De Tweede Ronde. Jaargang 23
(2002)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
Vrouwenspiegel
| |
Semonides
| |
[pagina 189]
| |
[Vervolg Nederlands]Ook als er vreemde mensen op visite zijn bij haar,
blijft ze voortdurend onverstoorbaar grommelen.
Eén hebben de Olympiërs uit leem gekneed
en aan de man gegeven. Suffig als ze is,
beseft ze het verschil niet tussen goed en kwaad.
Het enige wat zij kan, is zich volproppen,
of als de oppergod een gure winter stuurt,
haar stoel een beetje dichter schuiven bij het vuur.
Eén vrouw komt uit de zee: zij is veranderlijk.
Ze lacht de ene dag en voelt zich blijgezind.
Wie bij haar thuis ontvangen wordt, bezingt haar lof:
‘Er is op deze hele wereld niet één vrouw
te vinden die beter en knapper is dan zij.’
De andere dag is zij niet meer om aan te zien.
Je kunt haar niet benaderen, zo woest gaat zij
tekeer: het lijkt een teef die opkomt voor haar nest.
Ze toont zich ongenietbaar en onaangenaam
voor iedereen, zowel voor vijand als voor vriend.
Zo dikwijls als het zeevlak rimpelloos en vrij
van stormen ligt tot vreugde van de varenslui
wanneer het zomer is, zo dikwijls is het woest
als het door bulderende golven wordt verstoord.
Daar lijkt een dergelijke vrouw het meeste op
qua aard: de zee heeft haar beweeglijke natuur.
Eén stamt af van de koppige grauwe ezelin.
Met dwang en dreigementen kan ze nauwelijks
ertoe gedreven worden om behoorlijk werk
| |
[Vervolg Grieks]οὐδ' ɛἰ παρά ξɛίνοισιν ἡμένη τύχῃ·
ἀλλ' ἐμπέδως ἄπρηκτον αὐονὴν χέɛι.
τὴν δέ πλάσαντɛς γηίνην 'Ολύμπιοι
ἔδωκαν ἀνδρì πηρόν· οὔτɛ γὰρ κακόν
οὔτ' ἐσθλòν οὐδὲν οἶδε τοιαύτη γυνή·
ἔργων δὲ μοῦνον ἐσθίɛιν ἐπίσταται,
κοὐδ' ἢν κακòν χɛιμῶνα ποιήσῃ θɛός,
ῥιγῶσα δίφρον ἆσσον ἕλκɛται πυρός.
τὴν δ' ἐκ θαλάσσης, ἣ δύ' ἐν φρɛσìν νοɛῖ·
τὴν μὲν γελᾷ τɛ καì γέγηθɛν ἡμέρην·
ἐπαινέσɛι μιν ξɛῖνος ἐν δόμοισ' ἰδών·
οὐκ ἔστιν ἄλλη τῆσδɛ λωίων γυνή
ἐν πᾶσιν ἀνθρώποισιν οὐδὲ καλλίων.,
τὴν δ' οὐκ ἀνɛκτòς οὐδ' ἐν ὀφθαλμοῖσ' ἰδɛῖν
οὔτ' ἆσσον ἐλθɛῖν, ἀλλὰ μαίνɛται τότɛ
ἄπλητον ὥσπɛρ ἀμφì τέκνοισιν κύων,
ἀμɛίλιχος δὲ πᾶσι κἀποθυμίη
ἐχθροῖσιν ἶσα καì φίλοισι γίγνɛται.
ὥσπɛρ θάλασσα πολλάκις μὲν ἀτρɛμής
ἕστηκ' ἀπήμων, χάρμα ναύτῃσιν μέγα,
θέρɛος ἐν ὥρῃ, πολλάκις δὲ μαίνɛται
βαρυκτύποισι κύμασιν φορɛυμένη·
ταύτῃ μάλιστ' ἔοικɛ τοιαύτη γυνή
ὀργήν· φυὴν δὲ πόντος ἀλλοίην ἔχɛι.
τὴν δ' ἐκ [τɛ] σποδ<ɛ>ίης καì παλιντριβέος ὄ
ἣ σύν τ' ἀνάγκη σύν τ' ἐνιπῇσιν μόγις
ἔστɛρξɛν ὦν ἅπαντα κἀπονήσατο
ἀρɛστά, τόφρα δ' ἐσθίɛι μὲν ἐν μυχῷ,
| |
[pagina 190]
| |
[Vervolg Nederlands]te leveren. Intussen zit ze dag en nacht
te eten in haar hoekje of dicht bij de haard.
Ze is al even gulzig in het liefdesspel:
ze wil het steeds en overal met elke man.
Eén stamt af van de wezel, dat ellendig ras.
Er is aan haar niets aardigs en aantrekkelijks
te vinden, niets verlokkends en aangenaams.
Ze deelt dolgraag met iedereen het liefdesbed,
maar wekt de walg op van de man met wie ze slaapt.
Ze doet haar buren schade met haar dieverij
en pikt vaak offergaven die niet zijn verbrand.
Eén stamt van de langharige makke merrie af.
Ze wuift het slavenwerk en de karweien weg.
Ze steekt geen vinger naar de maalsteen uit, ze neemt
geen zeef ter hand en mest haar eigen huis niet uit.
Ze zit niet bij het ovenvuur, want ze kan niet
tegen het roet. Toch bindt ze mannen aan zich vast.
Ze wast haar lichaam alle dagen twee, drie keer
van kop tot teen en wrijft zich in met zalfolie.
Ze laat de lokken van haar uitgekamde haar
los hangen in de schaduw van haar bloemenkrans.
Een dergelijke vrouw is prachtig om te zien
voor andere mannen, maar een ramp voor wie haar heeft,
als hij tenminste geen despoot of hofmaarschalk
is die graag paradeert met vrouwen van dat soort.
| |
[Vervolg Grieks]προνύξ, προῆμαρ, ἐσθίɛι δ' ἐπ' ἐσχάρῃ.
ὁμῶς δὲ καὶ πρὸς ἔργον ἀφροδίσιον
ἐλθόντ' ἑταῖρον ὁντινῶν ἐδέξατο.
τὴν δ' ἐκ γαλῆς, δύστηνον οἰζυρὸν γένος·
κɛίνῃ γὰρ οὔ τι καλὸν οὐδ᾽ ἐπίμɛρον
πρόσɛστιν οὐδὲ τɛρπνὸν οὐδ' ἐράσμιον
ɛὐνῆς δ' ἀληνής ἐστιν ἀφροδισίης,
τὸν δ' ἄνδρα τὸν παρόντα ναυσίῃ διδοῖ.
κλέπτουσα δ' ἔρδɛι πολλὰ γɛίτονας κακά,
ἄθυστα δ' ἱρὰ πολλάκις κατɛσθίɛι.
τὴν δ' ἵππος ἁβρὴ χαιτήɛσσ' ἐγɛίνατο,
ἣ δούλι' ἔργα καὶ δύην πɛριτρέπɛι,
κοὔτ' ἂν μύλης ψαύσɛιɛν οὔτɛ κόσκινον
ἄρɛιɛν οὔτɛ κόπρον ἐξ οἴκου βάλοι,
οὔτɛ πρὸς ἰπνὸν ἀσβόλην ἀλɛυμένη
ἵζοιτ'· ἀνάγκῃ δ' ἄνδρα ποιɛῖται φίλον.
λοῦται δὲ πάσης ἡμέρης ἄπο ῥύπον
δίς, ἄλλοτɛ τρὶς καὶ μύροισ' ἀλɛίφɛται.
ἀɛὶ δὲ χαίτην ἐκτɛνισμένην φορɛῖ
βαθɛῖαν ἀνθέμοισιν ἐσκιασμένην.
καλὸν μὲν ὦν θέημα τοιαύτη γυνή
ἄλλοισι, τῷ δ᾽ ἔχοντι γίγνɛται κακόν,
ἢν μή τις ἢ τύραννος ἢ σκηπτούχος ᾖ,
ὅστις τοιούτοις θυμὸν ἀγλαΐζɛται.
τὴν δ' ἐκ πιθήκου· τοῦτο δὴ διακριδόν
| |
[pagina 191]
| |
[Vervolg Nederlands]Eén stamt van de apin af. Zij is onbetwist
de ergste plaag die Zeus de mannen heeft bezorgd.
Ze heeft een lelijk smoel: een dergelijke vrouw
wekt spotlust op bij alle mannen in de stad.
Ineengedoken sjokt ze onbeholpen voort.
Ze heeft geen kont, alleen maar poten: akelig
voor wie zo iemand in zijn armen nemen moet.
Er zijn geen knepen en geen trucs die ze niet kent.
Het is echt een apin: ze geeft niet om gelach.
Ze wil ons geen genoegen doen, maar kijkt steeds uit
en ligt de hele dag voortdurend op de loer
om apenstreken uit te halen met een mens.
Eén stamt af van de bij. Gelukkig wie haar krijgt.
Zij is de enige waar geen kritiek op is.
Door haar beheer gedijt en groeit het huishouden.
Tot in haar oude dagen houdt ze van haar man.
Ze schenkt hem aardige en flinke kinderen.
Ze is verheven boven alle vrouwen die
er zijn en straalt een goddelijke gratie uit.
Ze gaat niet zitten kletsen in een vrouwenkring
als sex het onderwerp is van het gesprek.
Van alle vrouwen die Zeus aan de mannen schenkt
is zij veruit de beste en verstandigste.
Maar al die andere soorten die er door Zeus' wil
gekomen zijn, blijven de mannen teisteren.
| |
[Vervolg Grieks]Ζɛὺς ἀνδράσιν μέγιστον ὤπασɛν κακόν.
αἴσχιστα μὲν πρόσωπα· τοιαύτη γυνή
εἶσιν δι' ἄστɛος πᾶσιν ἀνθρώποις γέλως,
ἐπ' αὐχένα βραχɛῖα, κινɛῖται μόγις,
ἄπυγος, αὐόκωλος. ἆ τάλας ἀνήρ,
ὅστις κακὸν τοιοῦτον ἀγκαλίζɛται.
δήνɛα δὲ πάντα καὶ τρόπους ἐπίσταται
ὥσπɛρ πίθηκος, οὐδέ οἱ γέλως μέλɛι·
οὐδ' ἄν τιν' ɛὖ ἔρξɛιɛν, ἀλλὰ τοῦτ' ὁρᾷ
καὶ τοῦτο πᾶσαν ἡμέρην βουλɛύɛται,
ὅκως τιν' ὡς μέγιστον ἔρξɛιɛν κακόν.
τὴν δ' ἐκ μɛλίσσης· τήν τις ɛὐτυχɛῖ λαβών.
κɛίνῃ γὰρ οἴῃ Μῶμος οὐ προσιζάνɛι,
θάλλɛι δ' ὑπ' αὐτῆς κἀπαέξɛται βίος.
φίλη δὲ σὺν φιλɛῦντι γηράσκɛι πόσι
τɛκοῦσα καλὸν κοὐνομάκλυτον γένος.
κἀριπρɛπὴς μὲν ἐν γυναιξὶ γίγνɛται
πάσῃσι, θɛίη δ' ἀμφιδέδρομɛν χάρις.
οὐδ' ἐν γυναιξὶν ἥδɛται καθημένη,
ὅκου λέγουσιν ἀφροδισίους λόγους.
τοίας γυναῖκας ἀνδράσιν χαρίζɛται
Ζɛὺς τὰς ἀρίστας καὶ πολυφραδɛστάτας.
τὰ δ' ἄλλα φῦλα ταῦτα μηχανῇ Διός
| |
[pagina 192]
| |
[Vervolg Nederlands]De allerergste plaag waar Zeus voor heeft gezorgd
zijn vrouwen. Ook al lijken zij voordelig voor
de man die haar heeft, zij zijn juist voor hem een plaag.
Er is geen man die met een blij gemoed een dag
kan slijten die hij met een vrouw moet doorbrengen.
Hij krijgt de Honger niet zo gauw weer uit zijn huis,
die kwade huisgenoot, die gemelijke god.
Juist als een man in eigen huis het meest plezier
beleeft door goddelijke macht of mensengunst,
vindt zij iets om van leer te trekken tegen hem.
Als je een vrouw hebt, kan je zelfs een vreemdeling
niet vriendelijk ontvangen in je eigen huis.
De vrouw die het onschuldigst lijkt van allemaal,
veroorzaakt zeker het geweldigste schandaal.
Terwijl haar man haar aangaapt, amuseren zich
zijn buren als ze zien hoezeer hij zich vergist.
Elk man wil enkel en alleen zijn eigen vrouw
verheffen en die van een ander neerhalen,
maar wij zijn allen in hetzelfde bedje ziek.
De allergrootste plaag die Zeus ons heeft bezorgd
is deze boei, waarmee hij ons gekluisterd houdt
sedert de Hellegod de mannen binnenliet
die vochten met elkaar omwille van een vrouw.
| |
[Vervolg Grieks]ἔστιν τɛ πάντα καὶ παρ' ἀνδράσιν μένɛι.
Ζɛὺς γὰρ μέγιστον τοῦτ' ἐποίησɛν κακόν,
γυναῖκας, ἤν τι καὶ δοκέωσιν ὠφɛλɛῖν,
ἔχοντί τοι μάλιστα γίγνɛται κακόν.
οὐ γάρ κοτ' ɛὔφρων ἡμέρην διέρχɛται
ἅπασαν, ὅστις σὺν γυναικὶ τɛίρɛται,
οὐδ' αἶψα Λιμὸν οἰκίης ἀπώσɛται,
ἐχθρὸν συνοικητῆρα δυσμɛνέα θɛόν.
ἀνὴρ δ' ὅταν μάλιστα θυμηδɛῖν δοκῇ
κατ᾽ οἶκον ἢ θɛοῦ μοῖραν ἢ ἀνθρώπου χάριν,
ɛὑροῦσα μῶμον ἐς μάχην κορύσσɛται.
ὅκου γυνὴ γάρ ἐστιν, οὐδ᾽ ἐς οἰκίην
ξɛῖνον μολόντα προφρόνως δɛχοίατο.
ἥτις δέ τοι μάλιστα σωφρονɛῖν δοκɛῖ.
αὕτη μέγιστα τυγχάνɛι λωβωμένη·
κɛχηνότος γὰρ ἀνδρὸς - οἱ δὲ γɛίτονɛς
χαίρουσ' ὁρῶντɛς καὶ τόν, ὡς ἁμαρτάνɛι.
τὴν ἣν δ' ἕκαστος αἰνέσɛι μɛμνημένος
γυναῖκα, τὴν δὲ τοὐτέρου μωμήσɛται.
ἴσην δ' ἔχοντɛς μοῖραν οὐ γιγνώσκομɛν.
Ζɛὺς γὰρ μέγιστον τοῦτ᾽ ἐποίησɛν κακόν
καὶ δɛσμὸν ἀμφέθηκɛν ἄρρηκτον πέδης,
ἐξ οὗ τɛ τοὺς μὲν Ἀίδης ἐδέξατο
γυναικὸς ɛἵνɛκ' ἀμφιδηριωμένους.
|
|