auteur, zijn aangeboren afkeer voor dit soort vragen verbijtend, met het nu volgende, tamelijk uitvoerige betoog dat u uit interesse voor 's mans naïeviteit misschien wilt lezen.
Hier komt het:
“Het staat vast dat de dichter, als iedere kunstenaar, behalve naar intensiteit - een onontbeerlijke, epische voorwaarde - moet streven naar eenheid. Eenheid van toon (wat niet neerkomt op monotonie), een stijl die op onverschillig welke plaats van zijn oeuvre direct te herkennen is, hebbelijkheden, uitgangspunten, eenheid van denken ook, en hier zou de discussie een aanvang kunnen nemen. Laten we in plaats van abstracties gewoon onze dichter tot inzet maken van de discussie. Zijn oeuvre valt na 1880 in twee duidelijk te onderscheiden delen uiteen, en als we de prospectus inzien van zijn nog te verschijnen bundels, lijkt hij bepaald niet van plan hierin verandering te brengen, maar blijft hij dit systeem continueren en zoal niet simultaan (wat alleen maar afhangt van bepaalde afspraken en buiten deze discusssie valt), dan toch in elk geval evenwijdigerwijze werk publiceren dat uitgaat van totaal verschillende ideeën, - preciezer gezegd: bundels waarin de logica en de betovering, de verlokkingen en verschrikkingen van het katholicisme worden ontvouwd en andere, puur wereldse bundels: sensueel, van een smartelijke opgeruimdheid en vol levenstrots. Waar blijft, zult u zeggen, bij dit alles de zo warm aangeprezen eenheid van denken?
Maar die is er wel degelijk! In menselijk en katholiek opzicht, wat in mijn ogen hetzelfde is. Ik geloof en ik zondig door gedachten en werken, ik geloof, en ik heb berouw in gedachten, wachtend op betere tijden. Ofwel, ik geloof en ben op dat moment een goed christen, ik geloof en ben even later een slecht christen. De herinneringen aan, de hoop op en het afsmeken van een zonde verschaffen me genot, met of zonder wroeging, soms zelfs in de vorm en met alle consequenties van de Zonde, maar meestal - zo sterk, natuurlijk en dierlijk zijn vlees en bloed - niet anders dan de herinneringen, de hoop en het smeken van de eerste de beste vrijdenker. Die verlustiging willen wij schrijvers - ik, u, hij - op papier zetten en in meer of minder welgekozen termen publiceren; we vertrouwen haar toe aan de literaire vorm en vergeten daarbij alle religieuze ideeën of verliezen die juist geen moment uit het oog. Zal men de dichter hierom in gemoede veroordelen? Honderd maal neen! Of het geweten van de katholiek anders oordeelt of niet, dat gaat ons niet aan.