De Tweede Ronde. Jaargang 23
(2002)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Scènes uit het huiselijk leven van Verlaine
| |
[pagina 169]
| |
gerschappen. De jonge vrouw kreeg drie maal een miskraam en haar moederliefde was zo sterk dat ze de foetussen bewaarde in stopflessen met alcohol. Men begrijpt dat het echtpaar in deze trieste omstandigheden niet aarzelde om in 1836 hun nichtje Elisa Moncomble te adopteren toen een van de oudere zusters van Mme Verlaine in het kraambed overleed. Nu kon ze haar moederlijke gevoelens eindelijk uitleven en ze hield van Elisa als van een eigen dochter. Maar dan is daar de zoon, een wonder! Paul-Marie Verlaine, na twaalf jaar huwelijk! en ter ere van de Maagd wordt hij zeven jaar lang in het blauw gekleed. Voor een moeder van vijfendertig en een vader in het leger was een zoon het toppunt van geluk! Het mag nauwelijks verwonderlijk heten dat het kereltje al in de wieg erg verwend werd en dat de kinderziektes die de dichter in zijn Confessions beschrijft zijn ouders doen sidderen van angst. In die tijd was de kindersterfte, ook bij de burgerij, zeer veel groter dan tegenwoordig. In 1845 werd de kapitein in Montpellier gelegerd en tijdens de revolutie van februari 1848 bevond hij zich te Nîmes; in dat jaar werd hij vijftig en hij nam in mei ontslag om redenen die niet helemaal duidelijk zijn. Na zijn thuiskomst in Metz besloot hij terwille van de kleine Paul naar Parijs te verhuizen. Het werd Les Batignolles, buiten de wallen, een wijk die zeer gewild was bij gepensioneerde militairen. ‘Mijn kindertijd was vol vreugde:/ ik kwam gezegend ter wereld, vertroeteld [...]’ (Bonheur, XVI). Zo was het zeker! De verwennerij van zijn eerste jaren werd in Parijs niet minder. Om hem het harde bestaan van een kostschool te besparen werd het joch van negen op aandringen van zijn moeder op het Institut Landry geplaatst, met een wat familiairder sfeer, waar de oudere jongens het onderwijs volgden van het lycée Condorcet. Gedurende acht jaar liet de ex-officier niet één dag voorbijgaan zonder zijn zoon op te zoeken en hem wat lekkers te brengen; elke donderdagavond overhandigde hij de kok een mooi stuk vlees voor de daaropvolgende vastendag. Verlaine vermeldt dit voorbeeld van vaderlijke toewijding in zijn Confessions. De man had een gouden hart. Edmond Lepelletier had hem leren kennen als ‘een lange oude man, mager en kaarsrecht, met een ingevallen gezicht als van gebruind perkament, een korte witte snor en een strenge maar allerminst knorrige uitdrukking’. Maar al had hij het hart op de juiste plaats, dat kon | |
[pagina 170]
| |
tegen het eind van zijn leven niet van zijn beleggingen worden gezegd. Onfortuinlijke speculaties hadden zijn kapitaal, dat op 400.000 franc werd geschat, zwaar aangetast. Vervolgens kwamen de ouderdomskwalen: grauwe staar aan één oog, een ziekte van het ruggenmerg die epilepsie-achtige aanvallen veroorzaakte en daarna een beroerte die hem gedeeltelijk verlamde. Niettemin smaakte hij bij zijn overlijden op 30 december 1865 de voldoening te weten dat zijn zoon, die het vertikt had zijn rechtenstudie voort te zetten, eindelijk onderdak was in een baantje op het stadhuis, en dat hij, de ex-kapitein, zijn weduwe niet onverzorgd achterliet, ondanks de slagen van het lot. Maar na zijn dood konden moeder en zoon niet in het huis blijven wonen. Ze installeerden zich op nummer 26 van de rue Lécluse in Batignolles in een interieur dat door de ex-echtgenote van Paul Verlaine is beschreven: ‘...een klein appartement op de derde etage bestaande uit vier kamers, lelijk en deprimerend; Louis Philippe-meubels die getuigden van slechte smaak, verschoten zoals de meubels dat zijn van militairen die ze meeslepen van de ene garnizoensplaats naar de andere. De mooiste kamer was de salon met twee ramen aan de straatkant; het enige ornament was een groot olieverfschilderij van vader Verlaine in officiersuniform boven de piano. Nergens een voorwerp dat vrolijk stemde, geen snuisterijen, planten of vazen met bloemen. Alles was voorbeeldig gepoetst, gewreven en in de was gezet, van een perfecte properheid en netheid; het zag eruit als de woning van een geruïneerde familie, trotse en fatsoenlijke armoe, maar niettemin armoe.’ Hetgeen niet verhinderde dat Mme Veuve Verlaine hier net als vroeger de vrienden van haar zoon ontving: Coppée, Chabrier, Mérat, Racot, L.-X. de Ricard, Lepelletier, etc. Het is interessant om de beschrijvingen van de uiterlijke verschijning van Mme Veuve Verlaine zoals die ons zijn nagelaten door haar schoondochter Mathilde Mauté en door een van de beste vrienden van haar zoon, Edmond Lepelletier, te vergelijken. Voor Mathilde ‘leek ze verbazend veel op haar zoon, met het verschil dat ze vroeger mooi moet zijn geweest en dat ze er nog goed uitzag; maar ze had dezelfde spleetogen en dezelfde dichte borstelige wenkbrauwen. [...] ze droeg meestal een verschoten wollen jurk die een armoedige indruk maakte.’ Lepelletier daarentegen geeft een verklaring gebaseerd op de familiegeschiedenis van het gewezen meisje uit Fampoux: ‘Mme Verlaine was een vrij grote vrouw, | |
[pagina 171]
| |
mager, met een rechte rug, waardig, beheerst en rustig. Ze droeg altijd zwart, ook toen haar man nog leefde. [...] uit zuinigheid droeg ze donkere jurken. Ze was vroom, zuinig, in alle opzichten respectabel... Ze was vormelijk in de omgang, zelfs bij routineuze dagelijkse contacten. In de wijk les Batignolles werd ze heel “keurig” gevonden. Ze sprak weinig, bedachtzaam, en ze had zo haar eigenaardigheden...’ De herinneringen van Verlaines jonge vrienden die haar na 1875 leerden kennen, zullen anders zijn, maar ze zijn het allemaal eens over haar moederlijke toewijding. Men mag zich afvragen hoeveel moeders zich op die manier zouden wegcijferen voor een zoon die zich gedurende zo veel lange jaren zo ondankbaar zou gedragen.
Het is weliswaar niet bekend hoe de zaken waren geregeld toen zijn vader nog in leven was, maar zeker is dat Paul na diens dood beschikte over de sleutel van het appartement rue Lécluse - in de Confessions (II, 3) schept hij erover op. Hij schrijft dat hij op elk uur van de nacht thuiskwam, met onwaarschijnlijke smoezen waarvoor zijn moeder de ogen sloot. Maar daarbij kwam nog de kwade genius van de groene fee. Na de begrafenis van zijn geliefde nicht Elisa in 1867 had hij zich al van de wereld gedronken en hij deed hetzelfde na het overlijden van zijn tante en doopmoeder Louise Grandjean in maart 1869. We hebben een getuigenis van de wandaden die hij onder invloed van drank aanrichtte. Victoire Bertrand, het vroegere dienstmeisje van Mme Grandjean, die werk zocht in de hoofdstad, logeerde in juli bij Mme Verlaine. Toen Paul om vijf uur thuiskwam, was hij gewapend met een sabel en een dolk waarmee hij zijn moeder dreigde te doden. Hij werd ontwapend, waarop hij de arme vrouw probeerde te wurgen. Het was een eerste proeve van de verschrikkingen die de oude dame te wachten stonden. In 1885 zal in Coulommes een reprise volgen, wat haar geliefde zoon een maand gevangenisstraf opleverde. Victoire Bertrand vertelde bovendien (aan Léon Le Febvre de Vivy) dat Paul, toen hij op een avond dronken thuiskwam, zijn moeder om geld vroeg en als antwoord op haar weigering - ze had al zo dikwijls toegegeven - in een woedeaanval met zijn rotting de befaamde stopflessen met de dierbare foetussen kapotsloeg. Zelfs deze meervoudige ‘kindermoord’ werd hem vergeven. Het is zoals Balzac zei: ‘Het moederhart is een afgrond waarvan de bodem bestaat uit vergiffenis’. | |
[pagina 172]
| |
Haar beproevingen waren nog niet ten einde. Toen Paul op 7 juli 1872 afreisde met Arthur Rimbaud en vrouw, kind en werk in de steek liet, was haar wanhoop zo hevig dat ze met haar nagels haar gezicht openkrabde. Begin 1873, toen Paul alleen in Londen was en ‘stierf van verveling, ziekte, ellende en eenzaamheid’, telegrafeerde hij zijn moeder en zijn vrouw. De eerste was natuurlijk de enige die naar Londen kwam. Rimbaud kwam terug - een mooie gelegenheid voor moeder Verlaine om Arthur beter te leren kennen. Zij was ook de enige die inging op het zelfmoorddreigement dat in juli 1873 vanuit Brussel werd verzonden; ze is er bij wanneer het fameuze revolverschot op Rimbaud wordt afgevuurd en in haar verklaring van 10 juli wil ze Pauls misdragingen afzwakken. Op 26 juli schrijft Paul aan Victor Hugo dat zijn moeder is overgekomen en al haar tijd aan hem besteedt. Tegen 8 september komt ze terug in Parijs en wanneer hij vervolgens niets meer van haar hoort, maakt Verlaine zich grote zorgen. Volgens hem heeft zijn moeder ‘een tobberig karakter’ (brief aan Lepelletier van 28 september). Nadat zijn vrouw zich in 1874 van tafel en bed heeft laten scheiden, hervindt Verlaine het geloof, maar de reactie van zijn moeder is niet bekend. Ze was ongetwijfeld opgelucht, al is het zeker dat ze haar kleinzoon Georges nooit meer heeft gezien. Op 16 januari 1875 was ze present bij de gevangenispoort in Mons om haar zoon op te halen en mee te nemen naar haar broer Julien Dehée in Fampoux. Daarna bracht ze in 1876 enige tijd door in Stickney en Boston bij Paul die sinds een jaar in Engeland een baan als leraar had. Ze kende geen stom woord Engels, maar redde zich uitstekend en ze kon in elk geval een praatje maken met de plaatselijke predikant. Bovendien verleende haar aanwezigheid een dosis ‘respectability’ aan Paul die toen niet dronk. Vanuit Engeland ging ze naar Arras om in de buurt te zijn van haar oudere, ongetrouwde zuster Rose, een autoritaire vrouw voor wie zelfs die nietsnut van een neef ontzag had. Het was voor haar een lange vakantie en ze hervond een zekere mate van levenslust. Paul kwam in 1877 terug naar Frankrijk en nam de baan van Delahaye over aan het collège Notre-Dame de Rethel, zodat hij niet te ver van zijn moeder woonde. Delahaye kreeg weer een hele andere indruk van Mme Verlaine dan Lepelletier en Mathilde Mauté. De oude salon, behangen met gevlamd velours, was ongetwijfeld nog meer uitgewoond dan die van de rue Lécluse, maar hij trof er een schalkse oude dame aan. ‘Wat een kostschooljongensdrukte, wat | |
[pagina 173]
| |
een giebelend schoolmeisje! Eerder broer en zus dan moeder en zoon!’ merkt Delahaye op. Ook al is men tegenwoordig weinig gelukkig met biografieën waarin dialogen ‘woordelijk’ worden weergegeven, het lijdt geen twijfel dat Delahaye de sfeer van de omgang tussen moeder en zoon goed treft. De stemming was overigens niet altijd zo goed. Delahaye vermeldt ook een anekdote over het familie-fotoalbum die het gebrek aan gezag van Mme Verlaine illustreert. Wanneer ze haar zoon vraagt om de bezoeker het album te laten zien, vindt Paul het portret van Mossieu Rimbaud en legt dat naast dat van Mathilde, ondanks de smeekbeden van zijn moeder. Cynisch roept hij dat ‘hij de twee personen die hem het meest hebben laten lijden bijeenbrengt’. We kunnen niet ingaan op alle omzwervingen van de dichter en zijn moeder, op de verliezen bij de verkoop (voor de halve prijs) van bezittingen die ze in Juniville en Coulommes hadden verworven. Maar Mme Verlaine kon zich zeer tot haar genoegen in 1882 weer in Parijs vestigen. In het begin was ze in elk geval opgetogen; ze ontving de nieuwe vrienden van haar zoon, Morice, Raynaud, Trézenic, Valadon, met een charme ‘die tegelijk moederlijk en kinderlijk was’. Ze voelde zich zo op haar gemak dat ze zich enigszins pikante grapjes permitteerde, zoals wanneer ze iemand een stoel aanbood. ‘Monsieur, ik vraag u en bid u met klem om hier de zeventiende letter van het alfabet te plaatsen.’ [lees Q als cul] Ze stopte Moréas vol met brokken kandijsuiker, zoals ze ooit haar jongen had verwend. Maar het geluk duurde niet lang. Toen ze in 1885 met haar zoon in Coulommes woonde, moest ze naar de buren vluchten die getuige waren van weer nieuwe doodsbedreigingen, twee dagen nadat Verlaine had vernomen dat het echtscheidingsverzoek van Mathilde was toegewezen. Opnieuw ging de dichter achter de tralies, ditmaal in Vouziers. In oktober 1885 komen ze terecht in het gore Hôtel du Midi vlakbij de Bastille. Dit is echte armoe. Paul woont op de begane grond in een kamer met een aarden vloer, zijn moeder op de eerste etage. In januari 1886 krijgt de oude, maar nog altijd toegewijde Mme Verlaine longontsteking, wanneer ze tabak gaat kopen voor haar zoon die met een been in het gips lag. Drie dagen daarna sterft ze zonder de troost van zijn aanwezigheid. Onder haar hoofdkussen liggen de resten van haar vermogen - een pak aandelen ter waarde van 20.000 frank. Mathilde Mauté zal het opeisen | |
[pagina 174]
| |
als achterstallige alimentatie. Paradoxalerwijze zal Mathilde de familie vertegenwoordigen bij de begrafenis van haar schoonmoeder. Germain Nouveau bezong haar zoals hij haar in betere tijden in Arras had gekend: ‘Voor Madame Veuve Verlaine: U was vrolijk, je kunt wel zeggen als een vink;/ U was levendig, als buskruit, zeggen ze wel;/ En uw stem, met uitschieters als bliksemschichten/ Had de lichte toon van een jong lied.// Ja, vrolijk en levendig, als een trotse jonge soldaat/ Op weg naar het bal, voordat het loos gaat,/ En ... een echte Française als de rommelende donder,/ Zo heftig en charment.// Weduwe van een militair en moeder van een dichter,/ In uw hoofd klinkt nog hooggestemd en trots/ Het geluid van wapens en van verzen!// Laat uw lichte schim met vlaggen zijn geëerd,/ En laat uw graf, feestelijk versierd,/ Pindaros' rozen vermengen met evenveel groene laurier.’ En de jonge Madame Verlaine - de ‘Child Wife’ van de Romances sans paroles, de muze van La Bonne Chanson? Paul ontmoette zijn toekomstige vrouw bij toeval toen hij op bezoek was bij zijn vriend de musicus Charles de Sivry, de halfbroer van Mathilde Mauté de Fleurville (het partikel van deze ‘zo mooie, nobele en welluidende naam’ was geheel zonder betekenis). Geboren op 17 april 1853 met als ouders een rentenier en een voortreffelijke pianiste (die beweerde een leerling van Chopin te zijn geweest en die in elk geval de jonge Debussy enkele lessen heeft gegeven), was ze ten gevolge van de mondaine kennissenkring van haar ouders allerminst vrij van snobisme. Haar moeder ging als jong meisje dikwijls naar het château de Reuil van de duc de Rohan en knoopte speciaal vriendschap aan met zijn derde dochter, de toekomstige comtesse de Beurges die een dochter zal krijgen van dezelfde leeftijd als Mathilde. Naar eigen zeggen zou Mathilde zo ongeveer zijn opgegroeid met Mademoiselle de Beurges. Alsof dat nog niet genoeg was, volgde ze lessen aan een particulier onderwijsinstituut dat een waar adelboek huisvestte.
Voor Verlaine was het liefde op het eerste gezicht (daar kwam nog bij dat ze de Poèmes saturniens had gelezen). Kort na deze eenmalige ontmoeting vertrok hij naar Fampoux en vandaar schreef hij in de zomer van 1869 aan Charles de Sivry om te vragen of de ouders van Mathilde een huwelijksverzoek zouden afwijzen. Vader Mauté voelde er weinig voor. Verlaine hield vol; hij was zich ervan be- | |
[pagina 175]
| |
wust dat Mathilde in zijn leven was gekomen op het moment dat hij dreigde af te glijden in alcoholisme en verloedering. Tijdens de verloving waarin tenslotte bewilligd werd, was hij een ander mens over wie niemand zich kon beklagen. Had hij niet aan Léon Valade geschreven: ‘Je moet weten dat Zij charmant is, een schatje, geestig, dat ze van gedichten houdt en tenslotte dat ze punt voor punt beantwoordt aan mijn ideaal.’ Op 11 augustus 1870 werd het huwelijk gesloten, mede vanwege de oorlog. Toen kwam het beleg van Parijs, Verlaine had nachtdienst in de Garde Nationale en nam nu weer een paar borrels om warm te worden... In december krijgen ze bezoek in hun wit-en-goud gedecoreerde salon met kersenrode meubels (Mathilde had de oude rommel geweigerd die haar schoonmoeder had aangeboden). De bezoeker merkte op dat de vrouw van de dichter, ‘een groot meisje van zestien, opgegroeid in de faubourg Saint-Germain, met de Rohans en de Condés’ - waar ze een beetje te veel de mond van vol had - ‘huwelijkje speelde als een kind met poppen’. Maar ze had wel de moed om tijdens de Bloedige Week heel Parijs te doorkruisen om te horen hoe het met haar schoonmoeder was. Verlaine was tijdens de Commune op het stadhuis blijven werken en besloot nu - wel zo veilig - een lange vakantie te nemen. Hij nam zijn vrouw, die zwanger was, mee naar Artois om haar aan zijn familie voor te stellen. Bij terugkomst in september verhuisde het echtpaar van hun mooie appartement aan de quai de Tournelles naar het kleine herenhuis van de Mautés op Montmartre. Op dit adres logeerde Rimbaud toen hij naar de hoofdstad kwam. Monsieur Mauté was er toen niet. Mathilde beschreef het huwelijk in haar Mémoires als een jaar van geluk en een jaar van helse ellende. Dat is al te schematisch, want ze heeft het ook over een heftige ruzie die in april 1871 plaatshad, dus ruim voor de komst van Rimbaud. Het neemt niet weg dat de jonge vrouw, die op 30 oktober 1871 van een jongen beviel, de plaats van haar schoonmoeder had ingenomen bij het krijgen van klappen en erger, wanneer haar man laat thuiskwam. De artikelen van de scheidingsvordering spreken voor zich: 15 november 1871 gewelddadig optreden, 13 januari 1872 poging tot wurging, waarna Verlaine zijn nieuwe behuizing verlaat en bij mama intrekt. Mathilde, haar kind en vader Mauté verlaten Parijs. Ze eisen het vertrek van Rimbaud. Het echtpaar verzoent zich maar niet voor lang. Als Mauté terug is, op 9 mei 1872, beginnen de verschrikkin- | |
[pagina 176]
| |
gen weer. In juni een poging om haar haar in brand te steken. Op 7 juli het definitieve vertrek van Verlaine met Rimbaud. Ondanks alles wat ze heeft doorstaan gaat Mathilde op 21 juli naar Brussel. Haar moeder gaat mee. Het is de bedoeling om de echtgenoot terug te voeren naar de echtelijke woning. Ze haalt hem over, maar aan de Belgische grens ontsnapt hij. We weten hoe het verder ging met Verlaine en Rimbaud. Mathilde van haar kant verkrijgt in 1874 scheiding van tafel en bed en dankzij de nieuwe wet in 1885 echtscheiding. In de ogen van de heer Mauté vertegenwoordigde Verlaine een constante bedreiging en hij rustte niet voordat zijn dochter weer een eigen leven had. Verlaine zag zijn zoon pas terug in 1878. Op 30 oktober 1886 trouwde Mathilde met de Belgische ingenieur B.A. Delporte (1852-1910), met wie zij een zoon en een dochter kreeg. In 1905 eindigt dit huwelijk in Algerije met een scheiding. Twee jaar later publiceerde Lepelletier zijn biografie van Verlaine. Mathilde voelde zich gegriefd door denigrerende opmerkingen over haar en haar familie in de ongepubliceerde brieven die aan deze intieme vriend van Verlaine waren gericht en besloot haar kant van de zaak uiteen te zetten, nadat ze heel wat kwetsende toespelingen in de laatste bundels van haar voormalige echtgenoot in stilte voor lief had genomen, om maar niet te spreken van de Confessions. Tenslotte zag ze toch af van publicatie van haar Mémoires. Ze stierf in 1914 als eigenares van Pension Select te Nice. Georges Verlaine, de zoon uit het eerste huwelijk, werd op zijn negende naar het Collège van Pons (Charente-Maritime) gestuurd. Het is bekend dat hij in 1887 korte tijd leerling was aan het Collège Rollin in Parijs. Na voltooiing van zijn studie bracht hij achttien maanden door bij een familie in Engeland. Daarna voegde hij zich bij zijn moeder en stiefvader in Algiers. Hij vervulde een jaar van zijn dienstplicht in Oran. Zijn ouders verhuisden in 1895 naar Brussel. Georges bleef achter in Algerije en kwam onder de invloed van een persoon met hypnotische vermogens, waardoor hij soms enige dagen in een ‘lethargische slaap’ verzonk. Terug in Frankrijk vervulde hij een tweede jaar militaire dienst te Lille. Hij werd ziek waardoor een ontmoeting met zijn vader, aan wie hij had geschreven, niet doorging. Hij kon ook zijn vaders begrafenis niet bijwonen. De vrienden van Verlaine hielpen hem zo goed ze konden: hij werkte voor La Plume, later voor het Album Mariani, totdat Lepelletier tenslotte een baan voor hem vond bij de metro, waar hij het | |
[pagina 177]
| |
bracht tot stationschef van Villiers. Hij had een zacht karakter en hield de gedachtenis aan zijn vader in ere, maar net als deze kreeg hij met de politie te maken. Een commissaris stuurde hem in 1904 naar de ‘speciale kliniek’. Hij trouwde in 1906, kreeg geen kinderen en stierf twintig jaar later aan alcoholisme. Portret van Verlaines moeder als jonge vrouw
|
|