| |
| |
| |
Schaamteloze Verlainiaanse geografie
Frans de Haan
Volgens velen hoort Paul Verlaine thuis in het rijtje illustere dichters die Frankrijk in de negentiende eeuw heeft gekend: Victor Hugo (hoewel André Gide, toen hem werd gevraagd wie volgens hem de grootste negentiende-eeuwse Franse dichter was, antwoordde: ‘Victor Hugo, helaas!’), Charles Baudelaire, Arthur Rimbaud, Stéphane Mallarmé. Des te opmerkelijker is dat Verlaine bij tal van commentatoren, herdenkers, gelegenheidssprekers, tekstbezorgers weinig waardering heeft opgeroepen. Verlaine ontbreekt in al dan niet terecht vermaarde bloemlezingen van Franse poëzie, zoals die van Thierry Maulnier en de in 1928 bij Kra verschenen Anthologie de la Nouvelle Poésie française; met uitzondering van Paul Eluard hadden ook de surréalisten geen hoge dunk van hem. Gedenktekens ter ere van Verlaine zijn schaars; toen in 1996 werd herdacht dat Verlaine honderd jaar geleden was gestorven, werden er in het kader van ‘Verlainejaar’ zeker wel enige bijeenkomsten en herdenkingen georganiseerd, maar deze vielen in het niet bij de vrijwel ononderbroken reeks feestelijkheden ter gelegenheid van de herdenking van de tweehonderdste geboortedag van Victor Hugo of de pompeuze pracht en praal waarmee André Malraux, aan het eind van de twintigste eeuw, in het Panthéon werd bijgezet. In 1991 werd op uitgebreide schaal aandacht besteed aan de honderdste sterfdag van Arthur Rimbaud, niet alleen in Frankrijk maar bijvoorbeeld ook in Stuttgart en Frankfurt, in Londen en Edinburgh; in samenwerking met het Institut du Monde Arabe en het Musée d'Orsay werden tentoonstellingen georganiseerd, tijdens een colloquium van een week werden veertig voordrachten gehouden, er ging een film van Richard Dindo over Rimbaud in première.
Vooral het verschil in aandacht voor Rimbaud en Verlaine is opvallend. Wordt Rimbaud als een groter, belangrijker, invloedrijker dichter beschouwd, een dichter die een aanzienlijker bijdrage tot de vernieuwing van de poëzie in Frankrijk heeft geleverd? Laten de deskundigen daarover oordelen.
Mijn bedoeling met dit stuk is een andere. Ik heb de sporen gevolgd van Verlaine - daarbij vaak op Rimbaud stuitend - in het
| |
| |
gebied waar onze dichter gedurende geruime tijd heeft gewoond en gewerkt.
Er bestaat, naast andere door de VVV van Charleville-Mézières uitgegeven ‘Itinéraires ardennais’, een door haar uitgezette ‘Route Rimbaud-Verlaine’, die langs de plaatsen voert waar de beide dichters voor kortere of langere tijd, ieder afzonderlijk en één keer samen, hebben vertoefd of die om andere redenen het vermelden waard zijn. Ook in andere, uiteenlopende publicaties worden interessante aspecten belicht, zoals in een bijzonder nummer van het tijdschrift Terres ardennaises (december 1991). Voorts moeten worden genoemd het in de zomer van 2002 door Les Amis de la Grive onder de titel ‘Rimbaldomania, Verlainomanie’ uitgegeven nummer van hun (voornamelijk op de Ardennes, Champagne en Wallonië gerichte) tijdschrift, dat ook een, jammer genoeg, door typefouten en dergelijke ontsierd artikel van Jo Verbrugghen bevat over onder andere de Rimbaud-vertalingen van Paul Claes en Hans van Pinxteren, en een onregelmatig verschijnende verzameling stukjes uit de krant L'Ardennais van de hand van Yanny Hureaux (ook de auteur van Les Ardennes de Rimbaud), een van die vele geschiedenisleraren uit de provincie die kleine en grote gebeurtenissen uit heden en verleden in korte, enigszins badinerende stukjes of in doorwrochte studies bestuderen.
Op mijn tocht heb ik niet de hele ‘Route Rimbaud-Verlaine’ gevolgd; ik heb me beperkt tot het zuiden van de Franse Ardennen en de zogenaamde Crêtes préardennaises, waar de meeste sporen van Verlaine zijn te vinden. Elders zijn ook wel sporen en aanwijzingen van Verlaines aanwezigheid te bespeuren: in Paliseul, in de Belgische Ardennen, voor Verlaine geen onbekend gebied, liet de bij ons onbekende, in Saulces-Monclin bij Rethel in 1897 geboren romancier Jean Rogissart (pseudoniem van de Rimbaud-kenner Jean-Paul Vaillant, auteur van de roman Mervale en oprichter van het tijdschrift La Grive) op de voorgevel van een huis een marmeren plaat aanbrengen met de aandoenlijke tekst ‘Hier heeft Paul Verlaine gespeeld’. In Corbion, even over de Franse grens in de Belgische Ardennen, zou Verlaine een heel ander soort sporen hebben achtergelaten. Marc Gaillot, de ‘gardien’ van het Musée Verlaine in Juniville, vertelde me dat Verlaine daar in zijn laatste levensjaren vaste omgang zou hebben gehad met een in een huisje in het bos wonende prostituée, bij wie hij drie kinderen zou hebben verwekt; een met hem bevriende abbé zou daarom elk contact met hem hebben verbroken.
| |
| |
In het stadje Rethel, tegenwoordig niet meer dan ongeveer vijfentwintigduizend inwoners, geboorteplaats van de uitgever Hachette (en ‘sous-préfecture’), heeft Verlaine van oktober 1877 tot juli 1879 les gegeven in literatuur, geschiedenis, aardrijkskunde en Engels aan het Collège Notre Dame. In een in ‘Rimbaldomania Verlainomanie’ gepubliceerde brief aan zijn vriend Edmond Lepelletier schrijft Verlaine dat hij dat allemaal ‘leuke en amusante’ zaken vindt, dat de meeste docenten geestelijken zijn, hartelijke en simpele lieden, met wie hij op goede voet staat, dat de stad [Rethel] niets voorstelt - waarmee Verlaine waarschijnlijk bedoelt dat hij zich er stierlijk verveelt, hoewel hij waarderend spreekt over ‘het labyrint van merkwaardige straatjes’. Dat hij Rethel niet bijzonder opwindend zal hebben gevonden is natuurlijk niet zo vreemd na soms veelbewogen reizen en werkzaamheden elders - België, Engeland en Parijs -, de vaak stormachtige betrekkingen met Rimbaud en ingrijpende gebeurtenissen, zoals de scheiding van tafel en bed van zijn vrouw Mathilde, de poging tot verzoening met haar en Verlaines bekering tijdens zijn verblijf in de gevangenis van Mons; verder laat hij Lepelletier weten dat hij graag van zijn vriend, die hij een ‘publicisse influïent’ (een spelling die tot Verlaines bijzondere repertoire behoort) noemt, een exemplaar van La Tentation de Saint-Antoine van Flaubert zou ontvangen en dat in Parijs niemand zijn adres mag weten. Is er in Rethel nog iets te vinden dat naar Verlaine verwijst? Ja, een foeilelijk, ‘modern’ gebouw waarin een middelbare school is gevestigd die naar hem is genoemd en dat aan de voorzijde is voorzien van een lange, in de vorm van de naam Verlaine geknipte heg, een hedendaagse Franse tic, in het kader van de propaganda voor de ‘villages fleuris’, waarop je ook stuit als je, vanuit
Rethel komend, Juniville binnenrijdt. Volgens Franz Bartelt, de schrijver van ‘La route Rimbaud-Verlaine (détails)’ in de al genoemde uitgave van Terres Ardennaises, durfden de autoriteiten pas in 1976, ‘na een eeuw van steile deugdzaamheid’ de naam van Verlaine, ‘een krankzinnige, zo gistend als een klontje suiker in de absint’, met een onderwijsinstelling te verbinden.
Tijdens het verblijf in Rethel is er echter iets gebeurd dat voor Verlaine uiterst belangrijk is geweest: zijn kennismaking met de uit Coulommes afkomstige leerling Lucien Létinois. Tussen deze toen zestienjarige jongen en Verlaine groeide een intense vriendschap, die volgens sommige commentatoren meer dan vriendschap was.
| |
| |
Een van hen, Louis Forestier, zet in het ‘dossier’ bij zijn uitgave van La Bonne Chanson, Jadis et Naguère en Parallèlement (Poésie/Gallimard, 1979), amitié tussen aanhalingstekens, daarmee suggererend dat leraar en leerling ook een seksuele relatie hebben gehad, wat zeer waarschijnlijk niet het geval is geweest.
Van eind augustus 1879 tot eind december van het hetzelfde jaar verblijft Verlaine met Lucien in Engeland, en begin maart 1880 koopt hij in Juniville, een kilometer of twintig ten zuiden van Rethel, voor Lucien een boerderij - prijs 30.000 franc. Arm was Verlaine toen niet. Later, in 1885, wel, en daarna weer niet.
In Juniville bevindt zich een Musée Verlaine, dat geen officiële erkenning heeft en dat wordt beheerd door Marc Gaillot, een bijzonder enthousiaste en gastvrije jongeman, die alle tijd heeft voor het - helaas - betrekkelijk geringe aantal bezoekers: een paar Fransen of toeristen per week, zo nu en dan een aan Verlaine verslingerde liefhebber uit Japan, Engeland of Californië; leven en werk van Verlaine blijkt hij heel goed te kennen en hij kan daar geestdriftig en gedetailleerd bijzonderheden en anekdotes over vertellen, en als ze niet waar zijn, zijn ze toch aardig bedacht en in elk geval niet strijdig met wat over Verlaines doen en laten vaststaat. Het museum(pje) is gevestigd in de voormalige herberg Au Lion d'Or - ‘loge à pied à cheval’, zoals het uithangbord nog steeds vermeldt -, waar Verlaine van 1880 tot 1882 verbleef. Het interieur is naar alle waarschijnlijkheid grotendeels niet authentiek, al moet de tafel in de voormalige gelagkamer wel een cafétafel zijn geweest: in het blad zit een, nu opgevulde, uitholling waarin vroeger de klanten geacht werden een fooi voor de herbergierster achter te laten. In de vertrekken op de begane grond bevindt zich een uitstalling van portretten en documenten en dergelijke die op Verlaine betrekking hebben. Op de verdieping liggen een paar kamertjes waarin gasten, bijvoorbeeld zij die van Rethel op weg waren naar het vijfentwintig kilometer verder gelegen Reims, konden overnachten, en een grote, gerenoveerde zaal waarvan de muren zijn versierd met ingelijste, op Lucien Létinois betrekking hebbende gedichten van Verlaine. In de voormalige stallen zijn een drinkgelegenheid en een tentoonstellingsruimte ingericht, waar met enige regelmaat lezingen over Verlaine en exposities van uiteenlopende aard worden gehouden en concerten gegeven. Het gehele complex heeft ook nog een fraaie tuin en verkeert na het achterstallige onderhoud
dat de laatste jaren is verricht, in uitmuntende staat, al
| |
| |
ontbreken nog steeds voorzieningen als toilet en stromend water. Er verschijnen echter donkere wolken aan de horizon. Omdat het museum niet officieel is erkend, is de toekomst onzeker. De huidige eigenares, de erfgename van de vrouw die in feite de aanzet tot de totstandkoming van het museum heeft gegeven, wil het complex verkopen; de gemeente is, met steun van het departement en de regio, bereid het geheel over te nemen voor de prijs die de erfgename oorspronkelijk wenste te ontvangen, maar inmiddels heeft deze haar eisen opgeschroefd, misschien omdat ook op het Franse platteland de prijzen omhoog zijn geschoten. Al die buitenlanders die maar huizen in den vreemde kopen... Er worden nu pogingen ondernomen om de nieuwe Franse minister van Cultuur, die zelf uit de museumwereld komt, voor het behoud van het museum te interesseren.
De vorige eigenares van het geheel en initiatiefneemster van het museum, mevrouw Marcelle Ponsinet, wier warme onthaal van een jaar of zes, zeven geleden ik me nog goed herinner, is in april 2000 overleden (een schilderij waarop ze - met sigaar! - is afgebeeld, prijkt in het tegenwoordige café). In een vertrek naast de voormalige gelagkamer is een foto van Verlaine te zien die is gemaakt door Dornac, de eerste reclamefotograaf van Parijs: Verlaine had gevoel voor publiciteit, zoals hij ook graag de clown, de potsenmaker uithing en tegelijkertijd, misschien wel juist daardoor, zijn ware gevoelens verborg; heeft Stéphane Mallarmé niet van hem gezegd dat hij ‘se cache’? De portrettengalerij in het café bevat een groot aantal reproducties van negentiende-eeuwse foto's, onder meer van familie van Verlaine, auteurs en vrienden. Er hangt ook een portret van Verlaines echtgenote, zo te zien een niet onknappe, aantrekkelijke vrouw.
In Juniville hoopte Verlaine met Lucien Létinois een deugdzaam en arbeidzaam leven als dichter en landbouwer te leiden. Deugdzaam vooral: in het voorwoord van de eerste druk van Sagesse, de bundel waarvan een aantal gedichten in Juniville tot stand is gekomen, schrijft hij: ‘Men zal er niets in aantreffen, zo hoopt hij [de auteur], dat strijdig is met de naastenliefde welke de auteur die voortaan christen is, verschuldigd is aan de zondaren wier verfoeilijke zeden hij eertijds en haast nog onlangs heeft beleden.’
In het laatste kwart van de negentiende eeuw was het nu welvarende Juniville nog een onbeduidend dorp. De grond was er steen- | |
| |
achtig en leende zich slecht voor de landbouw. Er werd gezegd dat Gods hand de stenen en keien die de landbouwers er overdag verwijderden,'s nacht weer teruglegde. Moderne landbouwtechnieken waren nog onbekend of hadden in de streek nog niet hun intrede gedaan. De voornaamste activiteit was destijds het houden van schapen; in Juniville werd twee keer per week een schapenmarkt gehouden. Verlaines pogingen om in dat deel van Frankrijk, de zogeheten Champagne pouilleuse, het dorre, onvruchtbare deel van Champagne, tussen het dal van de Aisne en dat van de Seine - een streek die door Arthur Young in het verslag van de reis die hij aan het eind van de achttiende eeuw door Frankrijk maakte ‘bijna even lelijk als de Poitou’ wordt genoemd - een boerenbestaan op te bouwen, waren dan ook gedoemd te mislukken. Het is trouwens de vraag hoe serieus hij het boerenbedrijf heeft beoefend. In het dorp stond hij bekend als ‘pousse-cailloux’: als hij op het land was, zag men hem eigenlijk alleen maar met de zijkant van zijn voet steentjes opzij schoppen. Op een foto van Verlaine als boer staat hij naast zijn klompen, waarmee niet wordt bedoeld dat hij van trots naast zijn schoenen liep. De onderneming liep op een mislukking uit, de boerderij werd in het begin van 1882 verkocht.
Nog afgezien van zijn twijfelachtige activiteiten als boer, genoot Verlaine in Juniville een dubieuze reputatie: drinkebroer en rokkenjager. Hij wist van innemen, ook van de destijds nog niet verboden absint. (Absint is inmiddels weer toegestaan, mits het alcoholpercentage niet boven de 43 uitkomt.) In het museum is nog een absintstelletje te bewonderen van het type dat Verlaine gebruikt zal hebben om zijn drankje in de juiste verhouding van absint, water en suiker klaar te maken. Het is overigens bekend dat hij het vocht ook puur dronk, ‘à la hussarde’, zoals dat heet; dat moet funest zijn geweest voor slokdarm, maag en lever. In de tuin van het museum groeit tegenwoordig weer de alsemplant (Artemisia absinthium), die bij de bereiding van absint werd gebruikt. Volgens de gardien Marc Gaillot bevat de plant ook hallucinogene bestanddelen; Parijse scholieren die het museum bezoeken, kunnen de verleiding niet weerstaan op de blaadjes van de plant te kauwen in de hoop er high van te worden; ze worden er in het algemeen alleen maar misselijk van...
In Juniville had Verlaine ook, als we de verhalen moeten geloven, een solide reputatie als vrouwengek opgebouwd, hoewel hij zijn vroegere ‘zonden’ had afgezworen en bij de pastoor opge- | |
| |
biecht. Verteld wordt dat nog lang na Verlaines verblijf in Juniville jongens en meisjes elkaar onderzoekend aankeken met de al dan niet uitgesproken vraag: lijk ik, lijk jij op Verlaine? Zouden wij kinderen van Verlaine zijn? In de vroegere gelagkamer bevindt zich in een hoek boven een klein stenen aanrecht een oeil-de-boeuf; het diende niet om een beetje licht tot het aanrecht toe te laten, maar om naar buiten kunnen gluren naar het straatje, dat in de tijd van Verlaine tussen de herberg zelf en de stallen liep. Door dat raampje, in de taal van de Ardennen ‘beuquette’ geheten, gluurde men om te zien óf Verlaine terugkwam, in welke staat en met wie.
Het ‘oeil de boeuf’ van Le Lion d'or
Al met al is het geen succes, dat verblijf van Verlaine in Juniville - dat in het najaar van 1880 voor korte tijd wordt onderbroken; Verlaine is dan in Reims, waar Lucien Létinois als artillerist is gelegerd, ‘surveillant général’, de met orde en discipline op school belaste functionaris. De boerderij is een mislukking. De bundel Sagesse, die naast in Juniville geschreven gedichten ook gedichten bevat die uit 1874, het jaar van Verlaines bekering, dateren en die in december 1880 op kosten van de schrijver wordt gepubliceerd bij Palmé, directeur van de Société Générale de Librairie catholique (sic), vindt geen enkele weerklank.
Ook de tijd na de verkoop van de boerderij is dramatisch. Na in de zomer van 1882 naar Parijs te zijn teruggekeerd, gaat Verlaine in september in Boulogne wonen, in de buurt van ‘zijn zoon’ Lucien Létinois - zijn eigen zoon, Georges, mag hij sinds de scheiding van tafel en bed van zijn vrouw Mathilde in mei 1874 niet meer zien. Op 7 april 1883 sterft Lucien aan tyfus in een Parijs' ziekenhuis.
De volgende etappe in Verlaines Ardeense zwerftocht is het dorpje Coulommes. Daar heeft hij van de ouders van Lucien een
| |
| |
boerenhuis met moestuin gekocht, waar hij in september 1883 met zijn moeder gaat wonen. Spottend wordt hij de ‘agriculteur de Coulommes’ genoemd
Coulommes telde destijds niet meer dan een veertigtal inwoners. Volgens anekdotes die nog steeds de ronde doen, werkten de boerenjongens nauwelijks meer op het land, maar lagen ze tegen betaling met Verlaine in het hooi te rollebollen of bezatten ze zich samen met hem in de kroeg. Toen vele jaren later een jonge onderwijzer zich in Coulommes vestigde en zijn leerlingen voor wilde gaan op de weg naar de schoonheid van de door hem bewonderde poëzie van Verlaine, kreeg hij de inmiddels brave huisvaders geworden vroegere speelkameraadjes van Verlaine op zijn dak. Hoe lang op het Franse platteland, in ‘La France profonde’, ruzies van generaties terug, nooit opgeloste geschillen en onverwerkte rancunes kunnen doorzeuren, wordt wel door het volgende bewezen: in L'Ardennais van 2 april 1996, in het jaar waarin werd herdacht dat Verlaine honderd jaar geleden was gestorven, publiceerde de al eerder genoemde Yanny Hureaux een cursiefje onder de titel ‘Gloire’. Daarin staat: ‘De inwijding van de avenue Paul-Verlaine in Coulommes was een aprilgrap! Stelt u zich het schandaal eens voor in die gemeente die weigert bij de feestelijkheden ter gelegenheid van het “Verlainejaar’’ betrokken te worden! De inwoners van Coulommes hebben zo hun redenen. Toen die Verlaine zich in hun dorp vestigde, zogenaamd om er de landbouw te beoefenen, gaf hij er onophoudelijk aanstoot. Hij was nu eens stomdronken, dan weer apelazerus, vaak had hij een kwade dronk, beledigde de voorbijgangers, schold de veldwachter uit, maakte de plaatselijke boeren uit voor hufters. Hij maakte avances naar de jonge landarbeiders. [...] Dat is nog niet alles. Met wie had Verlaine, drie jaar voordat hij naar Coulommes kwam, niet erg gewijde grond geëgd? Met een jongeman uit Coulommes: Lucien, die zoon van de Létinois! Die Verlaine was niet alleen pervers en aan de drank, hij was ook een recidivist. Toen hij van Coulommes
naar de gevangenis van Vouziers werd overgebracht omdat hij zijn moeder in elkaar had geslagen, was er een kruiwagen nodig om zijn strafblad te vervoeren [...]’.
‘Zijn moeder in elkaar geslagen.’ Het ‘incident’ deed zich voor op 11 februari 1885. Op 9 februari was de echtscheiding tussen Mathilde Mauté de Fleurville en Paul Verlaine uitgesproken. Heeft Verlaine in dronkenschap zijn moeder geslagen of is hij haar naar
| |
| |
de keel gevlogen om haar te wurgen? De aanleiding is niet helemaal duidelijk. Kwam hij, mede onder invloed van de drank, tot zijn daad uit verdriet (toch!) over de echtscheiding?
Een week of drie later, op 8 maart 1885, wordt het huis in Coulommes verkocht en op 24 maart wordt Verlaine tot een maand gevangenisstraf en een boete van 500 franc veroordeeld. Hij mag de gevangenis van het nabijgelegen Vouziers - die later officieel de Paul Verlaine-gevangenis ging heten; is ergens een gevangenis die de naam van een van haar vroegere bewoners draagt? - op 13 mei verlaten, waarna hij een paar weken in de Ardennen rondzwerft. Vanaf juni wonen Verlaine en zijn moeder, beiden straatarm, in Parijs.
Rethel, Juniville, Coulommes. Ik zou, vanwege Rimbaud, ook nog Roche, op een paar kilometer van Coulommes, kunnen noemen. Daar komen de Cuifs, Rimbauds familie van moederskant, vandaan. De burgemeestersvrouw, Maryse Aubry, heeft in de woonkamer van haar huis, dat voordat zij zich in Roche vestigde al het pavillon Rimbaud heette, haar eigen Rimbaudmuseum ingericht, dat volgens sommigen interessanter is dan het Rimbaudmuseum in Charleville-Mézières. Jaarlijks komen er tussen de duizend en vijftienhonderd bezoekers, die alleen na telefonische afspraak (+33.3.24.71.22.21) haar schatten mogen komen bewonderen. Als u gaat, neem dan een bijzondere uitgave van Rimbaud voor haar mee om haar collectie te verrijken; een Japanse bezoeker kwam aandragen met een Rimbaudvertaling in het Japans. Dat ook Rimbaud om niet-literaire redenen niet altijd wordt gewaardeerd moge blijken uit het volgende feit: in Rethel woont nog een nu tachtigjarige mevrouw Cuif, die stamt uit de familie van Rimbaud; volgens haar mocht na Arthur in de familie geen kind ooit nog de naam Arthur dragen. Ach, had Isabelle Rimbaud al niet de brieven van Arthur vervalst: geen schooier in de familie? En heeft Paul Claudel, die de ruïnes van het huis van de Cuifs en de grond van Isabelle erfde en die beweerde dat een mis toereikend zou zijn geweest om Rimbauds nagedachtenis te eren, zelfs niet de moeite genomen om een paar sous aan de pastoor van Charleville te sturen voor het opdragen van zo'n mis?
Van Juniville zoals het dorp in de tijd van Verlaine was, rest eigenlijk alleen maar de herberg waar Verlaine heeft gewoond en gewerkt. In de Grote Oorlog, die van 14-18, werd het dorp vrijwel met de grond gelijk gemaakt. Rethel onderging in de Tweede
| |
| |
Wereldoorlog een soortgelijk lot: de stad werd in de maanden mei en juni 1940 voor 85% verwoest tijdens de strijd tegen de Duitsers die de Aisne probeerden over te stekken. Roche verging het niet beter: op 12 oktober 1918 lieten de terugtrekkende Duitse troepen in het dorpje niet een steen op de andere staan. De hele streek ligt immers op de ‘Route des Invasions’, van Hunnen - Atilla werd in 451 een stuk zuidelijker, op de velden van Châlons-sur-Marne, de Catalaunische Velden gestuit -, van Germanen, Spanjaarden, Pruisen, Russen, Oostenrijkers, Duitsers (drie keer, 1870, 1914, 1940), van wie al niet. Bij de oprit van de pont de l'Europe in Rethel is een bord bevestigd waarop met naam en jaartal de overweldigers zijn vermeld. Vele andere, vaak zeer oude, soms meer dan tweeduizend jaar oude dorpen, zijn daarentegen gespaard gebleven; ze geven echter natuurlijk allang niet meer het beeld te zien waarmee Verlaine en Rimbaud vertrouwd waren. Sommige hebben niet de eer genoten door Verlaine of Rimbaud bezocht te worden, Sorbon bijvoorbeeld, de geboorteplaats van Robert de Sorbon, die in de dertiende eeuw de Sorbonne stichtte, en Justine, vanwaar ik aan mijn heidense bedevaart ben begonnen, een dorp aan de voet van een heuvel waarop ooit een Romeins legerkamp heeft gelegen, niet ver van de nu grotendeels verdwenen heirbaan die Reims met Trier verbond.
Verlaine en Rimbaud hebben hun sporen in de streek achtergelaten. Ook de brave romancier André Dhôtel komt er vandaan; over hem vallen echter geen pikante verhalen te vertellen. Wel pikant is dat een zonderling, een zekere Paul Boens, al een jaar of twintig de grond waar de boerderij van de Cuifs heeft gestaan omploegt op zoek naar de schat, een kilo of acht goudstukken, die Rimbaud uit Afrika zou hebben meegenomen. Hij zoekt op de verkeerde plaats naar de verkeerde schatten. De ware schat is de poëzie.
De auteur en de gardien van Musée Paul Verlaine
Het museum in café Le Lion d'or
|
|