De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
De Proost van Fiesole
| |
[pagina 142]
| |
Nu was de proost een oude bok, die echter nog best een groen blaadje lustte, en bovendien driest en hoogmoedig; hij had altijd praats voor zes, deed neerbuigend tegenover iedereen, kortom, hij was zo'n misselijk mannetje dat niemand iets van hem moest hebben, en zeker Madonna Piccarda niet. Sterker nog: ze werd doodziek van hem. Omdat ze een verstandige vrouw was, gaf ze hem echter het volgende antwoord: ‘Dat u mij bemint, vader, is me zeer aangenaam, en ik voel me dan ook verplicht u mijn wederliefde te schenken. Tussen uw liefde en de mijne mag echter nooit iets ongeoorloofds voorvallen. U bent priester en mijn geestelijke raadgever, en u gaat uw oude dag al tegemoet: allemaal redenen om zorgvuldig over uw kuisheid te waken. Ook ik ben geen klein meisje meer dat nog van dat soort kalverliefdes onder de indruk komt, en bovendien ben ik weduwe, en u weet welke mate van zedigheid van weduwen verwacht wordt. Neemt u me dus niet kwalijk dat ik op de manier die u in gedachten hebt, niet wil beminnen en al evenmin bemind wil worden.’ Hoewel de proost dit keer een blauwtje liep, liet hij zich niet van zijn stuk brengen en besloot zich niet bij de eerste slag gewonnen te geven. Met zijn mateloze onbeschaamdheid bleef hij haar met briefjes en mondelinge boodschappen bestoken, en als hij haar in de kerk zag verschijnen, herhaalde hij zijn voorstellen in eigen persoon. Op den duur begon die opdringerigheid de dame dermate de keel uit te hangen dat ze besloot - aangezien zachtaardiger middelen niet bleken te baten - hem van zich af te schudden op de manier die hij verdiende. Maar alvorens iets te ondernemen wilde ze eerst overleg plegen met haar broers. Ze vertelde hun over de toenaderingspogingen van de proost, zette haar plan uiteen en kreeg hun volle steun. Enige dagen later ging ze naar goede gewoonte ter kerke. De proost had haar nog niet gezien of hij stevende op haar af om zoals steeds een vertrouwelijk gesprek met haar aan te knopen. Zodra ze hem haar richting uit zag komen, keek ze hem lonkend aan. Ze trokken zich in een hoekje van de kerk terug, en nadat de priester weer eens lang en breed zijn gevoelens voor haar uit de doeken had gedaan, slaakte Madonna Piccarda een diepe zucht en zei: ‘Vader, ik heb vaak gehoord dat geen vesting zo sterk is of ze wordt, als ze dag aan dag belegerd wordt, toch wel eens ingenomen. Ik stel vast dat dit ook met mij is gebeurd. Nu eens met zoete woordjes, dan weer met deze en gene attentie hebt u me zo ver | |
[pagina 143]
| |
gebracht dat ik van mijn voornemen ben afgestapt: als ik u dan toch zo aansta, ben ik bereid de uwe te worden.’ ‘God zij dank!’ riep de proost verheugd uit. ‘Om u de waarheid te zeggen: het verwonderde me al ten zeerste dat u zo lang standhield. Dat is me nog nooit eerder overkomen. Integendeel, ik zeg weleens: “Vrouwen mogen dan van zilver zijn, als muntmetaal zijn ze niet geschikt, want tegen hamerslagen zijn ze niet bestand!” Maar ter zake: waar en wanneer kunnen we samen zijn?’ ‘Mijn zoete heer,’ antwoordde Madonna Piccarda, ‘het wanneer vormt geen probleem: ik heb immers geen man wie ik rekenschap verschuldigd ben over mijn nachten. Maar het waar is een grote vraag.’ ‘Hoezo? Kan het dan niet in uw huis?’ ‘Vader, u weet dat ik twee jonge broers heb, die dag en nacht met hun kameraden het huis in- en uitlopen. Bovendien is mijn woning niet zo groot en lijkt ze dus niet geschikt voor een rendezvous, tenzij we te werk gaan als doofstommen, zonder één woord te zeggen of één geluid te maken, en als blinden, in het donker. Onder die voorwaarden zou het kunnen, want in mijn slaapkamer komen ze niet binnen. Maar de hunne ligt zo dicht bij de mijne dat ze zelfs een gefluisterd woord zouden opvangen.’ ‘Voor een of twee nachten,’ antwoordde de proost, ‘lijkt dat me geen bezwaar. Ik kijk dan intussen wel uit naar een geschiktere plaats waar we ongestoord samen kunnen zijn.’ ‘Zoals u wilt,’ hernam Madonna Piccarda. ‘Maar één ding zou ik u nog willen vragen: laat niemand hier ooit één woord over te weten komen.’ ‘Maakt u zich daar maar geen zorgen over. Als het enigszins kan, zorgt u dan dat we elkaar vanavond al kunnen ontmoeten.’ ‘Afgesproken,’ zei Madonna Piccarda, waarna ze hem de nodige instructies gaf over het wanneer en het hoe, en naar huis terugkeerde. Nu had Madonna Piccarda een meid, die niet zo jong meer was en bovendien het meest mismaakte en afstotelijke gezicht had dat men zich kan voorstellen: een neus die wel platgeslagen leek, dikke lippen en een mond als een jodenkerkhof; ze had schele ogen, die meestal traanden, en haar huidskleur was van een groenig soort geel, alsof ze de zomer niet in Fiesole, maar in de moerassen van Senigallia doorbracht. Tot overmaat van ramp was ze ook nog lendelam en ging ze aan de rechterkant wat mank. Ze heette Ben- | |
[pagina 144]
| |
venuta, maar omdat ze zo afzichtelijk was, noemde iedereen haar Malvenuta. En niet alleen was ze niet om aan te zien, ze had ook nog een behoorlijk slecht karakter. Madonna Piccarda riep haar bij zich en zei: ‘Malvenuta, als jij me vannacht een dienst wilt bewijzen, krijg je van mij een mooi nieuw hemd.’ Malvenuta spitste haar oren en zei: ‘Voor een nieuw hemd ga ik desnoods door het vuur.’ ‘Luister goed: ik wil dat je vannacht met een man in mijn bed slaapt en dat je met hem vrijt. Maar let wel: je mag er geen woord bij zeggen, want je weet dat mijn broers in de kamer ernaast slapen. In ruil daarvoor krijg je van mij dat hemd.’ ‘Desnoods slaap ik daarvoor met zes mannen!’ zei Malvenuta. Die avond kwam meneer de pronkbok langs de afgesproken weg het huis binnen. Volgens het plan van hun zus hadden de twee broers zich in hun kamer teruggetrokken, waar ze flink wat kabaal maakten. Dus sloop de proost op zijn tenen in het donker de slaapkamer van de weduwe binnen en zocht zich op de tast een weg naar het bed, waar Malvenuta, met alle instructies van haar meesteres nog vers in het geheugen, op hem lag te wachten. Overtuigd met zijn geliefde te maken te hebben, nam hij haar in zijn armen en begon haar, zonder één woord te zeggen, te overladen met kussen, die enthousiast beantwoord werden. Het duurde dan ook niet lang of hij nam bezit van de vesting die hij zo hardnekkig had belegerd. Toen Madonna Piccarda zag dat de eerste helft van haar plan al verwezenlijkt was, vroeg ze haar broers ook de tweede ten uitvoer te brengen. Stilletjes glipten ze hun kamer uit en gingen naar het kerkplein, waar ze bovenmate boften: omdat het zo'n zwoele avond was, was de bisschop namelijk op weg gegaan naar hun huis om er samen met hen een luchtje te scheppen en wat te drinken. Toen hij hen zijn kant uit zag komen, sprak hij hun over zijn voornemen, en korte tijd later zaten ze in een fris prieel, waar talrijke fakkels ontstoken waren, met veel genoegen een glas van hun heerlijke wijn te drinken. ‘Monseigneur,’ zei een van de broers toen ze hun eerste dorst gelest hadden, ‘nu u zo goed bent geweest om onze nederige woning met uw bezoek te vereren, verzoeken we u onderdanig ook nog iets anders in ogenschouw te willen nemen.’ De bisschop verklaarde zich daar gaarne toe bereid. Daarop nam een van de broers een brandende toorts en ging daarmee de | |
[pagina 145]
| |
hoge gast en alle anderen voor naar de slaapkamer waar de proost met Malvenuta in bed lag. Om vlug bij zijn doel aan te komen had de eerwaarde het op een galop gezet en zo al meer dan drie mijlen afgelegd, toen hij, met Malvenuta ondanks de hitte in zijn armen gedrukt, even van de vermoeienissen uitblies. Op dat ogenblik stormde de jongeman met de brandende fakkel de kamer binnen, op de voet gevolgd door de bisschop en de rest van het gezelschap. Bij het zien van het licht en van al die mensen om zich heen schrikte meneer de proost op en dook van schaamte en angst met zijn hoofd onder de lakens. De bisschop schold hem de huid vol en sommeerde hem weer te voorschijn te komen en te kijken met wie hij in bed lag. Toen de proost merkte op welke smadelijke manier de weduwe hem niet alleen bedrogen maar ook nog te schande gemaakt had, kromp hij ineen van ellende. Op bevel van de bisschop kleedde hij zich weer aan en werd met een flink escorte naar de kerk gestuurd om daar penitentie te doen voor de begane zonde. Zodra hij weg was, wilde de bisschop wel eens weten hoe zijn domheer met Malvenuta in Madonna Piccarda's bed beland was, waarop de jongelui hem haarfijn de toedracht vertelden. Toen ze met hun verhaal klaar waren, had de bisschop niets dan lof voor de vrouw en haar broers, die zonder hun handen met priester-bloed te willen besmeuren de zondaar toch zijn verdiende loon hadden gegeven. De bisschop liet de proost veertig dagen voor zijn misstap boeten, maar zijn gekrenkte liefde maakte dat hij zeven maal veertig dagen leed. Jarenlang kon hij zich niet meer op straat vertonen zonder dat de kinderen hem nawezen met de woorden: ‘Kijk, daar heb je die vent die met Malvenuta in bed lag,’ wat hem aan de rand van de waanzin bracht. Zo werd de bewonderenswaardige vrouw verlost van het geflikflooi van de onbeschaamde proost en verdiende Malvenuta een nieuw hemd. |
|