De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Het eerste levenGa naar voetnoot*
| |
[pagina 30]
| |
Mijn vader is vliegenier, althans: ook dát is ons verteld. Het lijkt me te mooi om waar te zijn, want welke jongen wil nu géén vliegenier als vader? Ik heb het hem nooit kunnen vragen. Ik weet niet eens waar hij woont, hoe oud hij is, of zijn ouders nog leven, wat zijn lievelingstoetje is. Mijn lievelingstoetje is schaafijs - citroen, banaan en chocolade - maar meestal krijgen we drilpudding hier. De gedachten in mijn achterhoofd zijn van mijn broer, en die in het achterhoofd van mijn broer zijn van mij. Haat híj die pudding of doe ik dat? Waarschijnlijk is mijn vader iets onbetekenends in de wereld daarbuiten, en helemaal geen vliegenier. ‘Chang en Eng’, zo vulde hij de geboorteaangifte in die de dokter ons liet zien op die middag dat we voor het eerst naar buiten mochten en in een geblindeerde auto naar de televisiestudio in Holon werden gereden. Zulke namen bedénk je niet als je vliegenier bent. De dokter had onze geboorteakte meegenomen omdat ook die voor de camera's gehouden moest worden. Zonder letters ben je niets daarbuiten. Chang en Eng Wasserstein, genoemd naar de tweeling uit Siam, net als wij tot de wereldwonderen gerekend. ‘Maar wij leven nu ruim twee eeuwen verder,’ meldde de dokter trots. En toen kwam het grote nieuws: we zullen gescheiden gaan worden. Ons wonder gaat de wereld uit. ‘De wetenschap is er klaar voor!’ Het publiek reageerde spontaan op het bordje ‘applaus’ en op de hologrammen voor mij kon ik zien hoe de camera's inzoomden op Eng, huilend van emotie, rechtstreeks in God weet hoeveel huiskamers. Hij had zijn strijd gewonnen. De mijne was zojuist begonnen. Sinds die uitzending worden wij de Zionese Tweeling genoemd.
Ik herinner ons niet veel van die eerste jaren. We leefden voornamelijk achter glas. Daarbuiten vage schimmen, vlekken in kleuren waarvan we de naam nog niet wisten, glinsterende dingen met naar alle kanten bewegende uiteinden die ons eten gaven. Pas later, toen onze glazen kooi deze witte kamer werd en wij onze lessen begonnen te krijgen - het ABC, de geschiedenis van landen die we nooit zullen zien en twee gedeeld door twee is een - kwam ik erachter dat het handen waren geweest, handen in plastic handschoenen. Ooit, toen we een keer besloten hadden om weg te lopen en de looprichting hadden verdeeld, zagen we die handschoenen weer, | |
[pagina 31]
| |
slap naar binnen hangend in de glazen kooi van een melkbleek jongetje verderop, onooglijk klein en zonder benen, maar met een grote zwarte bril en slaaplokken die tussen zijn handjes op de grond bungelden. Boven de andere kant van de klapdeuren van onze gang zagen we het opschrift dat we inmiddels konden lezen: ‘Welkom in het rariteitenkabinet’. Het was toen, dat Eng onze afspraak verbrak en met alle kracht terug begon te lopen, mij bungelend achter zich aan. ‘We blijven,’ gromde hij alleen maar, ‘we gaan hier alleen maar weg als we dat elk op onszelf kunnen doen.’ Ik had zijn gedachte niet horen aankomen. Twee gedeeld door twee is een. Wie, dacht ik toen voor het eerst.
Ons rariteitenkabinet ligt aan 7 Partizan in Nes Ziyyona, schuin achter de laboratoria waar volgens boze geruchten geneesmiddelen worden getest op gevangengenomen terroristen. Dat 7 Partizan heb ik van de kaarten die ons sinds de televisie-uitzending worden toegestuurd, net als de naam van de dokter die zichzelf Elisheva noemt maar die gewoon Braha Smash heet. P.O. Box Braha Smash. Wij hebben geen eigen adres. Waarom koos zij een mooiere naam voor zichzelf en zwaaide ze met onze monsterlijke namen voor die camera's? Dat van die terroristen heb ik uit het Amerikaanse weekblad waarin een paginagrote fotocollage van ons staat. Hoe we slapen, van alle kanten belicht terwijl we onze dromen delen. De Israëli's doen altijd alles omgekeerd, beet de tekst er in chocoladeletters bij. En daaronder: Als joden lezen ze van rechts naar links en als zionisten scheiden ze eerst complete bevolkingsgroepen voordat ze aan een individu beginnen. Een individu! Twee namen, twee harten maar één hoofd. Het hoofd maakt je tot individu. 's Nachts hoor ik ze wel eens, die terroristen. ‘Oehm, oehm!’ Dan een langgerekte kreet - ‘Ya'allah!’ - gesmoord in een slaande deur en daarna stilte. Ik weet nu wie ze zijn; wie het zijn die de geluiden maken. En zij daarbuiten weten nu wie wij zijn. We krijgen prentbriefkaarten. Soms zelfs luchtpost.
Als mijn vader geen vliegenier is, wat is hij dan wél? Veegt hij de straten aan? Daar moeten een hoop mensen voor zijn want de bin- | |
[pagina 32]
| |
nenplaats hier is altijd brandschoon. Is hij boekhouder, dus toch iets belangrijks? Is hij oppasser in de dierentuin die ik weleens op televisie zie - nee, want dan was hij wel bij ons gebleven. ‘Wie is mijn vader?’ vroeg ik de rabbijn ooit. ‘God is jullie vader,’ zalfde die. ‘Waarom zien we hem dan nooit?’ hield ik aan. Ik wilde er alweer een grap van maken maar Engs gedachte was me voor. ‘Dan moet Hij me maar eens komen uitleggen waarom we zijn wat we zijn: opgesloten in een rariteitenkabinet,’ bitste hij. De rabbijn liep hoofdschuddend weg. ‘Zim Toifl!’ Als hij kwaad wordt, vervalt hij altijd in het Jiddisch. Ik heb genoeg van Engs gedachten.
We zullen dus gescheiden worden, al wil ik dat niet. Maar het is Eng en de hele medische wereld - bestaat er voor ons een andere? - tegen mij. Wat zouden mijn vader en moeder ervan vinden? Vinden die er wel iets van? Hebben ze hén iets gevraagd? Zou het hun nog iets kunnen schelen of hebben ze ons verdrongen? Zouden ze hun desktop hebben afgestemd op die uitzending vanuit Holon? Mijn moeder kinderarts. Mijn vader vliegenier. En wij straks? Randdebielen met elk de helft van ons denk- en spraakvermogen, maar voor het oog van de wereld tenminste normaal en misschien niet eens zo opvallend, daar? Wat kun je worden met een half denkvermogen? Boekhouder? Straatveger? Wie wordt dan de boekhouder en wie de straatveger? Is er een leven na dit rariteitenkabinet? Zijn we dan nog iemand?
Mijn naam is Chang en ik houd van mijn broer. Ik zit aan hem vast, achterhoofd tegen achterhoofd. Daarin heb ik geen keuze - fout! - hád ik geen keuze. Net als de verstrooiing van mijn volk eeuwenlang geen keuze was, totdat vijfentachtig jaar en zeven Arabische oorlogen geleden de ellende hier begon, met Ben Gurion en zijn zionistische staat. | |
[pagina 33]
| |
Wij zijn orthodox, zegt de rabbijn, en van hem mogen we die staat niet eens erkennen. Terugknokkende joden, daar houdt de rabbijn niet van. Wij moeten wachten op de Messias en pas als díe een democratie sticht mogen we die gaan verdedigen en belasting gaan betalen. Ze hebben een speciaal keppeltje voor ons gehaakt, in de vorm van een acht. ‘Een lemniscaat,’ grapte de rabbijn. Eng wist niet wat dat is. Ik wel. Ik heb gestudeerd.
Waarom heb ik gestudeerd? Waarom ging ik verder dan het ABC en de landen die ik nooit zal bezoeken, maar waar ze ons nu wel allemaal kennen, tenminste: dat vertelde de dokter ons vol trots, de dag nadat ze in de televisiestudio onze operatie had aangekondigd. Of liever: ze vertelde het aan míj, als finaal argument. ‘De hele wereld kijkt nu naar jullie. Jullie moed. Onze scalpels in onze handen. Jullie hoofden...’ - voor het eerst sprak ze daarover in meervoud. ‘Als de operatie slaagt zal er hoop zijn voor al die anderen.’ Al die anderen? Hoeveel van ons zijn er dan? dacht ik. Hoeveel gedrochten ter wereld glippen langs de klapdeuren van hun rariteitenkabinet? Ik weet van één monster en hij is de reden dat ik gestudeerd heb. Dat monster leefde in Engeland, lang geleden. Een gedrocht dat de Olifantsman werd genoemd en van kermis naar kermis gesleept totdat bleek dat hij zeer beschaafd Engels sprak en een goede conversatie kon voeren. Toen werd de film over hem gemaakt die ik heb gezien. Volgens Eng komen we hier alleen maar weg als we gescheiden worden, dacht ik na die film, maar volgens mij komen we hier alleen maar uit als we een behoorlijke conversatie kunnen voeren. Met mijn besluit om te gaan studeren werd onze scheiding eigenlijk al ingeluid: een scheiding van geesten. Eng kijkt naar het vlees, de witgroene wereld waaruit hij ontsnappen wil, ons hoofd als offerblok voor het mes van de chirurg. Ik kijk naar de wereld waarvan ik deel wil uitmaken. Ik wil vooral ergens heen.
Ik heb dus gestudeerd. Ik weet wat er in de wereld te koop is. Ik ken de hoofdsteden van de landen waar wij de Zionese Tweeling worden genoemd. Ik weet dat het weekblad met die bijtende tekst | |
[pagina 34]
| |
onder onze foto's uit het zuidwesten van de Verenigde Staten komt, waar minder joden en meer vooroordelen wonen. Ik weet hoeveel inwoners de landen en staten van de wereld hebben, welke gebergten en rivieren, hun bruto nationaal product, de middelen van bestaan en het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking. Wij, de staat die ik van de rabbijn niet erkennen mag, blinken uit in hightech. De Philipsvestiging in Netanya produceert hologramtechniek voor de hele wereld. Onze voeltelefoons zijn de beste. Wij kunnen dromen opslaan in databanken. Groot-Rusland heeft het oliemonopolie overgenomen met zijn prospects op de Kaukasus en in Siberië. De Arabische pijpleidingen staan leeg, de sjiïeten vraten de soennieten op en omgekeerd, het Soennitisch Kalifaat dat zich uitstrekt vanaf de Indusrivier tot in Mali, staat machteloos tegenover ons machtsblok met Turkije, Groot-Syrië en Egypte, en vlakbij Islamabad is een virtueel Mekka gebouwd. Met onze technologie. Volgens de rabbijn hebben ze uitgevonden dat het gevleugelde paard van de profeet ook daar iets heeft achtergelaten - wat, dat herhaal ik niet. De rabbijn heeft een raar gevoel voor humor. In Noord-Amerika is een continentale oorlog om de zoetwatervoorraad in de Grote Meren bezworen door een nieuw bondgenootschap. De Verenigde Staten beslaan nu het gebied tussen de Baffin-Bay en het Panamakanaal. Groenland en IJsland zijn geannexeerd, Londen heeft zijn koningshuis met pensioen gestuurd en zich vrijwillig aangesloten en in Toronto zetelt de nieuwe organisatie van water producerende en exporterende landen die de wereld zijn wil oplegt. Frankrijk gokte in onze regio op het verkeerde paard en ging aan dubieuze handelsverdragen ten onder, Duitsland en Polen maken nu de dienst uit op het Europese continent en op last van de federale regering in Berlijn zijn hele stukken van Denemarken, Nederland en België omdijkt en onder water gezet om over een eigen zoetwaterbuffer te beschikken. Laatst las ik in een krant dat Atlantis weer te voorschijn smelt van onder het zuidpoolijs. Maar nergens, nergens las ik over het bestaan van een tweeling zoals wij.
Studeren is mijn reddingboei, mijn lust en mijn leeflijn. Eng stoort | |
[pagina 35]
| |
zich daaraan en ik begrijp hem wel. Want als ik lees moet hij zwijgen en stilzitten. Gedachten op nul, dat gaat hem nog wel goed af, maar die motoriek van hem... Het is moeilijk om stil te zitten voor iemand die alleen maar ergens weg wil. In het begin lukte het me nog wel om de rust te krijgen die de studie vereist, met afspraken, handeltjes. Twee uur stilte in ruil voor een ochtend op de binnenplaats of in het zwembad van de kliniek. Baantjes trekken, rond en rond, mijn broer verbeten ploeterend, ik amechtig op mijn rug. Maar de laatste tijd... ‘Waar is dat geneuzel nou allemaal goed voor?’ vroeg hij gisteren nog, ‘wat haal je nou helemaal uit boeken? Complimentjes van de rabbijn? Ik hoop dat we de rabbijn straks nooit meer zien.’ Maar de rabbijn ziet hij sowieso al weinig, want die praat altijd tegen mij. Nooit mét mij, altijd tegen mij, omdat hij wel weet dat zijn overtuiging de mijne niet is. Voor de rabbijn ben ik de uitdaging, voor de dokter zijn wij het experiment, voor mezelf ben ik een partij in een boedelscheiding.
Een vrouw, die zou ik wel eens willen. Of is dat Engs gedachte? Vrouwen zijn immers iets dat je je wenst als je ergens weg wilt. Ik ken alleen vrouwen uit boeken en films. En de dokter is er natuurlijk eentje. Eerst halen ze je bij hen weg, dan ga je zelf ergens voor ze weg, dan halen ze je bij jezelf weg - omdat ze altijd maar dingen aan je willen veranderen - en als je dan niet meer bent wie je was, gaan ze uiteindelijk zélf bij je weg. Zouden we daarom geopereerd worden, omdat de dokter een vrouw is? Vrouwen zijn merkwaardige wezens. Ik vind ze wel mooi. Ze hebben van die vormen. Ze doen iets met mijn delen die niet van Eng zijn. Maar zijn mijn gedachten over hen ook werkelijk van mij? Broeder Zohar vertelde dat het Amerikaanse weekblad een prijsvraag over ons had uitgeschreven. De winnaar zou ons mogen bezoeken, maar de dokter werkt er niet aan mee. Er hebben zich vooral vrouwen aangemeld. Is het daarom? Ook hebben zich copy-writers aangediend. Wat zou dat voor vak zijn? Ze willen daar een televisieshow om ons heen bouwen, als we eenmaal gescheiden zijn. How to marry a former Zionese Twin. Dat vertelde de dokter ons zelf, omdat ze overweegt ons daarvoor beschikbaar te stellen. ‘Voor jullie eigen bestwil, want wie zal er na de operatie voor | |
[pagina 36]
| |
jullie zorgen?’ zei ze. ‘Wie weet wat voor prachtvrouw jullie zullen treffen!’ Zohar beweert dat het vooral om geld draait. Er worden grote bedragen neergeteld en de operatie is kostbaar. Het bestuur van de kliniek verwelkomt elke bijdrage. ‘De doctor gelooft net zomin in prachtvrouwen als in prachtmannen,’ zei hij. ‘Niet zo vreemd als je bedenkt wat ze met Goldberg...’ Toen had hij er het zwijgen toe gedaan.
Gisteravond ben ik er toch maar eens over begonnen, over wat me al bezighoudt sinds die avond in Holon waarop we het hoorden. Wat wordt van wie? Wie neemt wat mee?
Op het plaatje dat de dokter voor de camera's hield, zag ik dat we gewoon elk over twee hersenhelften beschikken. Met onze lichaamsfuncties zit het wel goed dus. Dat weet ik uit mijn medische boek, een boek met uitklapplaten dat de rabbijn niet mag zien en dat ik onder onze matras bewaar. Eng bladert alleen maar in dat boek als hij zijn handkar wil activeren. Ik weet hoe de hersenstam en die rare kwabben daar overheen eruitzien, die vreemde massa van grijze cellen. Onze gevoelens, gewetens, herinneringen, intelligentie, die delen we. Dat komt door de stof die ze RNA noemen, een biochemische stof die ervoor zorgt dat alles wat we zien en leren in ons gemeenschappelijk systeem terecht komt. Nu doe ik veel meer met die intelligentie dan Eng - die zet vooral zijn eigen hersenhelften aan het werk en daarom kan ik ook vrij vaak ongestoord denken - maar toch... Herinneringen, gevoelens, het vermogen om te huilen, ontroerd te zijn, te lachen, aan vrouwen te denken, de rabbijn op stang te jagen, Zohar uit te horen, wie neemt dat mee? Eng wilde er niet van horen. De dokter al eerder niet. ‘Dit is het enige punt waarover we nog geen uitsluitsel kunnen geven. Niet voor honderd procent, bedoel ik, en dat willen we graag,’ gaf ze toe nadat de presentator lang had doorgezeurd. ‘We zullen de grijze cellen gaan klonen. We kunnen de daarin opgeslagen informatie saven in een databank. Zie het als het kopiëren van een harde schijf. De vitale cellen zijn de hardware. Hebben we daarvan een extra kwab gekloond, dan zetten we de informatie van de databank daarin terug. Door onder ideale hersenritmiek en het sti- | |
[pagina 37]
| |
muleren van de juiste neurotransmitters nieuwe individuele herinneringen te plaatsen, kunnen we aan beide jongens het nodige maatwerk meegeven. Alsof ze altijd apart van elkaar hebben geleefd. Maar we zijn er nog niet helemaal uit. Natuurlijk kan het zo zijn dat ze - eenmaal individu - over minder capaciteiten zullen beschikken dan nu gezamenlijk. Emotioneel, creatief, cognitief.’ De presentator keek haar glazig aan. ‘Wat is cognitief?’ dacht Eng in mijn voorhoofd. ‘Begrijp jij dan ook niks?’ dacht ik terug. ‘Van jouw achterhoofd krijg ik alleen maar koppijn!’ bitste hij. ‘Je lijkt er niet zo blij mee te zijn,’ wendde de presentator zich tot Eng, diens hologram in close-up, ‘hebben jullie er zelf wel een stem in gehad?’ ‘Nee!’ dacht ik naar Engs voorhoofd. ‘Jazeker,’ loog Eng met een enthousiasme dat me misselijk maakte, ‘hartstikke mooi toch? Dan kan ik eindelijk eens dat rariteitenkabinet uit. Misschien word ik wel straatveger, of tuinman!’ ‘Nou nou, rariteitenkabinet,’ onderbrak de presentator, ‘dat zal toch wel meevallen? Jullie zien er anders keurig uit!’ De dokter nam snel het initiatief over. ‘Straatveger is natuurlijk heel goed mogelijk.’ ‘En vliegenier?’ flapte ik eruit, ‘kunnen we ook vliegenier worden?’ Toen gebaarde er iemand met een scriptboard, zwol de eindtune van het programma aan en richtten de camera's zich op de presentator. ‘Zo ziet u maar weer: ook de Zionese Tweeling heeft zo zijn jongensdromen, net als u en ik! Wij vanuit hier wensen u een goede nachtrust. Wacht u voor uw buren en stem uw desktops volgende week weer af. Zelfde kanaal, zelfde tijd, ander onderwerp.’ In de auto terug werd niets gezegd. De dokter staarde nors voor zich uit, maar ik zag haar dooraderde handen geïrriteerd wriemelen in haar schoot. En ik dacht: volgende week, dan ben ik er niet meer.
*
Vannacht heb ik besloten om alles aan Eng te geven. Ik houd van mijn broer. Ik ben klaar met mijn gedachten. Ik wil me niets meer herinneren. Ik kan geen kant meer uit met mijn gevoelens. Als we | |
[pagina 38]
| |
doorvoelen wat ik doorvoel, gaat Eng achteruit en als we niet denken maar doen, gaat hij vooruit. Ik spaar al een tijdlang slaaptabletten op, voor het geval dat, maar die zal ik niet gebruiken. Ik heb mijn medische boek er nog eens op nageslagen, terwijl Eng sliep en al droomde van een nieuw bestaan. Flarden van zijn droom kwamen bij mij binnen. Hij was een straatveger die een boeiende conversatie kon voeren. Wat zou mijn hersendood als gevolg van die slaappillen met hem kunnen doen? Ik wil het er niet op wagen. Ik mag hem zijn dromen niet ontnemen. Ik wil hem alle kans geven. Het wordt het mes.
Ik weet waar mijn hart zit. Als ik op de alarmknop boven ons bed druk en dan snel toesteek, zullen ze misschien nog net op tijd zijn om Engs bloedsomloop te sluiten.
Dus toch een mes. Maar niet het hunne. | |
HiernumaalsHet kostte me even, maar toen ik die knop eenmaal had ingedrukt, bracht ik al mijn kracht over op het heft dat ik eindelijk in handen had. Lichten flitsten aan, geren van voeten, alles in rep en roer, Eng die gilde, Zohar die vloekte, infuus, dan een verdoving. Je wilt niet weten hoe het gezaag en gebreek in menselijke botten klinkt. Als een walnotenschil werd ik van Engs achterhoofd gepeld. Door de wirwar van draden, slangen en sondes kon ik zien hoe mijn hoofd uiteindelijk openklapte, als de neus van een vliegtuig waarin mijn vader waarschijnlijk nooit gevlogen heeft. Is dit het nu? dacht ik, toen ik de kleine holle schelp zag waarvan de inhoud, aan myriaden rode en blauwachtige adertjes en pezen, met Eng verbonden bleef. Hebben daar nu mijn dromen in gezeten, mijn angsten, mijn hoop, de vrouwen die ik niet kende en al mijn haat tegen de rabbijn? Ik zweefde pas weg nadat ik een van de witte jassen had horen zeggen dat mijn broer het halen zou. Toen hielden ze me tegen, de wezens van licht. ‘Wat kom je doen?’ vroegen ze. | |
[pagina 39]
| |
‘Ik ben klaar, daar,’ zei ik verbaasd. Want dat zouden ze toch zeker wel weten? ‘Jij bent niet degene die hoort uit te maken of je ergens klaar bent. Nu nog niet. Je bent te jong. Je staat nog aan het begin. Het was niet aan jou om je leven te beëindigen. Wat denk jij goddomme wel!’ ‘En die dokters dan?’ probeerde ik nog, ‘mogen die dan wel over leven en dood beschikken?’ ‘Die dokters werken met hun talenten, niet meer dan dat. Ze weten niet beter, maar jij... Hoogmoed was het, pure hoogmoed! Denken dat je beter was dan je broer. Zijn lot in de waagschaal stellen door het jouwe in eigen hand te nemen. Weet je wel wat voor risico je genomen hebt? Hoe denk je dat hij zich jou zal herinneren? Jullie vergroeiing ging verder dan die van het vlees. Hoe moet het nu verder met hem?’ Ik zweeg. Ze hadden gelijk. Ik had Eng als deel van mezelf gezien, nooit omgekeerd. Ik had gemeend dat ik mijn beslissing in ons beider belang had genomen. ‘Je hebt jezelf overschat,’ vervolgden ze, ‘en daarmee deed je je broer tekort. Maar dat niet alleen. Ook het leven heb je onderschat. Jou zullen we moeten leren dat het leven een geschenk is. Dat pak je uit. Dat geef je niet ongeopend terug. Daar rotzooi je niet mee. Het leven is lichaam en geest, ziel en zaligheid, liefde en orgasme, heldendom en hunkering, alles! Jij gaat nu terug. Twee lichamen zul je zijn in drie levens, een spotternij met de wetten van tijd daarginds. Loop anderen tegen het lijf. Denk na en begin dan opnieuw, steeds weer opnieuw. Je opdracht is om vol in het leven te gaan staan, het leven in al zijn facetten. Die weg zul je zelf moeten bevechten. Er zal angst zijn, maar ook vermetelheid, ontbering en verraad. Je zult sturen en gestuurd worden. Ga nu!’
En ze lieten me alleen. Ik werd door tijd en ruimte gezogen. Ik zag een kinderkamer in pasteltinten. Een huis tussen groen bedauwde velden. Ik hoorde jongensgelach, verwelkomde een broer, marcheerde op de vrolijke tonen van een blaaskapel, kroop door een kapotgeschoten stad onder oorverdovend kanongebulder. Maar dat alles in een lichtbeeld en een echo die in één moment voorbij waren om pas later, veel later tot me door te dringen en een leven te worden, want verdrongen door een sombere woonkazerne bin- | |
[pagina 40]
| |
nen ruw gebouwde muren. Een zolderraam. Een donkere kamer. Onhandig gewriemel onder stugge grijze lakens. Een schrale gestalte die afging in wie mijn moeder worden zou. Versmelting - deling - de eerste gekte in mijn genen - embryo - foetus - het angstig geklop van een hart - tijdloos in een baarmoeder - blind op aarde. |
|