| |
| |
| |
Drie gedichten
Nikolaj Goemiljov
(Vertaling Kees Jiskoot)
Portret
Slechts zwart fluweel, met daarop prijkend
een diamantje, eentje maar,
valt met de blik te vergelijken
van haar haast zingend ogenpaar.
Haar porseleinen lichaam doet wat
bizar, door vage witheid, aan,
zoals een wit seringenbloemblad
bij 't talmend sterven van de maan.
Al heeft ze wasbleek-tere handen,
daarin laait even heet het bloed
als voor Maria's beeld een brandend,
niet uit te doven kaarsje doet.
Een vogel in klaar herfstgetijde
lijkt zij, zo licht en elegant,
een vogel, op het punt te scheiden
van droef neerdrukkend noorderland.
| |
Портрет
лишь черный бархат, на которог
Сумею я сравнитъ со взором
Как лепесток сирени белой
Пусть руки нежно-восковые,
Но кровь в них так же горяча,
И вся она легка, как птица
С печальной северной страной.
| |
| |
| |
Een oude vrijster
Droef is 't leven, leeg is 't leven,
en mijn lot betreurt niet één;
vaasjes, die steeds eender bleven,
foto's, dienblad: als voorheen.
'k Haal, mijn hunkering vervloekend,
er een stoffig boekje bij,
wél zijn ridders, ook in boeken,
steeds verliefd, maar niet op mij.
Maar een heel wat ander aanzicht
is het dat mijn spiegel toont:
een najade in het maanlicht
die in deinend water woont;
ben prinses in 't grijs verleden
en aanvaard een compliment,
trillend over al mijn leden,
van een knappe jonge vent.
Of wel op een feest in 't Louvre,
als de aarde slaapt, trek ik,
daarmee jongeren bedroevend,
's konings aandacht en diens blik.
Of mij mint, mij, courtisane,
tout Paris, zo innig, dat
een poëet met leeuwenmanen
stanza's toonzet, blad na blad.
Huwen zal ik, dame, rijk zijn,
even trouw als vol venijn,
maar mijn droom zal steeds gelijk zijn,
steeds van snit dezelfde zijn:
Achter mij, vermoeid ten dode,
galoppeert de Dood te paard,
als een ridder, met een rode
roos, in harnas en met zwaard.
| |
Старая дева
Жизнь печальна, жизнь пустына,
Те же вазочки в гостиной,
Томик пыльный, томик серый
В час, когда заснет земля,
Иль влюблен в мои романсы
Так, что мне слагает стансы
Смерть прискачет на коне,
Словно рыцарь, с розой алой
| |
| |
| |
Avond
Wat drukt die ongewiekte wind, als lood!
Geplet meloen gelijkt het avondrood.
Wat graag dreef je de wolken eens wat aan,
die loom en talmend langs de hemel gaan.
Op zulk een avond, even traag als laf,
zet de koetsier zijn paarden aan tot draf,
gaan vissers ruwer met hun roeiriem om,
hakt men in 't bos verwoeder eiken om,
met hun enorme krullenkop van hout...
Maar zij aan wie het lot heeft toevertrouwd
de loop van het heelal, en in wie woont
elk ritme, ooit vertoond of niet vertoond,
zij componeren een gevleugeld lied
en doen de doodsslaap der natuur teniet.
| |
Вечер
Как этот вечер грузен, не крылат!
С надтреснутою дыней схож закат.
И хочется подталкивать слегка
Коней карьером гонят кучера,
Сильней веслом рвут воду рыбаки,
Ожесточенней рубят лесники
Огромные, кудрявые дубы...
А те, кому доверены судьбы
Вселенского движения и в ком
Всех ритмов бывших и небывших дом,
Слагают окрыленные стихи,
Расковывая косный сон стихий.
|
|