De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 129]
| |
De trotse dameGa naar voetnoot*
| |
[pagina 130]
| |
‘Daar ga ik ook van uit,’ zei Samson, ‘als jullie van Baptiste du Bosc komen.’ ‘En trouw aan de republiek,’ herhaalde de vrouw, ‘die alle mensen in Frankrijk gelukkig wil maken. Ons verzoek aan u is onschuldig. Het betekent veel voor ons, maar voor u waarschijnlijk niet zo veel.’ ‘Ik maak meestal, zoals jullie ongetwijfeld weten, korte metten. Doen jullie dus hetzelfde.’ ‘Nee, waarde broeder Samson,’ zei de vrouw met een zachtaardig glimlachje dat haar smalle tanden liet zien, ‘laat mij op mijn eigen manier mijn verhaal vertellen. Ik vind dat u behoort te weten wie deze vrouwen zijn, die u zo laat komen storen. Wel, wat mezelf betreft,’ ging ze verder, ‘ik heet Marie-Marthe Lemoine. Ik ben geboren in de provincie Anjou en mijn hele leven ben ik in dienst geweest van Madame la Marquise de Perrenot de Lionne. U moet me vergeven,’ voegde ze eraan toe, ‘dat ik die oude woorden hanteer, dat doe ik al zo lang. Maar ik bedoel er niets kwaads mee.’ ‘Wat zeg je, de vrouw Perrenot Lionne!’ onderbrak de beul haar heftig. ‘Weet je wel dat haar hoofd er morgen afgaat?’ ‘Dat weten we, burger,’ zei de vrouw. ‘En dat is maar goed ook,’ zei Samson, ‘zo'n harde, wrede, gierige oude heks is er nog nooit in Frankrijk geweest. Ze stond in Londen en Sint Petersburg bekend als een speelster die altijd geluk had aan de speeltafel, maar ze gunde haar eigen mensen en lijfeigenen het brood in de mond niet. Ze heeft zelfs met haar rijzweep het oog van een boer uitgeslagen, omdat hij niet vlug genoeg zijn hoed voor haar afnam.’ ‘Dat klopt,’ zei Marie-Marthe, ‘die arme oude man was mijn vader.’ ‘En dezelfde,’ zei Samson, ‘die een van haar dienstmeisjes drie jaar in een torenkamer opsloot, omdat ze haar mishaagd had.’ ‘Dat klopt,’ zei Marie-Marthe. ‘Dat dienstmeisje was ik zelf.’ Samson keek haar aan. ‘Die haar enige dochter liet sterven van honger, omdat het meisje haar plannen had gedwarsboomd door met een eerlijk man te trouwen, een vriend van het volk.’ ‘Dat klopt, burger,’ zei Marie-Marthe. ‘En als ik me goed herinner,’ zei Samson, ‘heeft ze een aristocratische duellist ertoe gebracht haar schoonzoon te doden.’ ‘Nee, waarde burger, nu bent u verkeerd ingelicht,’ zei de | |
[pagina 131]
| |
vrouw. ‘Madame kende die duellist niet. Weliswaar waren er mensen die dachten - en ik dacht het zelf ook even - dat die arme jonge kapitein op haar bevel en haar wens was gedood. Maar de priester - u moet me niet kwalijk nemen, maar er waren toen priesters - verweet me dat ik dat geloofde en zei dat zoiets in onze tijd niet meer gebeurt. Maar gedood is de kapitein in elk geval en zijn vrouw stierf van verdriet. Het meisje dat ik vanavond mee heb gebracht, is het kind van die twee en het kleinkind van Madame.’ Samson keek weer naar het meisje. ‘Nu weet ik dus,’ zei hij langzaam, ‘waarom ik dacht dat ik je eerder had gezien, burgeresje. Ik was toevallig aanwezig toen je grootmoeder werd verhoord. Toen ze naar haar naam vroegen, verwaardigde ze zich om die te melden - en wat een lange riedel - maar daarna heeft ze geen woord meer gezegd, wat ze haar ook vroegen. Jij lijkt op haar en dat is vervelend voor zo'n mooie kleine republikeinse. Ik zou willen dat we het Perrenot-bloed uit je konden tappen, dan zou je een uitstekende vrouw voor een sansculotte kunnen worden.’ ‘Zeg dat niet, burger,’ zei Marie-Marthe. ‘Zeg dat niet.’ ‘En waarom dan wel niet?’ vroeg Samson. ‘Dat vertel ik u later wel,’ zei ze. ‘In elk geval,’ zei Samson, ‘begint je verhaal me te interesseren. Ik begrijp dat jullie tweeën de oude heks ook een lange rekening te presenteren hebben. Als jullie van mij een zitplaats verlangen waarvandaan je kunt zien dat ze die betaalt, dan is jullie verzoek al ingewilligd. Heb je je grootmoeder ooit gezien?’ vroeg hij het meisje. ‘Ja burger, ze heeft haar gezien,’ zei zij, ‘maar het laatste jaar niet.’ ‘Ik zal jullie zeggen,’ zei Samson, ‘waarom ik de moeite heb genomen om dat verhoor bij te wonen. Dat doe ik tegenwoordig niet vaak meer. Maar zij wordt waarschijnlijk mijn laatste aristocraat. We hebben langzamerhand behoorlijk opruiming gehouden. Als de vrouw Perrenot zo lang de scherpe blik van de republiek heeft weten te vermijden, komt dat doordat ze zich heel lang in haar eentje schuil heeft gehouden in een hoekje van haar oude château. Ze zal op de kar armzaliger gezelschap hebben dan ze tien jaar geleden had willen kennen, en haar oude benen moeten het laatste menuet alleen dansen, er komt geen hooggeboren partner haar zijn arm aanbieden. Maar ga door, burgeres.’ Marie-Marthe was een ogenblik stil. | |
[pagina 132]
| |
‘Ik was indertijd,’ zei Marie-Marthe, ‘jarenlang kamermeisje voor Madames dochter, mademoiselle Angélique, die vijf jaar jonger was dan ikzelf, en ik was ook haar beste vriendin.’ ‘Wat?’ zei Samson. ‘Vond zo'n trotse dame het goed dat haar dochter bevriend was met een boerenmeisje?’ ‘Wat zou ze ertegen kunnen hebben dat haar dochter bevriend was met een meisje van haar eigen land?’ zei ze. ‘Het duurde totdat mademoiselle Angélique zestien was. Vele jaren daarvoor, toen haar dochter pas twee jaar oud was, had Madame een schitterend huwelijk voor haar geregeld met de oudste zoon van graaf de Germont. Maar het ging zoals het ging - de mens wikt, maar een ander - het Opperwezen - beschikt.’ ‘Het Opperwezen houdt zich vast niet bezig met het regelen van huwelijken voor aristocraten,’ zei Samson. ‘Dat is nu juist wat ik u zeg, burger,’ zei Marie-Marthe. ‘Het werd nooit iets met die schitterende partij. Want in hetzelfde jaar dat de oude koning stierf, kwam kapitein Louis de Kerjean naar de provincie Anjou om soldaten te rekruteren. Mijn freule ging er met hem vandoor en een arme dorpspastoor heeft hen getrouwd. Ik wist het ook niet eens. Mademoiselle Angélique, die me tot dan toe alles had verteld, wilde me dit niet vertellen, want ze wilde me niet blootstellen aan de woede van Madame en ze schreef pas naar Madame toen ze al getrouwd was.’ ‘Madame,’ ging ze verder, ‘zei geen woord toen ze de brief las. Later zei ze dat haar dochter krankzinnig was geworden, want anders was ik op de hoogte geweest en had ik het haar verteld. Ze zei mijn vader en moeder hetzelfde over mij en dat was de reden, burger, dat ze me in de torenkamer opsloot. Drie jaar lang, burger. Je kunt niet beweren dat ze niet voor me zorgde, ik kreeg lekker eten en 's winters was de haard aan in mijn kamer. Ik bracht mijn dagen ook niet onder de vloek der ledigheid door, want Madame liet een weefgetouw opstellen en ze stuurde me een zak met verschillende soorten wol met de woorden: “Laat maar zien wat voor dingen een krankzinnig meisje kan bedenken.” En in feite, burger, heb ik in de loop van die drie jaar een nieuw soort tapijt bedacht, dat in de provincie werd geroemd. Dat was goed en het was een geluk voor me, want zo bleek ik later in staat met mijn kunde mijn juffrouwtje te onderhouden. In die jaren was Madame slechts zelden thuis, want toen reisde ze de hele wereld rond en zoals u zei werd ze beroemd als een | |
[pagina 133]
| |
speelster die altijd geluk had. Sommige mensen dachten dat ze overwoog opnieuw te trouwen, om zo een andere erfgenaam te baren in plaats van de dochter die ze als dood beschouwde.’ ‘Maar als ze er nooit was, waarom lieten de anderen je dan niet vrij, waarom maakten ze je deur niet open?’ ‘Dat deden ze wel, burger,’ zei Marie-Marthe, ‘drie keer. Drie keer in de loop van die drie jaar heb ik weer in de frisse lucht rondgelopen, onder Gods gezegende hemel, op het gras, zoals ik van kinds af aan gewend was. Ik was immers een boerendochter.’ ‘Maar waarom ging je dan terug?’ vroeg Samson. ‘O, zo wilde Madame het toch,’ zei ze, ‘en ik wilde de anderen niet in het ongeluk storten. Op een bepaalde manier was het ook droeviger buiten dan binnen, want hoewel niemand toestemming had om met me te spreken, kwam ik toch te weten dat de jongeman met wie ik had zullen trouwen, een andere vrouw had genomen. En dat kon je hem ook niet kwalijk nemen. Je kon niet verlangen dat hij tot in de eeuwigheid op me bleef wachten. Al die tijd,’ ging ze verder, ‘kwam ik niets te weten over mijn freule, maar ik dacht altijd aan haar. Later hoorde ik dat ze in de loop van die drie jaar twee zoons had gekregen, maar dat die gestorven waren. De huishoudster zei dat ze dacht dat dat Madame goed uitkwam, want ze wenste niet dat haar eigen vlees en bloed verder zou leven onder de naam de Kerjean. Toen ik drie jaar opgesloten had gezeten, werd de arme jongeman in een duel gedood.’ ‘Ik herinner me het verhaal,’ zei Samson, ‘hoewel het lang geleden is.’ ‘Vijftien jaar,’ zie Marie-Marthe. ‘Ik heb me laten vertellen,’ zei Samson, ‘dat kapitein de Kerjean in die tijd, tien jaar vóór de revolutie, in zijn hart een revolutionair was. Er werd een soldaat opgehangen omdat hij een halve fles wijn uit de officiersmess had gestolen. Kapitein Kerjean zei wat hij daarvan vond. Dat was de aanleiding voor een duel en zijn tegenstander kon beter met de degen overweg.’ ‘Toen zijn jonge vrouw bericht kreeg van zijn dood,’ ging Marie-Marthe verder, ‘werd haar dochter drie weken te vroeg geboren. Madame kwam drie dagen later aan mijn deur, schoof de grendel opzij en gaf me opdracht om naar Namur te gaan naar haar | |
[pagina 134]
| |
dochter, want nu, zoals ze zei, zou die wel genezen zijn van haar waanzin, en mademoiselle had iemand van haar eigen land nodig. Ze zorgde voor mijn uitrusting en stuurde een lakei met me mee naar Namur. Dat was maar goed ook, want ik was helemaal in de war door al die gezichten van de mensen om me heen en van hun gepraat. Mademoiselle woonde met haar kind in een klein huisje in Namur en leefde van een armzalig pensioen. Dus u ziet, burger, hoe goed het te pas kwam dat ik in mijn torenkamer mijn tapijten had leren weven, want ik kon met behulp van die tapijten het kleine gezin onderhouden. Ik was zelf blij en tevreden in Namur. Soms werd het me zwaar om het hart bij de gedachte aan de dansleraren en rijleraren en muziekleraren die mijn eigen juffrouw als kind had gehad en als ik zag dat haar eigen dochter alleen haar eigen arme moeder had om haar les te geven. Maar in de regel had ik het te druk om aan dat soort dingen te denken. Later vertelde mijn tante me dat Madame na de dood van haar schoonzoon erg veranderd was. Op de een of andere manier, dacht ze, accepteerde Madame de situatie toen hij eindelijk weg was. Ze had weer een beetje moed. Ze zag in, dacht mijn tante, dat haar kleindochter ondanks alles haar eigen vlees en bloed was. Ze bedacht een plan. De jonge graaf de Germont had, toen zijn aanstaande er met haar minnaar vandoor was, zelf een zeer voorname jongedame getrouwd. Ze hadden in het eerste jaar van hun huwelijk een zoon gekregen. En Madame begon zich voor te stellen dat het huwelijk dat ze ooit voor haar dochter had gearrangeerd, misschien door haar kleindochter verwezenlijkt kon worden. Maar dan zou er, als tegenwicht tegen de ontbrekende adeldom van de vader van het meisje, een veel grotere bruidsschat nodig zijn dan voor haar dochter. Vanaf dat moment hield ze op met reizen en spelen en in plaats daarvan begon ze geld op te potten. Ze werd, zo zei mijn tante, van de ene op de andere dag een oude vrouw, het kon haar niet schelen hoe ze eruit zag, ze liet geen nieuwe japonnen meer maken en verliet bijna nooit haar landgoed. Uit die tijd, burger, stammen al die verhalen over haar gierigheid en hebberigheid. Van toen af gunde ze haar mensen het brood in de mond niet. En zij zat zelf in haar grote eetzaal aan haar spartaanse maaltijden. Dat alles, zo zei mijn tante, deed ze omwille van het kind dat ze nooit gezien had en over wier vaders dood ze zich had verheugd. | |
[pagina 135]
| |
Vanaf het moment dat mademoiselle Angélique trouwde tot aan de dood van haar man had ze haar dochter niet één keer genoemd. Nu sprak ze bij alles wat ze deed over haar kleindochter. Ze correspondeerde met graaf de Germont over de zaak. Ze had het ook over de kleine jongen, de toekomstige bruidegom van haar kleindochter, en vroeg zich af of de bruidsschat langzamerhand groot genoeg was om hem tevreden te stellen. Dat alles vertelde mijn tante bij onze ontmoeting. In ons kleine huisje in Namur wist ik natuurlijk niets van dit alles. Maar het was heel merkwaardig, burger, dat mijn jonge freule er een vermoeden van leek te hebben, hoewel ze zo ver van haar moeder leefde en haar nooit schreef of van haar hoorde. Ze noemde de naam van haar moeder nooit, evenmin als Madame die van haar over haar lippen kreeg, maar soms zuchtte ze diep en zei tegen me: “Marie-Marthe, lieve Marie-Marthe, er is iemand die aan ons denkt. Er is iemand die aan mijn kind denkt.” Een keer zei ze: “Driehonderd jaar lang, totdat mijn eerste jongetje werd geboren, is er geen kind met mijn familienaam geweest die uit liefde op de wereld is gezet. En ze gingen allebei dood.” Een andere keer zuchtte ze: “Lieve Marie-Marthe, kijk hoe bleek en mager ze wordt, het lijkt wel of iemand het Kerjean-bloed uit de aderen van mijn meisje wil tappen.” Daarom, burger, vroeg ik u om niet te zeggen dat u het Perrenot-bloed uit haar wilde tappen. Want wat zou er dan nog van het arme meisje over blijven? Maar hoewel de jongetjes van mademoiselle Angélique naar hun vader en zijn familie waren genoemd, had ze desalniettemin haar dochter de namen van haar moeder gegeven: Jocelynde-Jeanne. Mijn jonge freule was zo mooi dat de mensen op straat zich naar haar omkeerden. Ze had heel vaak kunnen hertrouwen, ook met belangrijke, rijke mensen, maar ze zei me dat ze dat vreselijker zou vinden dan wat dan ook. Daarom droeg ze hoeden die haar gezicht bijna helemaal verborgen en ze ging alleen uit als het bijna donker was. Ze kon kantklossen en meestal zat ze met haar kantkussen tegenover het portret van haar man. Op die manier kwam er ook wat geld binnen. Ik bleef elf jaar bij mijn freule in dat lieve kleine huisje in Namur. Toen stierf ze. Tijdens haar ziekte maakte ze zich zorgen over wat er van de kleine Jeanne moest worden. Maar voordat ze stierf, zei ze me: “Marie-Marthe, laat het als volgt zijn. Ik heb | |
[pagina 136]
| |
Montfaucon verlaten, het huis, de grond, de bossen en mijn mensen om gelukkig te worden in het leven. Vanaf het eerste moment dat ik mijn man zag, behoorde ik hem toe, ik behoor hem nog steeds volledig toe. Onze twee jongetjes behoren hem en mij toe. Laat de rekening dan vereffend worden en laat deze dochter Montfaucon gegund zijn.” Kort na de dood van mademoiselle Angélique liet Madame de kleine Jeanne en mij ophalen. Toen grootmoeder en kleindochter elkaar ontmoetten, keken ze elkaar een poosje aan zonder een woord te zeggen. Later zei Madame een keer tegen me: “Het was alsof ik in een spiegel van dertig jaar geleden keek, toen Jocelynde-Jeanne onschuldig was en licht van hart en vertrouwen had in de mensen en geen rimpel in haar gezicht.” Maar mijn kleine Jeanne zei me: “Marie-Marthe, toen ik grootmoeder zag, leek het wel alsof ik in een spiegel keek, een nare spiegel, waar iets me zwart maakte en vertekende - ik kan je niet zeggen hoe afschuwelijk dat was.” Alles was heel erg veranderd op Montfaucon. Er werd zelfs aan Madames eigen tafel op eten bespaard. Er stonden alleen nog een paar oude paarden in de stal. De koetsier, de stalknecht en de lakeien liepen in een oude, verschoten livrei rond, die we de hele tijd moesten stoppen en oplappen. Maar Madame zag er zorgvuldig op toe dat de kleine Jeanne lekker eten kreeg, en in overvloed, want toen we kwamen, had ze op me gemopperd omdat het kind te mager was. Ze nam ook veel tijd om haar kleindochter op het spinet te leren spelen en te zingen en menuetten te dansen, want ze was zelf ooit beroemd geweest op de grote bals in Versailles. De oude rijknecht van Madame leerde haar paardrijden en daar was het meisje dol op. In die tijd, burger, begonnen de mensen er al over te praten dat er grote veranderingen op til waren. Ik herinner me dat ik voor het eerst het woord revolutie hoorde. Maar Madame trok zich er niets van aan. Zelfs toen de oude privileges van onze adel, zoals ik hoorde, verloren gingen, lachte ze alleen maar. “Als al die onzin voorbij is,” zei ze bij ieder nieuwtje uit Parijs, of: “Als de goede, oude tijd terug is -”. In die tijd ging Madame maar met weinig buren om, zodat er veel was dat ze niet hoorde, maar toen ze vernam dat heel wat groten in Frankrijk hun grond en hun huis hadden verlaten om naar andere landen te vertrekken, werd ze boos en zei dat hun hoofd eraf moest. | |
[pagina 137]
| |
Van tijd tot tijd schreef ze aan of hoorde van graaf de Germont. En twee jaar geleden, burger, kwam de graaf zelf met zijn echtgenote en de jongen van wie Madame zich voorstelde dat hij Jeannes echtgenoot zou worden en die toen dertien jaar oud was, naar Montfaucon, want ze hadden besloten Frankrijk te verlaten om naar het buitenland te vertrekken. Ze bleven twee nachten en de hele tijd bespraken Madame en zij hoe ze alles zouden regelen. Ze zeiden dat ze verbaasd waren over hoe weinig Madame wist van wat er stond te gebeuren. - Dat heb ik zelf gehoord toen ik door de kamer liep. En weer hoorde ik dat ze het over de bruidsschat hadden en dat die in Engeland veiliger zou zijn dan in Frankrijk en Madame antwoordde dat ze alles zou laten verzilveren en dat ze er zelfs mee akkoord zou gaan het huwelijk op staande voet door onze eigen brave dorpspastoor te laten voltrekken, als ze in Frankrijk zouden blijven, maar als ze met emigranten van doen had, kon ze geen besluit nemen. Wanneer al die onzin echter voorbij was, herhaalde ze, zouden ze een schitterende bruiloft krijgen en alles wat ze gespaard had, zou de bruidsschat vormen. Terwijl de volwassenen met elkaar spraken, waren de beide kinderen aan elkaar overgelaten en ze wandelden en speelden in de tuin. Madame had heel nauwgezet op Jeanne gepast, want ze wilde niet het risico lopen haar te verliezen zoals ze haar moeder had verloren; Jeanne had dus zo goed als nooit andere kinderen gehad om mee te spelen. Ook de jongen was veel alleen geweest. Maar ze konden het voortreffelijk met elkaar vinden en in de twee dagen dat de familie de Germont op Montfaucon verbleef, konden ze elkaar geen minuut missen.’ ‘Aha,’ zei Samson, ‘ondanks je voortreffelijke vader wilde je dus graag een aristocraat als cavalier en speelkameraad, burgeresje?’ ‘Ach, die ene speelkameraad in haar hele leven gunt u haar toch wel,’ zei Marie-Marthe. ‘In elk geval is hij samen met zijn vader vertrokken en bevindt hij zich nu in Engeland. Kort daarna werd er een kasteel in de buurt van Montfaucon in brand gestoken. Van ons terras kon je de hemel rood zien kleuren. Toen begon Madame waarschijnlijk voor het eerst in de revolutie te geloven. Ze zei tegen mij: “Ik blijf hier, maar mijn kleindochter is veiliger bij jou, ver van Montfaucon.” Drie keer zei ze dat, maar iedere keer liet ze het plan varen om ons op reis te laten gaan. In die tijd had ze nog maar twee dienaren over. Ze reed ons zelf door het bos en over de velden tot aan de grens van haar landgoed. Wij | |
[pagina 138]
| |
gingen terug naar Namur, want daar had ik mijn beste klanten. Ons kleine huisje was verkocht, maar we huurden kamers bij een bakkersvrouw en daar leefden we op precies dezelfde manier als vroeger, mademoiselle Jeanne en ikzelf. Van Madame hadden we geen nieuws tot onlangs, toen mijn tante, die nu oud is, me opzocht om bij me te komen wonen, volkomen geschokt en uitgeput van de lange reis. Ze vertelde me hoe Madame had doorgeleefd op Montfaucon nadat wij weg waren. Mijn tante was de laatste van de oude bedienden die bij haar waren gebleven, maar daar trok Madame zich niets van aan, zei ze, en ze toonde ook geen bijzondere waardering voor de trouw van deze enige en laatste bediende. Ze vond altijd al, zei mijn tante, dat het een grote eer moest zijn om voor la Marquise de Perrenot te werken. Ze had mijn tante echter zelf weggestuurd toen de situatie er gevaarlijk begon uit te zien, maar zelfs toen had ze het steeds over de tijd dat al die revolutie-onzin iets uit het verleden zou zijn. Mijn tante vond het maar niks om weg te gaan, want, zei ze, hoe zou Madame zelf brandhout en water kunnen halen? Maar Madame antwoordde haar dat het altijd een eer en een genoegen zou blijven brandhout en water te halen voor een Perrenot. Toen Madame gearresteerd werd, was ze helemaal alleen in het oude kasteel, precies zoals u zei, burger. In Namur hoorden we van dit alles. We hoorden ook wat u ons vertelde, burger, dat ze de laatste adellijke persoon zou zijn die werd onthoofd en dat er helemaal niemand van haar eigen stand bij zou zijn als ze naar de guillotine reed. Enige tijd later kwam Jeanne bij me en zei dat we naar Parijs moesten gaan om u op te zoeken, burger Samson, met een verzoek. “Ik heb,” zo zei ze, “één waardevol bezit, een ring die mademoiselle Angélique me heeft gegeven toen we allebei nog kinderen waren.” Misschien, burger, zou uw vereerde echtgenote die willen aanvaarden.’ Met die woorden maakte ze een koordje los dat om haar hals hing en legde een ring op de eettafel. Burger Samson lachte. ‘Je bent zo onschuldig, burgeres,’ zei hij, ‘dat je in de ogen van een minder ervaren man verdacht zou lijken. Het is een ernstig misdrijf om een republikein te willen omkopen. Hoe ernstig is zo'n misdrijf dan wel niet tegenover de echtgenoot van Madame la | |
[pagina 139]
| |
Guillotine? Maar ik ben toevallig goed op de hoogte van allerlei volk. Ik ken mijn pappenheimers als ik ze zie. Jullie zijn, zoals je me vertelde toen jullie binnenkwamen, arme eerzame vrouwen en jullie hebben veel meegemaakt in het leven, allemaal vanwege de vrouw Perrenot de Lionne. Ik zei jullie dat ik vanavond zin had in een verhaal. Nu kan ik eraan toevoegen dat ik zin heb in iets meer. Terwijl jij je verhaal deed, heb ik naar het burgeresje zitten kijken dat met je mee is gekomen. Er groeien tegenwoordig niet veel slanke, witte lelies van haar soort op het plaveisel van Parijs. Ik ben ooit een kus misgelopen... die zou ik vanavond wel willen hebben. Als je me die wilt geven, kleindochter van Jocelynde-Jeanne de Perrenot de Lionne, zal ik als dank beloven je wens te vervullen zonder dat ik die eerst heb gehoord.’ Een paar seconden was het volkomen stil in het vertrek, hij kreeg geen antwoord. Samson leunde achterover op zijn stoel en een grimmige glimlach vertoonde zich op zijn gezicht. Toen hief het meisje haar blik op en liet haar grote, donkere ogen op zijn gezicht rusten. Langzaam stond ze op van haar stoel en ging bij de tafel staan. Samson lachte even. ‘Wacht een ogenblik, burgeresje, wacht een ogenblik,’ zei hij. ‘Weet je wel wat je nu gaat doen? Je gaat Samson kussen, de man die de koning en de koningin van Frankrijk heeft onthoofd. Je kunt nog de vrouw van een sans-culotte worden, maar geen aristocraat zal ooit de lippen kussen die Samson hebben gekust. Ook als al deze revolutie-onzin voorbijgaat en ook als je het geluk hebt het verborgen vermogen van je grootmoeder te vinden - als je eenmaal Samson hebt gekust, zal er voor jou niets meer zijn om voor naar Engeland te reizen, om met je vriend uit de tuin van Montfaucon verenigd te worden.’ Het meisje hoorde hem ernstig aan zonder een woord te zeggen, langzaam liep ze naar zijn stoel en bleef daar staan. ‘Misschien,’ lachte Samson en keek haar aan, ‘hebben ze je nooit over een kus verteld, in je bestaan bij je vriendin Marie-Marthe en in het kasteel van een voorname dame? Hoewel de cavalier bij de menuetten in Versailles zijn dame kuste aan het einde van een dans. Krijg ik dan de eerste kus die je ooit geeft? Ik ben geen gezelschapsmens, het is tamelijk lang geleden dat ik een vrouw heb gekust. Voor mij is het misschien wel mijn laatste kus.’ Hij trok het meisje op zijn knie, duwde zijn gezicht tegen het | |
[pagina 140]
| |
hare en kuste haar op haar mond. Hij voelde een lange siddering door het slanke lichaam gaan, dat zo licht aanvoelde op zijn knie. De beulen van vroeger, dacht hij, moesten hetzelfde beleefd hebben met de dieven en lichtekooien, als ze het witgloeiende ijzer op het brandende vlees drukten. Hij liet haar los. Het leek of ze een ogenblik wankelde, voordat ze weer even rechtop stond als daarvoor. Haar jonge gezicht was een ogenblik donkerrood. Toen vloeide het bloed er langzaam uit weg. ‘Je wens is vervuld,’ zei Samson. ‘Zeg het maar.’ Ze had de hele tijd gezwegen terwijl Samson en de andere vrouw spraken. Nu sprak ze. Hoewel haar gezicht en gestalte die van een kind waren, klonk haar stem heel helder en vol en hoewel ze zacht en langzaam sprak, was haar stem beheerst en vol gezag. ‘Ik verzoek u, burger Samson,’ zei ze, ‘op het moment dat mijn grootmoeder op het schavot is geklommen, uw hoed af te nemen en tegen haar te zeggen: “Tot uw dienst, Madame la Marquise.”’ |
|