een vleugje erotiek. Met zijn sensitieve verzen, zijn muzikaliteit, zijn fraaie rijmen en dansachtige ritmes, speelde hij subtiel in op de sluimerende verlangens die ons nog grotendeels ongevormd, en zeker niet ‘gekristalliseerd’, gevoelsleven beheersten. De onvermijdelijke rondgang langs de boekenkasten toont me nog steeds de bescheiden maar verrassende plaats die Verlaine in mijn bibliotheek inneemt. Natuurlijk zijn er de twee Pléiade-delen, hoe vaak niet ter hand genomen, en het ‘Album Verlaine’ van 1981. Wat studies, een biografie. Het werk dus, dat vooral. Maar ook Byvanck met zijn Parijs 1891, over zijn ontmoetingen met Verlaine in Parijs, verschenen in 1892, het jaar waarin de dichter Den Haag bezocht voor het geven van enkele lezingen, en de ‘biographie romancée’ van Van Schendel uit 1927.
Terwijl de boeken opnieuw door mijn handen gaan, slaat ten slotte toch de nostalgie toe. Daar is de sleutel, Rodenko's Gedoemde dichters, voorin een stempeltje, 12, dat wil zeggen mijn twaalfde Franse boek, toen, in 1963. Op zolder liggen nog de op afficheformaat nagetekende portretten, de op perkamentachtig papier ‘gekalligrafeerde’ lievelingsgedichten, de hoeken afgebrand om ze oud te laten lijken, die jarenlang mijn scholierenkamer tooiden. En de oude grammofoonplaten die de zaterdagmiddagen in gezelschap van de trouwste vrienden beluisterd en becommentarieerd werden.
Het weemoedige vervolg is eveneens onvermijdelijk: Barbara chante Barbara, Brassens chante Brassens, Brel chante Brel, Ferrat chante Ferrat, Montand chante Prévert en Ferré chante Verlaine...
Ja, alles is er nog. Alles is er weer.