De Tweede Ronde. Jaargang 23
(2002)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Het heilig avondmaal
| |
[pagina 135]
| |
‘Ja, of ik moet me al heel erg vergissen.’ ‘Het is toch geen makkelijke gang voor zulke ouders,’ vond Sjirk. ‘Natuurlijk niet, maar dat was het voor de moeder van Jezus ook niet. En je moet niet vergeten, als zo'n jongen dit vrijwillig ondergaat, betekent dat ook een grote troost voor de ouders en een kroon op de opvoeding.’ Woorden die hij gehoord of gelezen had, dacht Det. Ze keek vol medelijden naar de moeder van Hinne en keerde zich af. Arme mevrouw Bolhuis. Zij had hem gedragen, de borst gegeven, zien opgroeien... ‘Toch,’ zei Watse, ‘geloof ik dat we op den duur ook meisjes moeten toestaan. Het is natuurlijk niet volgens de traditie...’ ‘Dat wou ik zeggen,’ zei Sjirk. ‘Maar onze gemeente dunt langzaam uit. Nu al kunnen we het Avondmaal niet meer dan één keer per jaar houden.’ ‘De Schrift is daar duidelijk genoeg over,’ beweerde Det. ‘Ja, dat zegt Det wel, duidelijk, maar de Bijbel is in een andere tijd geschreven, en... Nou ja, kort en goed: of we moeten ook meisjes bij het Avondmaal toestaan, of we moeten tot het ouwebroodjebijten vervallen zoals de gereformeerden en consorten.’ ‘Foei, foei,’ zei Sjirk, dat mag God verhoeden.’ ‘Zeker! Maar wij zullen God ook niet in de weg mogen staan.’ Als het Gods bedoeling is dat wij meisjes dezelfde rechten geven als...’ ‘Ik geloof er niks van dat dat Gods bedoeling is,’ onderbrak Det hem. ‘Wij kunnen ons beter aan zijn woord houden, dát vraagt Hij van ons.’ Zijn eigen meisjes waren getrouwd, en nu hij nog één jongen thuis had, dat nakomertje, Ale, nu wilde hij ineens meisjes toegang geven. Ze dacht aan haar beide meisjes van vijf en drie. Nee, die niet! ‘Ja, dat zegt Det nou wel, maar...eh...’ ‘Ik geloof dat Watse wel trek heeft in een stukje vrouwenbil.’ ‘Sjirk!’ Ze porde hem in de ribben. Haar meisjes! God had ze gedankt dat het meisjes waren, en nu ze weer in verwachting was had ze liever een miskraam dan een jongen. Was haar geloof dan zo klein? Was dit haar navolgen van Christus? De tranen kwamen haar in de ogen terwijl de mannen nog nagrinnikten. Moest ze niet alles voor God overhebben? | |
[pagina 136]
| |
Ze liepen het terrein van de oude fabriek aan het eind van de straat op. Onkruid woekerde hoog op hopen puin. In een van de werkruimtes waren een kansel en banken getimmerd en de gemeenteleden hadden de muren opgeknapt. Het was hun Godshuis, meer dan vijfentwintig jaar alweer. Ze schoven de banken in, de mannen rechts, de vrouwen links van het middenpad. Voor, naast de stoel, speelde Rinsema op het harmonium. De rijen stoelen voor de banken waren opgestapeld en links stond een tafel met een schaal en een beker. Het harmonium speelde zacht psalm 150. Mannen spraken nog een enkel woord met elkaar en sloegen de Bijbel op, daar waar de tekst op het bord naar verwees. De vrouwen haalden zakdoek en psalmboek uit het tasje en knikten en glimlachten opzij. Toen kwamen ze binnen. Ouderling Jansma, de voorganger, en dan Hinne, in het lange, witte kleed, en daarachter de andere ouderlingen en de diakens. De voorganger klom de kansel op, de ouderlingen en diakens liepen naar hun plaats, en Hinne kwam op het bankje voor de stoel te zitten, met z'n rug naar de gemeente. De voorganger werkte kalm en gelijkmatig het votum, de groet, de wet en de schuldbelijdenis af. Ze zongen nog eens en de gaven werden ingezameld. Toen begon de eigenlijke Avondmaalsdienst met het voorlezen van het formulier, een lang en moeilijk stuk, al eeuwen terug opgemaakt aan de hand van een verzameling hier en daar weggerukte citaten, eindigend met de vermaning van Paulus. Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren. De voorganger daalde de kansel af en ging naast het bankje staan. Hinne viel voor hem op de knieën. Het ritueel zette in: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.’ Zacht kwam het weerwoord van de jongen: ‘Mijn vader, indien het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan! Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.’ ‘Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen.’ ‘Mijn vader, indien het mogelijk is, laat deze beker aan Mij | |
[pagina 137]
| |
voorbijgaan! Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.’ ‘Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden.’ ‘Mijn vader, indien het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan! Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.’ ‘Want hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem geweest.’ ‘Vader, de ure is gekomen; verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke.’ ‘Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.’ Toen verzonk de gemeente in gebed. ‘Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen.’ ‘Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels.’ ‘Het is volbracht.’ Even was er een ritselend geluid voorin bij de kansel en het fluisteren van de voorganger: ‘Sluit je ogen, jongen.’ Ze bleven in gebed liggen, maar wisten wat er gebeurde. Het mes van de voorganger stond in het hart van de jongen. Twee ouderlingen schoten toe om te helpen. Ze sneden hem in z'n hals, vingen het bloed op. Er werden enkele lappen vlees van zijn billen gesneden. De voorganger ritste het vlees in blokjes terwijl de ouderlingen het lichaam wegdroegen. ‘Broeders en zusters kom, want alle dingen zijn gereed.’ Een voor een, eerst de mannen en daarna de vrouwen, liepen ze om de tafel heen en namen van de voorganger de beker met het weeë bloed, een teugje maar, en een stukje bloederig vlees. En bij iedereen sprak de voorganger een tekst. Gerben Durks kwam - ‘Loof de Here, mijn ziel, en al wat in mij is, zijn heilige naam.’ Watse nam de beker en het vlees - ‘Die al uw ongerechtigheden vergeeft, die al uw krankheden geneest.’ Tsjip van de Bos ging naar voren - ‘Barmhartig en genadig is de Here, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid.’ Sjirk dronk en at - ‘Zover het oosten is van het westen, zover doet Hij onze overtredingen van ons.’ En de vrouwen, een voor een. Jelle Hiske - ‘Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen, ontfermt zich de Here over wie Hem vrezen.’ En Det - ‘Want Hij weet, wat maaksel wij zijn, gedachtig, dat | |
[pagina 138]
| |
wij stof zijn.’ En Geartsje - ‘De Here heeft zijn troon in de hemel gevestigd, zijn koningschap heerst over alles.’ En Wibrens Bonk - ‘Looft den Here, al zijn heerscharen, gij zijn dienaren, die zijn wil volbrengt.’ Een voor een kwamen en gingen ze, tot elk van hen zich verzadigd had aan het lichaam van de Heer. Toen klom de voorganger weer op de kansel en bad met de gemeente het gebed van de Heer. Ze zongen met elkaar de eenenvijftigste psalm en nadat ze de zegen hadden ontvangen, vielen ze het middenpad in en schuifelden naar buiten. Ze keken eens stiekem op hun horloges en staken een sigaar of sigaret aan. Een enkeling bleef staan om te praten, maar de meesten repten zich naar huis. Det hing aan Sjirk z'n arm. ‘Hij deed het mooi, vond je niet?’ ‘Jawel,’ zei ze. ‘Heb jij Gearte gezien? Die had alweer een nieuwe hoed. Bij ieder Avondmaal heeft ze wel wat nieuws.’ ‘Warm hè, Sylstra?’ riep hij opzij. Je zou hopen dat dat meisje de koffie bruin heeft. Ik heb dorst.’ ‘Nou, dat zal wel,’ zei Detje. ‘Ik had de koffie al gemalen, ze hoeft alleen maar op te gieten.’ |
|