De Tweede Ronde. Jaargang 23
(2002)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
De opaalglans van absintGa naar voetnoot*
| |
[pagina 165]
| |
hem eerder een speciale plek dan een gelegenheid om te drinken. Het gebeurde dat hij verscheidene uren zat te werken zonder het glas dat voor hem stond naar de lippen te brengen. Cazals preciseert dit ongewone gedrag: ‘De absint die ten tijde van het borreluur was ingeschonken bleef onaangeroerd. Bij het eten werd een glas wijn ingeschonken dat onaangeroerd bleef. De koffie werd koud in het kopje. Het glaasje digestief bleef onaangeroerd. Als hij dan in het gesprek aanleiding vond om te praten over zijn amoureuze wanfortuin en tegenslag, wond hij zich op en tierend sloeg hij dan het ene glas na het andere achterover. Zo werd hij snel zat en beschuldigde dan zijn beste vrienden van de ergste dingen.’ Eind augustus 1871, als zijn vrouw Mathilde in verwachting is, ontvangt Verlaine een brief die zijn leven dramatisch zou veranderen. Deze was afkomstig van een jongen van zeventien die hem gedichten opstuurde vanuit Charleville en zonder omhaal van hem verlangde dat hij hem in Parijs onderdak zou verlenen. De jongen heette Arthur Rimbaud. Poëzie en alcohol brachten de twee nader tot elkaar. Te voet achter Verlaine aan, die de ene glazen cafédeur na de andere openstootte, leerde Rimbaud de geheimen van Parijs kennen. Boven alle andere cafés prefereerde hij ‘l'Académie’ in de rue Saint-Jacques. In zijn hoogstpersoonlijk argot had Rimbaud het over absomphe. En omdat in de Académie vooral absint gedronken werd, noemde hij het café logischerwijze ‘l'Académie de l'Absomphe’. In juni 1872 schreef hij aan zijn vriend Ernest Delahaye die in Charleville was gebleven: ‘Er is hier een dranklokaal waar ik heel graag kom. Lang leve de “Académie de l'Absomphe”, ondanks de onwilligheid van de bediening! Dronkenschap bij de gratie van dit alpenkruid, de absomphe, siert je als de fijnste en mooist vallende toga. Wel moet je daarna in een stronthol gaan slapen!’ In deze periode schrijft hij de ‘Comédie de la Soif’.
L'Académie was een oud café dat kon bogen op een glorieus verleden, omdat Musset en Murger er goede sier hadden gemaakt. Toen het geopend werd, stonden er veertig tonnen, net zoveel als de Académie française leden telde. Elke ton stond voor een zetel en wanneer een van de onsterfelijken heenging, werd het vat geledigd. Twintig jaar later, in 1895, frequenteerde Verlaine nog steeds de Académie en er was toen nog een twintigtal tonnen over. Het café had intussen een nieuwe populariteit verworven met klanten | |
[pagina 166]
| |
als Cazals en ook Jarry, een groot liefhebber van absint: ‘de zaak stond blauw van de rook uit volgestopte pijpen... de glazen absint voor vier stuivers werden in rijen op de tonnen neergezet en de beruchte koffie met vanille die sterk naar platgeslagen luis smaakte, verdween als bij toverslag.’ De naam van Cazals is, evenals die van Rimbaud, onlosmakelijk met die van Verlaine verbonden. F.C. Cazals, in 1865 te Parijs geboren, was tekenaar en bohémien. Hij was een onvoorwaardelijke bewonderaar van Verlaine, kopieerde zijn manuscripten en liep voor hem de uitgevers af. Enkele jaren later, toen hij een bekende ontwerper van affiches was geworden, plus de chansonnier en tekenaar van de symbolistische en decadente generatie, bleef hij een trouwe en toegewijde vriend. Soms ging zijn ijver wel erg ver, in het bijzonder als hij zich verplicht voelde het laatste glas absint, dat zijn arme vriend zou hebben geveld, leeg te drinken. Op zekere avond ‘waren dat er vier achter elkaar. Verlaine had het ondanks zijn verstrooidheid opgemerkt en zijn glas meteen weer volgeschonken, zodat de goede bedoeling geen zin had.’ Cazals was straalbezopen en moest tot groot plezier van Verlaine naar huis worden geholpen. Cazals en Verlaine kwamen geregeld in café Procope in het Quartier Latin, waar Cazals als chansonnier optrad. In 1895 was dit café zonder twijfel het belangrijkste van de vele waar intellectuelen elkaar ontmoetten. Het was een plek waar dolende dichters kwamen en waar de laatste nieuwtjes werden uitgewisseld. Elke donderdag- en zondagavond schaarden jonge dichters en artiesten zich rondom Cazals om gedichten voor te dragen en liederen te zingen. Ze wisten dat ze alleen met literaire teksten konden aankomen. Sinds 1890 was Verlaine de armlastige koning van het Quartier Latin. Hij was omgeven door een hofhouding van studenten en prostituées. Daartoe behoorde ook een speciale vriend, een luizige zwerver befaamd in het quartier, die zich Bibi-la-Purée liet noemen en een beetje op hem lette. Bibi had zijn eigen legende geschapen die door de studenten werd doorverteld. Hij zei dat hij bij tijden dichter en beeldhouwer was, liet zich voorstaan op zijn vriendschap met plaatselijke beroemdheden en pochte erop de persoonlijke secretaris van Verlaine te zijn. In werkelijkheid kon hij nauwelijks lezen en was hij kruidenier geweest in Lyon. Toen hij zijn hebben en houden had verzopen, was hij naar Parijs gekomen | |
[pagina 167]
| |
en woonde in het Quartier Latin waar hij voor een paar stuivers kleine diensten verrichtte. Hij was altijd bereid om voor Verlaine briefjes rond te brengen en wachtte op zijn vertrek om dan het laatste restje absint in zijn glas achterover te slaan. Als Verlaine ter sprake kwam, merkte hij op: ‘Verlaine! Die is dankzij mij niet van dorst omgekomen!’ In deze periode is Verlaine al ziek. Maar hij werd razend als de kroegbaas oordeelde dat hij voldoende beschonken was en hem een laatste absint weigerde. Dan veegde hij met zijn wandelstok zijn glas van tafel en schuifelde naar buiten. Soms zag je jonge bewonderaars de scherven van zijn glas oprapen om als een relikwie te kunnen koesteren. Jean Cocteau, volgens wie ‘dichters dikwijls moeten sterven om het leven aan te kunnen’, vindt ‘dat deze Verlaine, beheerst door verwoestend grote opalen bellen absint en door het woord dat liefde wordt, dat die solitaire Verlaine, verloren op een vrijwel verlaten plein van de universiteitsbuurt, een definitief beeld geeft van de mythologie des dichters.’ (Mes monstres sacrés, uitg. Encre, 1979). Het was ook de tijd dat Verlaine tussen twee perioden in het ziekenhuis, waar bezoekende vrienden kleine flesjes absint onder zijn kussen stopten, soirée hield in zijn benauwde kamertje. Overdag werkte hij in café ‘François Premier’ aan de boulevard Saint Michel of in ‘Procope’ waar hij graag in de rustige benedenzaal zat, ongestoord door de biljarters. Verlaine stierf op 8 januari 1896 op de leeftijd van 51 jaar. Alle dichters en schilders trokken in een stoet door Parijs naar de begraafplaats in de Batignolles. Maurice Barrès hield de eerste toespraak namens de jonge dichters en François Coppée bracht in herinnering dat de poëzie van Verlaine ‘de geest ademde van naïviteit en fijnzinnigheid tegelijk, een en al nuance van haast onmerkbare gemoedsopwellingen, van de vluchtigste fluisteringen van het menselijk hart.’ Bibi-la-Purée erfde de oude plunje van de dichter. |
|