| |
| |
| |
Het verhaal van de Siciliaan
Henry Wadsworth Longfellow
(Vertaling Margriet Berg en Marja Wiebes)
Koning Robert van Sicilië
Vorst Robert, paus Urbanus' broer, verwant
Van Valmond, keizer van het Duitse land,
Die trots, en in de prachtigste kledij,
Met vele edellieden aan zijn zij,
De avond voor St. Jan te luisteren zat,
Tijdens de vespers, naar 't Magnificat,
Hoorde voortdurend woorden in 't Latijn
Die steeds werden herhaald als een refrein.
Hij ving steeds op: ‘Deposuit potentes
De sede et exaltavit humiles.’
Traag hief hij 't koninklijke hoofd omhoog,
Waarna hij naar zijn raadsman overboog:
‘Wat zingen ze daar toch?’ 't Antwoord was kort:
‘Hij heeft de machtigen van hun troon gestort
En de eenvoudigen verhoogd.’ Toen zei
De koning spottend in zijn hovaardij:
‘'t Is goed dat dit opstandige geluid
Slechts in 't Latijn, door priesters, wordt geuit.
Want laat het helder zijn,’ sprak hij vol hoon,
‘Geen macht ter wereld stort mij van mijn troon!’
| |
King Robert of Sicily
Robert of Sicily, brother of Pope Urbane
And Valmond, Emperor of Allemaine,
Apparelled in magnificent attire,
With retinue of many a knight and squire,
On St. John's eve, at vespers, proudly sat
And heard the priests chant the Magnificat.
And as he listened, o'er and o'er again
Repeated, like a burden or refrain,
He caught the words, ‘Deposuit potentes
De sede, et exaltavit humiles’;
And slowly lifting up his kingly head
He to a learned clerk beside him said,
‘What mean these words?’ The clerk made answer meet,
‘He has put down the mighty from their seat,
And has exalted them of low degree.’
Thereat King Robert muttered scornfully,
‘Tis well that such seditious words are sung
Only by priests and in the Latin tongue;
For unto priests and people be it known,
There is no power can push me from my throne!’
| |
| |
| |
[Nederlands]
Hij leunde achterover; met een gaap
Viel hij bij 't monotoon gezang in slaap.
Toen hij ontwaakte brak de nacht al aan;
De kerk was leeg, het licht was uitgegaan,
Alleen was hier en daar een sprankje licht
Op 't aanschijn van een heilige gericht.
Snel sprong hij op en keek eens om zich heen,
Hij zag of hoorde niets, hij was alleen.
Hij tastte naar de deur, die was op slot:
Hij roept en luistert, bonst op het beschot,
Hij klaagt en dreigt, waarbij hij onverbloemd
De mensen en de heiligen verdoemt.
Van dak en muren echode de klank,
Als lachten dode priesters in hun bank.
De koster hoorde buiten het gevloek
En ging met zijn lantaarn op onderzoek.
Het zijn vast dieven, dacht hij, 't is niet pluis.
‘Wie is daar binnen,’ vroeg hij, ‘in Gods huis?’
Stikkend van woede bracht de koning uit:
‘De koning! Open doen, laat me eruit!’
De koster vloekte: ‘Weer zo'n vagebond!’
En draaide bang de grote sleutel rond;
Hij wiep de deur wijd open en meteen
Vloog er een man in één stap langs hem heen,
Halfnaakt, geen jas of hoed, en zo van streek
Dat hij niets zei en zelfs niet naar hem keek,
| |
[Engels]
And leaning back, he yawned and fell asleep,
Lulled by the chant monotonous and deep.
When he awoke, it was already night;
The church was empty, and there was no light,
Save where the Iamps, that glimmered few and faint,
Lighted a little space before some saint.
He started from his seat and gazed around,
But saw no living thing and heard no sound.
He groped towards the door, but it was locked;
He cried aloud, and listened, and then knocked,
And uttered awful threatenings and complaints,
And imprecations upon men and saints.
The sounds re-echoed from the roof and walls
As if dead priests were laughing in their stalls.
At length the sexton, hearing from without
The tumult of the knocking and the shout,
And thinking thieves were in the house of prayer,
Came with his lantern, asking, ‘Who is there?’
Half-choked with rage, King Robert fiercely said,
‘Open: 'tis I, the King! Art thou afraid?’
The frightened sexton, muttering, with a curse,
‘This is some drunken vagabond or worse!’
Turned the great key and flung the portal wide;
A man rushed by him at a single stride,
Haggard, half-naked, without hat or cloak,
Who neither turned, nor looked at him, nor spoke,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Maar zo het duister van de nacht indook,
Waar hij verdween als ware hij een spook.
Vorst Robert, paus Urbanus' broer, verwant
Van Valmond, keizer van het Duitse land,
Beroofd van al zijn prachtige kledij,
Blootshoofds, en ademloos, in razernij,
Met slijk bespat, volkomen van de wijs,
Liep tierend naar de poort van het paleis,
Rende de hof door, deelde links en rechts
Een duw uit aan zijn hofmeesters en knechts,
Vloog 't galmende bordes op, zijn gezicht
Lijkbleek vertrokken in het fakkellicht.
Hij snelde ademloos de zalen door,
Gaf aan 't geschreeuw en roepen geen gehoor,
Tot hij belandde in de staatsiezaal,
Die licht en geurig was, vol pracht en praal.
Daar zat een andere koning op de troon,
Met zíjn gewaad, zíjn zegelring en kroon,
Zijn evenbeeld in lengte, vorm, gezicht,
Maar dan verheerlijkt door een hemels licht.
Het was een Engel; zijn aanwezigheid
Was vol van goddelijke majesteit,
Die dwars door zijn vermomming scheen. Toch had
Geen mens gezien dat daar een Engel zat.
| |
[Engels]
But leaped into the blackness of the night,
And vanished like a spectre from his sight.
Robert of Sicily, brother of Pope Urbane
And Valmond, Emperor of Allemaine,
Despoiled of his magnificent attire,
Bareheaded, breathless, and besprent with mire,
With sense of wrong and outrage desperate,
Strode on and thundered at the palace gate;
Rushed through the courtyard, thrusting in his rage
To right and left each seneschal and page,
And hurried up the broad and sounding stair,
His white face ghastly in the torches' glare.
From hall to hall he passed with breathless speed;
Voices and cries he heard, but did not heed,
Until at last he reached the banquet-room,
Blazing with light, and breathing with perfume.
There on the dais sat another king,
Wearing his robes, his crown, his signet-ring,
King Robert's self in features, form, and height,
But all transfigured with angelic light!
It was an Angel; and his presence there
With a divine effulgence filled the air,
An exaltation, piercing the disguise,
Though none the hidden Angel recognize.
| |
| |
| |
[Nederlands]
De koning zonder troon, verstard, ontdaan,
Keek even sprakeloos de Engel aan;
Die reageerde op zijn toorn en schrik
Met goddelijke deernis in zijn blik,
En zei: ‘Wie ben je, waarom kom je hier?’
Waarop de koning terugzei met een snier:
‘Ik ben de koning en ik zoek mijn recht
Bij een bandiet die mij mijn troon ontzegt!’
Toen hij dit onverschrokken had verklaard,
Trokken de boze gasten snel hun zwaard.
De Engel keek hem rustig aan en zei:
‘Nee, niet de koning, 's konings nar ben jij.
Je krijgt voortaan de bellen en de kap,
Een aap als raadsman voor je zotteklap,
En je moet doen wat elke dienaar zegt,
Aan tafel dienen voor lakei en knecht!’
Doof voor vorst Roberts dreigen en geklaag
Smeet men hem van de trappen naar omlaag.
Wat pages renden giechelend mee, hij schoot
Vooruit tot bij een deur die men ontsloot,
Waarop de moed hem in de schoenen zonk,
Omdat het joelen van soldaten klonk.
Heel het gewelf weergalmde van 't geluid.
‘Leve de koning!’ riep men spottend uit.
Toen hij ontwaakte was de nacht voorbij.
‘Het was een droom!’ was 't eerste wat hij zei,
| |
[Engels]
A moment speechless, motionless, amazed,
The throneless monarch on the Angel gazed,
Who met his look of anger and surprise
With the divine compassion of his eyes;
Then said, ‘Who art thou? and why com'st thou here?’
To which King Robert answered, with a sneer,
‘I am the King, and come to claim my own
From an impostor, who usurps my throne!’
And suddenly, at these audacious words,
Up sprang the angry guests, and drew their swords;
The Angel answered, with unruffled brow,
‘Nay, not the King, but the King's Jester, thou
Henceforth shall wear the bells and scalloped cape,
And for thy counsellor shalt lead an ape;
Thou shalt obey my servants when they call,
And wait upon my henchmen in the hall!’
Deaf to King Robert's threats and cries and prayers,
They thrust him from the hall and down the stairs;
A group of tittering pages ran before,
And as they opened wide the folding door,
His heart failed, for he heard, with strange alarms,
The boisterous laughter of the men-at-arms,
And all the vaulted chamber roar and ring
With the mock plaudits of ‘Long live the King!’
Next morning, waking with the day's first beam,
He said within himself, ‘It was a dream!’
| |
| |
| |
[Nederlands]
Maar 't strobed ritselde toen hij bewoog.
Hij kreeg de kap met bellen in het oog,
De kale grauwe muren overal,
Hoorde de paarden kauwen in de stal,
En zag de aap, een stuitend monster, dat
Daar bevend in de hoek te monkelen zat.
Het was geen droom, heel zijn geliefd bestaan
Was door zijn schuld tot stof en as vergaan!
De tijd verstreek, Sicilië kreeg weer
't Saturnisch rijke leven van weleer;
Nu er een Engel was als souverein
Vierde het eiland feest met brood en wijn;
In 't vurig binnenste der bergen sliep
De reus Enceladus vooralsnog diep.
De vorst moest zich wel schikken in zijn lot.
Al was hij stil, ontroostbaar en kapot,
Gekleed in 't bonte zotspak van de nar,
Met lege blik, verwilderd, in de war,
Met heel kort haar, zoals een monnik 't draagt,
Door page en hoveling gehoond, geplaagd,
Slechts etend wat een ander overliet,
Met slechts de aap als vriend - hij zwichtte niet.
En kwam de Engel af en toe voorbij,
Die half in ernst, half schertsend tot hem zei,
Teder doch streng, zodat hij voelde dat
Ook de fluwelen schede een zwaard bevat:
‘Zijt gij de koning?’ dan kwam al zijn smart
| |
[Engels]
But the straw rustled as he turned his head,
There were the cap and bells beside his bed,
Around him rose the bare, discoloured walls,
Close by, the steeds were champing in their stalls,
And in the corner, a revolting shape,
Shivering and chattering sat the wretched ape.
It was no dream; the world he loved so much,
Had turned to dust and ashes at his touch!
Days came and went; and now returned again
To Sicily the old Saturnian reign;
Under the Angel's governance, benign
The happy island danced with corn and wine,
And deep within the mountain's burning breast
Enceladus, the giant, was at rest.
Meanwhile King Robert yielded to his fate,
Sullen and silent and disconsolate.
Dressed in the motley garb that Jesters wear,
With look bewildered and a vacant stare,
Close shaven above the ears, as monks are shorn,
By courtiers mocked, by pages laughed to scorn,
His only friend the ape, his only food
What others left,- he still was unsubdued.
And when the Angel met him on his way,
And half in earnest, half in jest, would say,
Sternly, though tenderly, that he might feel
The velvet scabbard held a sword of steel,
‘Art thou the King?’ the passion of his woe
| |
| |
| |
[Nederlands]
Met kracht naar buiten golven uit zijn hart,
Dan hief hij 't hoofd omhoog, rechtte zijn rug,
‘Ik ben de koning!’ riep hij trots terug.
Zo'n drie jaar later kwamen als gezant
Van Valmond, keizer van het Duitse land,
Ambassadeurs van grote naam en faam
Bij koning Robert in 't paleis tezaam,
Met nieuws van paus Urbanus, die hen bad:
‘Komt Donderdag voor Pasen naar mijn Stad.’
De Engel gaf 't bezoek een warm onthaal,
En schonk hun zijden vesten allemaal,
En deelde mantels van fluweel en bont,
En fraaie ringen en juwelen rond.
Vervolgens ging hij met zijn gasten mee
Naar 't Italiaanse land ver over zee,
Dat mooie land, dat zelfs nog won aan gloed
Door het passeren van die rijke stoet,
Met pluimen, mantels, dekken bont omrand,
Met gouden sporen, tuig met diamant.
En zie, gekleed als nar, wat achteraf,
Op een gevlekte knol, in sukkeldraf,
Met wapperende jas van vossenstaart,
Het aapje plechtig achter hem op 't paard,
Reed koning Robert door de steden heen,
Tot grote vrolijkheid van iedereen.
| |
[Engels]
Burst from him in resistless overflow,
And, lifting high his forehead, he would fling
The haughty answer back, ‘I am, I am the King!’
Almost three years were ended; when there came
Ambassadors of great repute and name
From Valmond, Emperor of Allemaine,
Unto King Robert, saying that Pope Urbane
By letter summoned them forthwith to come
On Holy Thursday to his city of Rome.
The Angel with great joy received his guests,
And gave them presents of embroidered vests,
And velvet mantles with rich ermine lined,
And rings and jewels of the rarest kind.
Then he departed with them o'er the sea
Into the lovely land of Italy,
Whose loveliness was more resplendent made
By the mere passing of that cavalcade,
With plumes, and cloaks, and housings, and the stir
Of jewelled bridle and of golden spur.
And lo! among the menials, in mock state,
Upon a piebald steed, with shambling gait,
His cloak of fox-tails flapping in the wind,
The solemn ape demurely perched behind,
King Robert rode, making huge merriment
In all the country towns through which they went.
| |
| |
| |
[Nederlands]
De paus ontving hen groots in zijn domein,
Trompetgeschal klonk op 't St. Pietersplein.
Hij gaf zijn zegen en omhelsde hen
Vol apostolische genade, en
Hij onderhield zich met de Engel, bad
Zonder te weten wie hij voor zich had.
Robert, de nar, drong zich naar voren, liep
Snel op het hoog gezelschap toe en riep:
‘Ik ben het, ik de koning, kijk me aan,
Robert, je broer, zie je hier voor je staan!
De man die in jouw ogen op mij lijkt,
Is een bedrieger, als je beter kijkt.
Ken je me niet? Voelt niet jouw hart mijn pijn?
Zegt het je niet dat wij verwanten zijn?’
De paus zag stil, maar enigszins van streek,
De Engel aan die rustig voor zich keek.
De keizer lachte: ‘Het is wel bizar
Dat jij een gek hebt aan het hof als nar!’
En de geplaagde arme nar werd gauw
Onder gehoon teruggejaagd naar 't grauw.
De Goede Week ging kalm voorbij; reeds scheen
De Eerste Paasdag door het duister heen.
De Engel met zijn lichtend aangezicht
Maakte de stad voor 't ochtendgloren licht.
Een ieder voelde vol bezieling aan
Dat Christus inderdaad was opgestaan.
En zelfs de nar, die op zijn strobed lag
| |
[Engels]
The Pope received them with great pomp and blare
Of bannered trumpets, on Saint Peter's square,
Giving his benediction and embrace,
Fervent, and full of apostolic grace.
While with congratulations and with prayers
He entertained the Angel unawares,
Robert, the Jester, bursting through the crowd,
Into their presence rushed, and cried aloud,
‘I am the King! Look, and behold in me
Robert, your brother, King of Sicily!
This man, who wears my semblance to your eyes,
Is an impostor in a king's disguise.
Do you not know me? does no voice within
Answer my cry, and say we are akin?
The Pope in silence, but with troubled mien,
Gazed at the Angel's countenance serene;
The Emperor, laughing, said, ‘It is strange sport
To keep a madman for thy Fool at court!’
And the poor, baffled Jester in disgrace
Was hustled back among the populace.
In solemn state the Holy Week went by,
And Easter Sunday gleamed upon the sky;
The presence of the Angel, with its light,
Before the sun rose, made the city bright,
And with new fervour filled the hearts of men,
Who felt that Christ indeed had risen again.
Even the Jester, on his bed of straw,
| |
| |
| |
[Nederlands]
En met ontdane blik die pracht bezag,
Ervoer een kracht die hij nog nooit ervoer.
Hij knielde nederig op de kale vloer
En hoorde in de stilte een geruis:
De Heer die opging naar Zijn Vaderhuis.
't Bezoek liep op zijn eind langzamerhand.
Valmond ging weer op weg naar 't Donauland,
De Engel reisde huiswaarts, en zijn stoet
Zette het hele land opnieuw in gloed.
Men deed de Italiaanse steden aan,
Om na Salerno over zee te gaan.
Toen hij Palermo weer betreden had
En op zijn zetel in de troonzaal zat,
En 't Angelus weerklonk van 't kloosterdak,
Alsof die wereld met de onze sprak,
Wenkte hij koning Robert naderbij,
Gebaarde dat de rest kon gaan, en zei
Toen ze nog over waren met zijn twee:
‘Zijt gij de koning?’ 't Hoofd omlaag, gedwee,
Zijn beide handen kruislings op zijn borst,
Antwoordde met gedempte stem de vorst:
‘Dat weet u 't best. Mijn zondige bestaan
Wil ik in 't klooster boeten, blootsvoets gaan
Langs 't stenen pad dat naar de hemel leidt,
Totdat mijn ziel van zonden is bevrijd.’
De Engel glimlacht, en van zijn gezicht
Straalt door de hele zaal een heilig licht,
| |
[Engels]
With haggard eyes the unwonted splendour saw;
He felt within a power unfelt before,
And, kneeling humbly on his chamber floor,
He heard the rushing garments of the Lord
Sweep through the silent air, ascending heavenward.
And now the visit ending, and once more
Valmond returning to the Danube's shore,
Homeward the Angel journeyed, and again
The land was made resplendent with his train,
Flashing along the towns of Italy
Unto Salerno, and from thence by sea.
And when once more within Palermo's wall,
And, seated on the throne in his great hall,
He heard the Angelus from convent towers,
As if the better world conversed with ours,
He beckoned to King Robert to draw nigher,
And with a gesture bade the rest retire;
And when they were alone, the Angel said,
‘Art thou the King?’ Then, bowing down his head,
King Robert crossed both hands upon his breast,
And meekly answered him: ‘Thou knowest best!
My sins as scarlet are; let me go hence,
And in some cloister's school of penitence,
Across those stones, that pave the way to heaven,
Walk barefoot, till my guilty soul be shriven!’
The Angel smiled, and from his radiant face
A holy light illumined all the place,
| |
| |
| |
[Nederlands]
En door het open raam klinkt luid en hel
Gezang van monniken uit de kapel,
Zodat het straatrumoer verdrongen wordt:
‘Hij heeft de machtigen van hun troon gestort
En de eenvoudigen verhoogd!’ En daar
Klinkt door 't gezang, als 't trillen van een snaar,
Opeens een tweede melodie erbij:
‘Ik ben een Engel en de vorst zijt gij!’
Vorst Robert hief het hoofd, keek om zich heen.
Daar was de troon, en zie hij was alleen!
Maar als vanouds gekleed in een gewaad
Gemaakt van hermelijn en goudbrokaat.
Toen zijn gevolg hem even later vond,
Lag hij geknield te bidden op de grond.
| |
[Engels]
And through the open window, loud and clear,
They heard the monks chant in the chapel near,
Above the stir and tumult of the street:
‘He has put down the mighty from their seat,
And has exalted them of low degree!’
And through the chant a second melody
Rose like the throbbing of a single string:
‘I am an Angel, and thou art the King!’
King Robert, who was standing near the throne,
Lifted his eyes, and lo! he was alone!
But all apparelled as in days of old,
With ermined mantle and with cloth of gold;
And when his courtiers came, they found him there
Kneeling upon the floor, absorbed in silent prayer.
|
|