De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Roland Holst: Prometheus contra de tijdgeest
| |
[pagina 110]
| |
naar het leven, onder nachtgewolkten verward treurspel dat Wereld heet. Sindsdien werd geen mens vrij dan ontboden van boven zijn dak, geen volk dan beheerst van boven zijn torens. Blijve ons dat bij, verlost als we werden uit het schrikbewind van een onderwereld. Niet onbeheerst, maar enkel beheerst van boven de wereld blijft vrijheid ons deel.
Wie kent die woorden eigenlijk nog? En wie kent ze van buiten? Ja, Jan Wolkers, volgens eigen zeggen in zijn essay ‘Zwarte Bevrijding’, en misschien nog twee of drie van zijn generatie. Verder schrijver dezes, waarschijnlijk als enige van alle naoorlogse generaties. Het is wel een eenzaam voorrecht, maar het zou uit de aard der zaak ook niets anders kunnen zijn. Dit is geen tekst voor, maar tégen het Volk. Wie dat beseft ziet dat hele monument ineens ook anders. De halfronde muur waarin de letters zijn uitgebeiteld is dan niet meer het lukraak neergeplempte Fremdkörper dat het lijkt, maar een symbolische scheiding tussende statige vorstelijkheid aan de ene kant van het plein en het roerige grauw aan de andere. ‘Vorstelijkheid’ moet daarbij niet worden opgevat in de zin van constitutionele monarchie (waaraan eerlijk gezegd weinig vorstelijks te beleven valt), maar als de in steen tot uitdrukking gebrachte essentie van Nimmer van Erts tot Arend, of anders: van het slot van Shelley's Prometheus Unbound, waarin eigenlijk met andere woorden precies hetzelfde wordt gezegd. ‘To suffer woes which Hope thinks infinite;
To forgive wrongs darker than death or night;
To defy Power which seems omnipotent...
To love, and bear; to hope till Hope creates
From its own wreck the thing it contemplates
Neither to change, nor flatter, nor repent,
This, like thy glory, Titan, is to be
Good, great and joyous, beautiful and free;
This is alone Life, Joy, Empire, and Victory.’
De architectuur van Jacob van Campen versus de Efteling, Van Erts tot Arend versus Dikkertje Dap, Prometheus versus Hitler. Het zullen altijd de Efteling, Dikkertje Dap en Hitler zijn die in de strijd om de volksliefde aan het langste end trekken. Het is de grootsheid van Roland Holst geweest dat hij de nazibeweging, | |
[pagina 111]
| |
tegen alle oprispingen van de tijdgeest in, durfde te definiëren als wat het was: een opstand van dolgedraaide kruideniers. Prometheus is geen democraat; juist daarom is Hitler geen Prometheus.
*
‘Zou een tekst op een monument dat voor iedereen bedoeld is, makkelijk moeten zijn of niet?’ ‘Ik dacht van wel, want er komen allerlei soorten mensen langs en ook buitenlanders, vooral voor die mensen zou het makkelijker moeten zijn.’ Aldus een passant tijdens een straatinterview in het radioprogramma ‘Literama’ (mei 1977). Een ander voegt daar met beslistheid aan toe: ‘Als je bezig bent het nut ervan te maksimaliserenGa naar eind1, dan kun je je afvragen of het niet een beeje te ingewikkeld zou zijn.’
De Kunst, niet langer als geheim wapen tegen de terreur van het grauw en de balkenbendes, niet als een eeuwig laaiend vuur waaraan hoogstens een enkeling zich warmen kan zonder de billen te branden, maar als een verschijnsel waarvan het nut valt te maksimaliseren... De Kunst moet begrijpelijk zijn, vooral voor die mensen. Ook toen al werden ‘die mensen’ dus al als excuus gebruikt om de boel lukraak te infantiliseren en debiliseren. Let wel, dit was in 1977, twee jaar voordat Jeroen Brouwers aan zijn strijd tegen de bierkaai begon, waarin hij onder andere ageerde tegen de wilde kippendrift waarmee men de gebeeldhouwde infantilisering het land liet overwoekeren. Vanzelfsprekend bleef de bierkaai bierkaai, zoals dat een bierkaai betaamt. Jaren na Brouwers' polemiek werd dit ongelukkige land alsnog verrijkt met onder meer standbeelden van Nijntje en Dikkertje Dap.
Theun de Vries noemde na de onthulling in 1956 in de Waarheid de tekst ‘onaanvaardbaar op een gedenkteken’ en wond zich op over ‘een zeker elitebesef, bijna een aristocratische hoogmoed’. Een stuk intelligenter, maar evenmin positief was de analyse die W.F. Hermans eraan wijdde: ‘Ontdaan van zeeslangenidioom, komt de boodschap hierop neer: geest is iets anders dan stof, geest is vrij, stof niet. Dieren en mineralen hebben geen deel aan de geest. De mens kan slechts vrij zijn door zich te onderwerpen aan de geest. (Let op de paradox, vrienden!) Deze geest bevindt zich boven de wereld, hij heerst boven uw dak, en boven uw torens. Daarmee uit.’ | |
[pagina 112]
| |
En hij voegt er aan toe: ‘Wat heeft A. Roland Holst's afgesabbelde metafysische vrijheid te maken met het verzet tegen de bloeddorstige indringers waaraan het monument is gewijd? Niets.’Ga naar eind2 Toch wel iéts, zou ik, schrijver dezes, daaraan toe willen voegen, want om een tekst in steen te laten beitelen die de horden zo nadrukkelijk boven de pet gaat is op zich al een daad van verzet. Maar omstreeks 1956 hielden de horden zich - in Nederland althans - tamelijk koest, zodat de noodzaak van een zekere aristocratische hoogmoed nog niet bijzonder in het oog sprong. De complete verplebsing en verhamburgering zou tenslotte pas twintig jaar later over West-Europa komen. En wat het eerste betreft: poëzie is niet bedoeld om geanalyseerd te worden. Wie een poëtische tekst op zo'n manier met het ontleedmes te lijf gaat, houdt altijd iets raars over.
‘Ik wantrouw iedereen die dweept met het werk van Roland Holst,’ schreef zijn latere biograaf Jan van der Vegt in hetzelfde verbandGa naar eind3, om vervolgens de verwantschap met dat werk (die iedere dweperij bij voorbaat uitsluit) aan de tragische paradox van de falende relatie met de wereld te wijten. Natuurlijk heeft hij daarin groot gelijk. Ook de dwepers kwamen tenslotte uitgebreid aan het woord en deden met hun jubelkreten noch de dichter, noch zijn dichterschap veel goed. Zijn postume roem is althans voornamelijk die van een wufte feestganger met satyriasis. Niks ‘Tegen de Wereld’ of ‘Van Erts tot Arend’; in tientallen grenzenloos flauwe anekdotes is hij voor het oog van de wereld voorgoed verkwald en verhufterd. Het maakt niet uit, want het Werk blijft bestaan, en liever zo dan dat het tot de geestelijke schat van alle Nederlanders behoorde. Daarom is het ook zo goed dat, ongezien en ongekend, die hoogmoedige, elitaire woorden ook nu nog, uitgerekend in het midden van het hamburgerinferno tussen Centraal Station en Spui, de enkeling die gebukt gaat onder een falende relatie met de wereld - met dié wereld althans - nog enigszins met zijn lot kunnen verzoenen. |