De Tweede Ronde. Jaargang 23
(2002)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Verlaine in sjamberloekGa naar voetnoot*
| |
[pagina 146]
| |
nog de auteur van een uitvoerig artikel over de hedendaagse Franse literatuur, waarin hij Verlaine de prins der dichters noemde.Ga naar voetnoot4 Kloos, die er zijn brouille met Albert Verwey zelfs even voor opzij zette om als voorzitter van het Amsterdamse organisatie- en ontvangstcomité over de details te beraadslagen. Die in Den Haag aan het diner aanzat náást de ‘zielsvoornamen Verlaine’, zoals hij hem later kenschetste - al luidde, volgens andere bron de enige vraag die de Fransman aan zijn disgenoot stelde: ‘Monsieur Klooze, aimez-vous la salade?’Ga naar voetnoot5
Het werd allemaal uitstekend geregeld. Paul Verlaine kon rekenen op een gerieflijk onderkomen, een kunstzinnig logement in het selecte gezelschap van kenners. Het zou hem aan niets ontbreken. Daar zorgde ‘de chef’ wel voor. Kloos wist immers dat Wim, als altijd, uitkomst bood (Willem Kloos heette vanzelfsprekend Willem of ook wel ‘chef’; Willem Witsen ter onderscheid Wim). En zo gebeurde het dat Verlaine, na zijn Haagse voordrachten en het gastvrij onthaal in de Bezuidenhoutse villa van beeldend kunstenaar en publicist Philippe ZilckenGa naar voetnoot6 tegenover de weelderige paleistuin van het Huis ten Bosch, nu terecht kwam in de Amsterdamse buitenwijk, aan de Parkstraat tegenover het park in aanleg. Voor vier dagen en nachten. Zo kort als het verblijf duurde, de herinnering eraan zou nooit meer verdwijnen.
Met Paul Verlaine ging het - men was in Nederland au courant - ondanks zijn hoogstaande literaire positie allesbehalve goed. Nooddruftig, drankzuchtig, geplaagd door ziektes en gesmaad om de scandaleuze voorvallen - waarvan de gevangenschap vanwege de mislukte moordaanslag op de dichter Arthur Rimbaud het meest in het oog sprong - was Verlaine, hoewel nog geen vijftig toen hij Nederland bezocht, een oude man. De hele toernee was gearrangeerd opdat hij niet alleen aan zijn bewonderaars - en de nieuwsgierigen - getoond werd, maar er zelf ook aan zou verdienen. De organisatoren moesten op de kleintjes passen. Vandaar dat er veel ruchtbaarheid werd gegeven aan de lezingen. Vandaar dat men hem ‘en famille’ onderbracht.
Laat op de avond van maandag 7 november 1892 nam de Amsterdamse delegatie het van de Haagse over; in Leiden, had Verlaine toen al een conference gehouden, zeer tegen de zin van de hoogle- | |
[pagina 147]
| |
raar Nederlandse letterkunde Jan ten Brink, die hem een ‘tuchthuisboef’ vond.Ga naar voetnoot7 ‘Mr. Tak - un type!’, aldus Verlaine, die de gezette journalist Pieter Lodewijk Tak, een niet-roker, het roken van ‘une pipe énorme’ toedichtte, begeleidde de dichter per trein naar de hoofdstad. Betsy van Vloten was, als enige vrouw, van de partij toen Verlaine met zijn escorte in drie ‘aapjes’ van het Centraal Station na een tocht langs de grachten en over de beboomde Plantage Middenlaan, waar hij diverse theaters ontwaarde, de buitenwijk bereikte: ‘Finalement nous arrivons’. Voor de deur stonden Isaac Israëls en Hein Boeken ‘met de hoed in de hand’ en de eerste etage was versierd ‘met bloemen en mooie dingen’.Ga naar voetnoot8 Een flink gezelschap van zeker acht man en een vrouw, onder wie uiteraard confrère Willem Kloos, zette zich om de grote tafel in Witsens atelier voor het souper. Frans Erens herinnerde zich brood met vlees en bedeesde conversatieGa naar voetnoot9; Verlaine noemde een smakelijke paté, heerlijke gerookte vis, een goede ragoût, alles overvloedig besproeid met bordeaux, jenever ‘om voor te knielen’ en sterke koffie, door Israëls gezet. Er werden sigaren gerookt en plaisanterieën uitgewisseld tot een uur of twee in de morgen. Waarna de logé zich met een ‘ouf! je me couche’ terugtrok in zijn logeerkamer om pas laat op te staan.
Witsens slaapkamer bood door de twee flinke ramen zicht op een ruime binnenplaats op het zuiden en de tuinen en huizen van de overburen aan de Tweede Parkstraat. Verlaine heeft, terwijl hij toilet maakte in de très belle chambre, het uitzicht in zich opgenomen zoals hij dat later zou beschrijven in Quinze jours en Hollande, zijn moeizaam tot stand gekomen reisverslag. De achterkanten van de huizenrij deden nogal Londens aan, ‘presque trop londonien’ zelfs. De straat waar Witsen aan woonde, scheen hem een betere dan die van de achterburen, want op de binnenplaats van het logeeradres stonden bomen waar géén wasgoed aan de lijn hing, waar zich géén rommeltje van potten en pannen en kookgerei bevond.
November was zacht en droog. Willem Witsen bestelde aan het eind van dinsdagmiddag, de dag van Verlaines eerste Amsterdamse lezing, een open landauer voor een rondtoer. Betsy zat naast hem en Frans Erens, die werd verzocht naast Verlaine op de | |
[pagina 148]
| |
achterbank plaats te nemen, noteerde later dat de dichter voornamelijk oog had gehad voor zijn Franse courant. Nu had Verlaine toen al 't een en ander gezien. Zittend aan het raam tijdens het royale ontbijt met thee, vlees en vis - kennelijk restjes van het souper - kon hij eindelijk bij daglicht het panorama in ogenschouw nemen waar zijn gastheer zo verzot op was. Waar Witsen zich aan laafde, terwijl hij aan Betsy schreef, en dat hij meer dan eens vastlegde. Het weiland met de boerderij en de daglonershuisjes, veraf de bomen van het Muiderbos en de Oosterbegraafplaats en de roze huizenrij, dichtbij de rommelige bebouwing van de uitspanning De Nieuwe Roomtuintjes. De jonge beplanting vooraan, kaal nu aan het begin van de winter. Nog niet besneeuwd, zoals op Breitners schilderij en Witsens aquarel van begin 1892. Toen Verlaine op dinsdag 8 november 1892 naar buiten keek, was dat landelijk beeld al weer veranderd. De stad had de Parkstraat haast bereikt. Stond op de aquarel nog een groene bouwkeet, nu verrees er ‘vaguement gothique en briques roses’ de bijna voltooide Muiderkerk. Op weg met P.L. Tak om de stad te verkennen, zag Verlaine tegenover de kerk de begraafplaats waar men nu niet meer begroef, beplant met mooie oude bomen: ‘de laatste weldaden voor de doden’. Het zou niet lang meer duren of ook dit punt aan Witsens einder ging verdwijnen ten gunste van de stadsuitbreiding.
Over het werk van zijn gastheer, dat in diverse stadia overal in het huis te zien was, vertelt Verlaine in zijn reisverslag niets. Wel over dat van de ‘levendige’ Israëls, met wie hij blijkbaar meer rapport had dan met Witsen, ‘un peintre, homme sérieux, concentré’. Volgens Erens hield Wim zich op de achtergrond, ‘zocht de conversatie niet, maar stootte die ook niet af. Waren al die genodigden en bewonderaars er niet geweest, dan zouden hij en Verlaine elkaar nader zijn gekomen.’ Met zijn achtenveertig jaar een stuk ouder dan de begeesterde jonge dertigers uit Witsens vriendenkring en met zijn roemruchte reputatie toch ook hun meerdere, werd ‘Pauvre Lelian’, zoals Verlaine's zelfgekozen anagram luidde, vol ontzag bejegend. Bewondering weerhield Willem Witsen er niet van zijn gast te laten poseren voor zijn camera, de ochtend na de eerste, drukbezochte lezing in Maison Couturier. Het was een lange dag geweest, | |
[pagina 149]
| |
in etappes doorgebracht van bezienswaardigheid naar lokaliteit. Kwistig werden ‘bittertjes’ genuttigd, met een steeds aanzwellender gevolg van Verlaines ‘nieuwe vrienden’, en na de ‘tour formidable’ in de landauer, was er diner met oesters. Na afloop van het optreden slonk het gezelschap weer. Kloos, die er erg vermoeid uitzag, stond erop hem te begeleiden tot de Parkstraat. Restte die nacht nog een praatje bij een sigaartje en nog een glaasje Schiedam en dan een ‘bonne nuit’ op de drempel van ‘mijn kamer’.
Witsen maakte close-ups en face en en profil, spelend met het licht over de ernstige kop met de zware wenkbrauwen. Portretten ten voeten uit, die een blik gunnen in de entourage van het ongestoffeerde atelier waar her en der werk met het gezicht naar de muur gekeerd staat, of met lappen bedekt. En een enkele actiefoto, in een ongeposeerde pose - de tijd in aanmerking genomen, dat men in die dagen onbewegelijk moest blijven. Daar zit Verlaine achter de gedekte tafel met ontbijtspullen aan het raam in Witsens atelier, gehuld in een zijden, rijk gebloemde sjamberloek, een kalotje op zijn kalende schedel en een pince-nez voor de donkere ogen, zijn pijp in zijn linkerknuist, verdiept in zijn krantje. De peper-en-zout knevel getrimd sinds zijn logies in Den Haag, want op de foto die zijn eerste gastheer Zilcken maakte, reiken de baardharen nog over het witte boordje. Frans Erens, die zijn afdruk van Witsens staand portret van Verlaine koesterde, meende achteraf dat de lichtgele zijden sjamberloek, die de dichter tooide als een ‘koningsmantel’, door Israëls uitgeleend was.
Ze hadden samen een paar keer doorgebracht op het atelier beneden; Verlaine rept in zijn Quinze jours van thee bij Israëls. Dat hij, terwijl de oude huishoudster er vrolijk aan het werk was, nergens, zelfs in het traditionele Albion niet, méér had genoten van ‘the drink which warms people, but never intoxicates them, Sir!’ Verlaine was geïntrigeerd door de kleine Israëls en vooral door diens ‘petit croquis délicieusement caricatural’, in een oogwenk neergezet. In Den Haag was Verlaine al getekend: door Jan Toorop, door Philippe Zilcken en door Jan VethGa naar voetnoot10, maar voor dit schetsje wilde hij een moord doen. Israëls deed er geen afstand van. Naderhand fotografeerde Witsen de schets en Israëls gebruikte een van Witsens foto's voor nòg een tekening van Verlaine. Ook hierop draagt de dichter de fameuze sjamberloek. Anders dan | |
[pagina 150]
| |
Witsens fotoportret van Verlaine in sjamberloek
| |
[pagina 151]
| |
Erens schreef, behoorde het enigszins versleten kledingstuk volgens Jacqueline Rooyaards-Sandberg tot de reisgarderobe van Verlaine. De dichter was hem vergeten. Ze poseerde er voor Ietje in met haar viool.Ga naar voetnoot11
Voor de vrienden uit 1892 betekende het bezoek van Paul Verlaine een hoogtepunt in hun bestaan. Vrijwel niemand ontbrak en het was zó om. Lang werd er over nagepraat en geschreven. Jan Toorop, blij dat de drukte weer voorbij was, schreef aan Witsen hoe ‘verdomd gezellig’ hij het op de Parkstraat had gevonden, ‘Ik dank je nog wel voor je allemachtig hartelijke ontvangst.’ Hij zag er naar uit Witsens portret van Verlaine te zien. ‘Is dat goed uitgevallen? en de mijne ook?’Ga naar voetnoot12 Ook Toorop kon tevreden zijn. De vijf foto's waarop hij staat, waren bijzonder geslaagd. Elegant in zijn donker kostuum op een lichte broek met modieuze omslagen, staat hij vrijwel op dezelfde plek in het atelier als Verlaine, het gezicht naar het raam, de rug naar de deur in de linkerhoek, een van Witsens fijne sigaartjes losjes ophoudend. En schertsend voorovergebogen naar een ingelijst werk op de ezel of hij iets verbeteren ging.
Verlaine raakte de details van zijn logeerpartij al snel kwijt. Dat was lastig, want vóór zijn vertrek opperde boekhandelaar Jozef Blok het idee voor een publicatie van Verlaine over zijn bezoek aan Holland; de dichter kon er duizend gulden mee verdienen. Zilcken zou het contact onderhouden. Het werd een langdurige geschiedenis, die in eerste instantie in een rommelige en schamele zeventien velletjes handschrift resulteerde. Toch kwam Quinze jours en Hollande, Lettres à un ami tot stand. Het verscheen eind 1893 en werd in Nederland meesmuilend ontvangen. Betsy vond het maar niks dat Verlaine zo weinig over haar verloofde had geschreven en bovendien de indruk wekte als was Isaac Israëls de echte gastheer geweest. In de bibliotheek van Willem Witsen, waar Israëls zo graag uit leende, werd de lange rij met werken van Verlaine aangevuld met het reisverslag, numero 4, door Verlaine gesigneerd. Er vlak naast staat het exemplaar van de bundel Romances sans paroles, dat Verlaine voor zijn voordrachten gebruikte. De opdracht luidt: ‘à Monsieur Isaac Israëls Souvenir bien cordial Paul Verlaine’. | |
[pagina 152]
| |
Vrij snel na zijn verblijf in Nederland is Verlaine opnieuw in het ziekenhuis terecht gekomen. De voltooiing van zijn Quinze jours leed er onder. Le ‘pauvre Lelian’ stierf op 8 januari 1896, nog vóór zijn 52ste verjaardag. Het merendeel van de gegevens in het reisverslag in briefvorm was hem, zo bleek na zijn dood, aangereikt door Philippe Zilcken, en door Jan Veth, die de bijzonderheden over Witsen en zijn vrienden verschafte. Verlaine wist zich later alleen Zilcken, zijn gastheer in Den Haag, nog wel te herinneren en ‘Jean’ Toorop, de schilder van wie hij op het atelier van Israëls een tekening had gemaakt. Alle anderen, Willem Kloos ‘un original’, zoals hij hem had genoemd, Albert Verwey, ‘Mr Tak - un type!’, zijn gastheer Witsen en diens levendige buurman Israëls, het zei hem niets meer.Ga naar voetnoot13
Paul Verlaine is voor altijd verbonden gebleven aan het huis. Wanneer de benaming van het vertrek waar de Franse dichter zijn moede hoofd te ruste legde gemeengoed werd, valt niet meer na te gaan. Maar nog altijd heet het: de Verlainekamer. | |
[pagina 153]
| |
Tweede portret van Verlaine door Jan Veth, 1892
|
|