De Tweede Ronde. Jaargang 23
(2002)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Triomf
| |
[pagina 118]
| |
twintig jaar geleden. Toen werden de concurrerende zangers Willie, Jean and Freddie, oefenend voor het carnaval maar in het gewone leven kruier, havenarbeider of straatslijper, voor de carnavalstijd in de adelstand verheven met zulke treffende erenamen als Hertog van Normandië of Graaf Ongenaakbaar, en werd hun op waardige wijze hulde gebracht, zoals jonge aspirant-schrijvers die gebracht hadden aan Kipling of Shaw. Ze deden mee aan een zangwedstrijd van zeven uur 's avonds tot de vroege morgen, gestimuleerd door het applaus van hun luisteraars en de kwaliteit van de overvloedig aanwezige rum; de ene nacht na de andere beoefenden de stokschermers er hun gevaarlijke en veeleisende sport, de ‘Pierrots’ sloegen na een lange, complimenteuze inleiding op elkaar in met rijzwepen; rond de artiesten stonden de toeschouwers mannetje aan mannetje en goedgemutst - totdat de schijnoorlog overging in een echte en de stenen van de ‘bleek’ in het rond vlogen. Maar tegenwoordig is dat leven dood. Oefenen voor het carnaval moet om tien uur ophouden. De politieagent verhoudt zich tot de stokschermer en ‘Pierrot’ als de sanitaire inspecteur tot muskietenlarven. 's Nachts worden de straten nu elektrisch verlicht, de arm der wet is langer, zijn greep sterker. De oude wetteloosheid en schilderachtigheid zijn verdwenen. Het leven op de soldatenerven heeft zijn pikante aroma verloren. Gelukkig is Drooglegging alleen nog een woord in Trinidad. En het leven, hoewel saai en kleurloos in vergelijking met vroeger, heeft nog steeds grootse momenten te bieden. In een kamer van de barakken aan Abercromby Street zat op een zondagmorgen Mamitz. Sjofele tegenspoed mocht dan onbedreigd heersen in dit deel van de stad, in deze kamer had hij extra getriomfeerd en zat als het ware hoog ten troon, zo depressief was de vrouw en zo deprimerend haar omgeving. Het enige dat de vrolijker kant van het leven vertegenwoordigde, was een drietal paginagrote, uit geïllustreerde tijdschriften gescheurde foto's, van Lindbergh, Bernard Shaw en Sargents ‘Portret van een vrouw’, en deze dankten hun aanwezigheid uitsluitend aan het feit dat geen pandjeshuis ze had geaccepteerd. Ze keken met nietsziende ogen een kamer in zonder meubels, afgezien van een paar over de vloer uitgespreide zakken die dienst deden als bed. Mamitz zat op de drempel en praatte met haar vriendin Celestine, wijdbeens staande boven de betonnen goot die voor de deur liep, en verreweg het meest aan het woord. | |
[pagina 119]
| |
‘Iemand heeft je behekst,’ zei Celestine met stelligheid. ‘Dat praat niemand mij uit mijn hoofd. En als je doet wat ik zeg, ga jij deze zwarte geest afschudden die jou in zijn macht heeft. Een leuke meid als jij die geen man kan krijgen om voor haar te zorgen! Je krijgt niks voor elkaar!’ Mamitz zei niets. Had Celestine precies het tegengestelde beweerd, dan zou ze net zo gereageerd hebben. Mamitz was zwart, te zwart om een zuivere negerin te zijn, waarschijnlijk had ze wat Oost-Indisch bloed uit Madras in zich, een vermoeden dat zekerheid werd als je de lange, dikke vlechten zag van haar overvloedige haar. Ze was tamelijk klein en dik, met weelderige vormen, buitengewoon ontwikkelde vormen, en omdat een creool meer houdt van goed ontwikkelde vormen dan welk ander uiterlijk schoon ook, zorgde Mamitz ervoor (net als de rest van haar sekse, van elke rang en stand) dat geen van haar charmes je ontging als je haar zag lopen. Maar de laatste negen weken had ze ‘in de penarie’ gezeten, zoals Celestine het noemde. Eerst had de tramconducteur die haar onderhield (zeven dollar elke zaterdagavond, waar Mamitz er drie van kreeg), haar beschuldigd van ontrouw en een pak slaag gegeven. Niet de beschuldiging noch het pak slaag had Mamitz dwarsgezeten. Voor haar en haar gelijken behoorden die tot de kleine incidenten van het bestaan en, voorzover zij het leven en de mannen kende, het onvermijdelijke lot van een vrouw die zich liet onderhouden. Maar na een tijdelijke verzoening had hij haar opnieuw afgerammeld, wel erg hard, en hij was bij haar weggegaan. Zelfs die ramp was niet onoverkomelijk. Maar van dit ogenblik af was Mamitz van de welvarendste vrouw van het plein geleidelijk afgezakt tot de meest behoeftige. Ondanks haar onmiskenbare charmes toonde niet één man belangstelling. Ze ging de stad in om werk te zoeken als wasvrouw of kokkin. Zonder resultaat. Gelukkig was ze in haar welvarende tijd gul geweest voor Celestine, die haar nu redde van een wisse hongerdood. Eén meevaller had ze wel gehad. De assistent van de huisbaas had plotseling een voorliefde voor haar opgevat en het was Mamitz niet moeilijk gevallen hem zover te krijgen dat ze wat respijt kreeg met de huur. Maar dat respijt was voorbij: hij drong aan op betaling en Mamitz had geen geld om te betalen en geen hoop op een toevluchtsoord als ze uitgezet zou worden. Celestine zou haar wel bij zich in huis genomen hebben, maar Celestine werd onderhouden door een politieagent die drie of vier nachten | |
[pagina 120]
| |
per week langskwam, en voor iemand in die situatie biedt een kamer van viereneenhalve vierkante meter niet veel gelegenheid om daklozen te huisvesten. Toch verdroot het Celestine dat ze niets kon doen om Mamitz te helpen in haar benarde toestand, die ze toeschreef aan de snode en bovennatuurlijke machinaties van Irene, hun gemeenschappelijke vijandin. ‘Neem nou van mij aan dat die vrouw je behekst heeft. Ze heeft Nathan tegen je opgezet. Wanneer was die ruzie ook weer?’ ‘Twee of drie dagen na Nathan zijn eerste rammeling.’ Nathans wangedrag was dus begonnen voor de ruzie met Irene, maar dat bezwaar wuifde Celestine weg. ‘Ze moet daarvóór al wat tegen je van plan zijn geweest. Jij hebt niet gezien hoe ze over je tekeer ging... Zo lang als jij hier woont en ik nog kook, ga ik niet meemaken dat jij verlegen zit om een kop thee of een lepel rijst. Maar met de huur kan ik je niet helpen. Heb je geen familie hier?’ Mamitz schudde haar hoofd. Ze was afkomstig uit Demerara. ‘Kon je de zee maar over - daar kan geen ene boze geest tegen... Kijk, daar is het beest!’ Irene was haar kamer uitgekomen aan de overkant van het erf. Ze moest Celestine en Mamitz wel zien en ze schreeuwde iets naar een buurvrouw verderop: ‘Hé, Jo-Jo! Hoe laat is het? Is het al tien uur? Dan ga ik me kip klaarmaken die me man voor me gekocht heeft - ook al heeft ie een zere voet... Ik weet niet hoe lang het gaat duren voordat ie dronken wordt en mij eruit trapt. Dan moet ik bij andere mensen schooien om te zien of ik op kan pikken wat zij weggooien.’ Ze zette een kistje voor haar deur, haar vuurpot erop, en begon haar kip klaar te maken. Zondagmorgen is het pottenparade op de erven. Van de zestien huurders aan het erf hadden er twaalf hun pot op het vuur staan en ze prikten met lange ijzeren vorken in het vlees om het rond te draaien, of ze goten water in de pot zodat de stoom opsteeg naar de hemel en iedere vrouw kon zeggen wat haar buurvrouw aan het klaarmaken was: rundvlees, varkensvlees of kip. Het gaf niet wat je door de week kookte, al kookte je helemaal niets. Maar het bereiden van zoute vis, varkenskop of varkensstaart op een zondagmorgen was een schande. Je zette je pot dan in huis en kookte daar. Mamitz, die dik en gemoedelijk was, en bovendien gedemoraliseerd door vele hongerdagen, besteedde geen aandacht | |
[pagina 121]
| |
aan Irene. Maar Celestine, een mager, klein, venijnig vrouwtje met een bruine huid, kon haar onderdrukte woede niet binnenhouden. ‘Jezus Christus, als ik niet beter wist zou ik elk stuk kleren van haar lijf rukken.’ ‘Trek je niks aan van haar! Wat heeft het voor zin om rotzooi te krijgen met Jimmy?’ Jimmy was de politieagent. Hij was een bedaarde man waarvan je op aan kon, maar hij geloofde in discipline en als hij iets zei, dan zei hij ook iets. Hij had Celestine aan haar verstand gebracht dat ze niet mocht vechten: hij wilde niet voor de rechter gesleept worden als iemand die een knokkende vrouw onderhield. Celestines woede, verstoken van een natuurlijke uitlaatklep, was er niet minder onverzoenlijk om. ‘Ik ga je iets zeggen, Mamitz: ik ga morgenochtend met de huurloper praten. Ik ga hem zeggen dat hij je tot eind van de maand respijt moet geven. Dat is maar vijf dagen... Ik ga je in bad doen. Probeer vanmiddag wat wortelstokken en zo te vinden... Vanavond ga ik je in bad doen. En ik ga je wat gebeden geven om te lezen. God is sterker dan de duivel. We gaan dat ding dat je behekst heeft verbreken. Kop op. Ik ga je een bord brengen met kip en rijst, zo gauw het klaar is. Steek ondertussen je kaarsje aan, zeg je gebedjes en spreek jezelf moed in. Ik ga jou vanavond dat bad geven. Je heb geen pastoor vermoord. Je heb je moeder niet vervloekt. Dus je hoeft nergens bang voor te zijn.’ Celestine zou zich nooit wagen aan een potje schelden op Irene; de kans dat het op een vechtpartij uit zou lopen was te groot. Dus nam ze er genoegen mee een blik van de meest moordzuchtige haat en tartende verachting op haar vijandin te werpen, en ging vervolgens naar haar eigen pot, die om aandacht vroeg. En toch waren Mamitz, Celestine en Irene drie maanden daarvoor nog goede vriendinnen geweest. Ze deelden hun rum, hun lief en hun leed, en op zaterdagmiddag zaten ze gewoonlijk voor de kamer van Mamitz en zongen kerkliederen: ‘Blijf bij mij, Heer,’ ‘Jezus, die mijn ziel bemint,’ ‘Voorwaarts, Christenstrijders!’ Celestine en Irene zongen sopraan, en Irene zong goed. Mamitz had van nature een mooie alt en een goed oor, terwijl Nathan, die van Barbados kwam en dus van zingen wist, de baspartij voor zijn rekening nam als hij er was. Het zingen bracht hem in een goed humeur; meestal stuurde hij er iemand op uit om meer rum te kopen en iedereen was tevreden en gelukkig. Maar Irene was een | |
[pagina 122]
| |
jaloerse vrouw, niet alleen jaloers op Mamitz' vaste drie dollar per week en Celestines politieagent met zijn achtentwintig dollar aan het eind van de maand. Ze woonde samen met een taxichauffeur en zijn inkomen, hoewel groot genoeg, was onregelmatig. En hij was getrouwd, met vrouw en kinderen om voor te zorgen. Irene moest bijverdienen als wasvrouw, terwijl Mamitz en Celestine niets deden, alleen kookten en kleren wasten voor hun man. Zo ontstond geleidelijk een gevoel van ontevredenheid. Toen, op een klamme avond, gebeurde het: Mamitz liep langs de bamboe paal waar de waslijn aan hing, met daaraan de zware vracht van Irenes kleren, en stootte hem om met haar brede, royale gestalte. De lijn knapte en nachtjaponnen, lakens, kussenslopen, uniformbroeken en tafelkleden vielen fladderend in de modder. Het was een regenachtige week geweest met weinig zon, en het zou al moeilijk genoeg geweest zijn om de kleren op tijd klaar te krijgen voor zaterdagmorgen: nu was het onmogelijk. En de ruzie was woest en hevig. Celestine, die vrede wilde stichten, werd erbij betrokken door de explosieve scheldwoorden van Irene die ook voor haar bedoeld leken. ‘Ga jij hier je neus insteken? Denk je dat jij voor rechter kan spelen, omdat je met een politie bent? Bemoei je met je eigen zaken, mens, bemoei je met je eigen zaken. Jullie twee doen niks voor de kost. Jullie zitten alleen op je kont en vreten de mannen uit waar je mee bent. Terwijl ik hard werk en mijn kleren aan de lijn hang. En dan komt die daar en stoot het als een koetspaard omver, en als ik haar daarvoor op d'r sodemieter geef, ga jij je d'rmee bemoeien! Ik ga jou eens wat zeggen...’ En zo woedde de woordenstrijd verder, waarbij de politieman van Celestine flink onder vuur werd genomen door Irene. Celestine kon, zelfs als ze zich inhield, iedere vrouw van de soldatenerven van Port of Spain aan, maar toch was het Mamitz die triomfeerde. ‘Wat geeft het dat Celestine met een politie is? Je zou blij zijn als je hem voor jezelf kon krijgen. Beter dan zo'n stinker met een zere voet.’ Want Irenes taxichauffeur had een zwerende voet. Die had hij al dertig jaar en zou hij meenemen in het graf, al leefde hij nog dertig jaar. Syfilis, aangeboren én besmet, plus zijn overvloedig drankgebruik maakten herstel onmogelijk. Irene had stom genoeg gehoopt dat niemand op het erf ervan wist. Maar als op Trinidad | |
[pagina 123]
| |
Zijne Excellentie de Gouverneur en zijn vrouw ruzie maken, praten de straatjongens daar een dag later over, en de slechte voet van Richard was al lang een geheim gespreksonderwerp geweest op het erf. Maar het was Mamitz die het tot publiek bezit had gemaakt. Irene haatte Mamitz met een dodelijke haat en had beloofd haar te beheksen. Drie dagen daarvoor had Nathan, de tramconducteur, Mamitz voor het eerst een pak slaag gegeven, maar zelfs toen ze die ruzie hadden, was er geen aanwijzing voor zijn spoedige vertrek en Mamitz' snelle neergang naar haar huidige misère. Zodat Celestine, een dolende maar trouwe godsdienstfanaat, zeker wist dat de problemen van Mamitz veroorzaakt werden door Irenes omgang met de duivel, zo niet met hem persoonlijk, dan tenminste via een van zijn talrijke handlangers die hun winstgevende zaakjes dreven in elke uithoek van Port of Spain. Overtuigd dat ze zelf immuun was voor al wat Irene haar zou kunnen aandoen, speet het haar dagelijks dat ze de vrouw niet tot moes kon slaan. ‘Jezus Christus! Als Jimmy er niet was, zou ik dat takkewijf aan reepjes snijden!’ De energie die ze niet kwijt kon in het vernietigen van Irene, stopte ze nu in het op de been houden van Mamitz. De heetgebakerde Celestine koesterde een oprechte genegenheid voor de gemoedelijke Mamitz, wier kalmte zo weldadig was. Maar nog afgezien daarvan was ze vastbesloten om Mamitz niet naar de kelder te laten gaan. Vanwege haar vijandschap jegens Irene zou het een bittere nederlaag zijn als Mamitz er onderdoor ging. Verder stond haar reputatie op het spel van vrouw die dingen wist en afgedwaalden weer op het rechte pad kon helpen. Als ze klaar was met Jimmy's eten, kleren en wat hij verder begeerde, ging ze ervoor zitten om iets te verzinnen waarmee ze de zwakke, makkelijk klein te krijgen Mamitz kon steunen. Omdat Celestines politieman die avond dienst had, had zij zelf niets te doen en was ze vrij om haar eigen zaken te regelen. Om middernacht baadde ze Mamitz met de nodige riten en ceremoniën, Ave Maria's en Pater Nosters, in een grote badkuip vol water dat doortrokken was van wortelstokken, koortskruiden, lindeblaren, guerin tout, herbe à femmes en andere wortels, bladeren en grassen, bekend om hun doeltreffende werking (mits op de juiste wijze toegepast) tegen boosaardige intriges en invloeden. Dat was zondagnacht om twaalf uur. Op maandagmorgen om acht uur kwam Popo des Vignes het erf oplopen met een tasje in zijn hand. | |
[pagina 124]
| |
Popo is op en top een creool. Zijn naam is Des Vignes, maar denk niet dat er in zijn aderen bloed vloeit van de aristocraten die na '89 op Trinidad arriveerden. Hij is een neger en zijn voorvader, die slaaf was, nam de naam aan van zijn meester. Popo loopt tegen de veertig, is van gemiddeld postuur, hoewel omvangrijk van buik, met een tamelijk lange snor. Hij gaat gekleed in een smetteloos wit kostuum en draagt nauwsluitende schoenen van een bijzondere geelbruine kleur (voor hem geen zware Engelse brogues of Amerikaanse fantasieschoenen). Op zijn hoofd draagt hij een zwierige strooien hoed, en zijn manier om sigaretten te roken en zijn colbertje dat altijd openhangt (hij draagt geen vest), geven de indruk dat Popo leeft voor de lol, niet voor zijn werk. En die indruk is juist. Hij heeft nog nooit van zijn leven een volle week eerlijk gewerkt. Hij kan je dertig dollar bezorgen als je in moeilijkheden zit (tegen een rente van honderd procent), of drieduizend dollar als je een huis hebt of een cacaoplantage. Tijdens de cacao-oogst ligt hij op de loer bij het spoorwegstation, met een feilloos oog voor boeren die hun cacao naar de stad gebracht hebben en niet precies weten waar ze de beste prijs kunnen krijgen. Dat is zijn winstgevendste handel, want hij krijgt zowel commissie van de eigenaars als van de grote kopers. Maar hij is niet kieskeurig in zijn manieren om aan geld te komen en hij is bereid alles te doen wat hem niet te veel bindt, en waar hij geen handenarbeid of schrijfwerk voor hoeft te verrichten. Wat de rest betreft: als hij rond half zeven 's avonds goed getafeld heeft, kan hij rum drinken tot zes uur de volgende morgen zonder een spier te vertrekken; in eigen kring geniet hij een wijdverbreide reputatie als fijnproever inzake de liefde en iemand met een alomvattende smaak voor vrouwen. ‘Hé, meneer Des Vignes! Hoe gaat ie?’ zei Celestine. De bewoners van elk erf kenden Popo, vooral de vrouwen. ‘Prima.’ ‘Voor wie kom je hier?’ ‘Ik zoek jou. Hoe gaat 't met Jimmy? Wanneer trouwen jullie?’ ‘Trouwen!’ zei Celestine met edele verontwaardiging. ‘Ik trouwen met een politie! Ik vertrouw een politie niet langer dan ik hem kan ruiken. Polities hebben geen respect voor je. Een politie zal zijn moeder opsluiten om er een streep bij te krijgen. En trouwens, ik wil niet trouwen met iemand die er altijd is, je wordt gewoon een slavin dan. Ik voel me goed zoals ik ben.’ ‘In ieder geval wil ik dat je een ring koopt.’ | |
[pagina 125]
| |
‘Verkoop je ook al ringen? Ik heb geen geld, maar laat maar zien.’ Popo opende zijn tassen en stalde de ringen uit - mooi goud en Amerikaans vakmanschap, vijf dollar contant en zes dollar op afbetaling. Ze hadden een Assyrische koopman in Park Street tien dollar het dozijn gekost, en Popo verkocht ze in commissie. Het was mooie handel, vooral bij degenen die twee dollar contant betaalden en beloofden maandelijks of wekelijks hun schuld af te lossen. Als de koopman later problemen kreeg met de aflossingen of het terughalen van een ring, had Popo geen centje pijn, want tegen die tijd had hij dat werk al opgegeven. ‘Dus je gaat er geen nemen?’ zei hij, terwijl hij aanstalten maakte zijn schatten weer op te bergen. ‘Kom tegen het eind van de maand nog eens langs. Maar doe ze nog niet weg. Ik wil ze een vriendin laten zien.’ Ze liep naar de deur. ‘Mamitz!’ riep ze. ‘Kom eens kijken naar de ringen die mijnheer Des Vignes verkoopt.’ Mamitz kwam Celestines kamer binnen, groot, langzaam bewegend, weelderig, met haar glimmende zwarte huid en haar dikke gladde haar netjes in vlechten. Ze viel meteen bij Popo in de smaak. ‘Je hebt een leuke vriendin, Celestine,’ zei Popo. ‘En ze heeft nog een leuke naam ook: Mamitz. Nou, hoeveel ringen ga je van me kopen?’ Celestine antwoordde snel: ‘Mamitz kan geen ringen kopen. De man die voor haar zorgde, daar is ruzie mee en ze is nou op zoek naar een echtgenoot.’ ‘Een leuke vrouw als jij kan niet lang zonder man blijven,’ zei Des Vignes. ‘Laat mij je wat geven voor de mazzel... Kies een ring en ik geef hem je cadeau.’ Mamitz koos een ring en Des Vignes schoof hem zelf aan haar vinger. ‘Excuseer, ik ben zo terug,’ zei Celestine. ‘De sanitaire inspecteur komt vandaag en ik wil opruimen voor hij komt.’ Toen ze weer terugkwam, ging Des Vignes net weg. ‘Dat is afgesproken, Mamitz,’ glimlachte hij. ‘Tot kijk, Celestine!’ Hij was nauwelijks buiten gehoorsafstand of Celestine stortte zich opgewonden op Mamitz. | |
[pagina 126]
| |
‘Wat heeft hij gezegd?’ ‘Dat hij vanavond om tien uur langskomt of iets later. En hij gaf me dit.’ In haar handpalm lag een briefje van twee dollar. ‘Heb ik het niet gezegd,’ zei Celestine triomfantelijk. ‘Het bad. Maar je moet er mee doorgaan. Lees de gebeden negen dagen lang drie keer per dag. Koop donker bier, Mitz, om op krachten te komen... Het is geen man om te vertrouwen. Als je een bezemsteel een petticoat aandoet, rent hij er achteraan. Maar je gaat wel iets uit hem krijgen voor een paar weken... En je heb gezien dat het een leuke man is.’ Mamitz lachte haar luie glimlach. Celestine wist wat voor vlees ze in de kuip had. Vier weken was Popo een min of meer vaste bezoeker van Mamitz' kamer. Hij betaalde de huur. Hij gaf haar geld om haar bed en meubilair uit de lommerd te halen en iedere zondagmorgen roerde Mamitz rund- of varkensvlees in haar vuurpot. En wat meer is, elke keer dat Popo zei dat hij langs zou komen, gaf hij haar geld om een maal te bereiden, zodat Mamitz' pot soms laat in de week, bijvoorbeeld donderdagavond, rook alsof het zondagmorgen was. Celestine deelde in de welvaart en ze konden het zich veroorloven zich niets aan te trekken van Irene, die een spoedige ramp voorspelde. ‘Jullie heb het goed nu. Maar wacht eventjes. Ik ken die Popo des Vignes. Hij houdt een vrouw niet langer dan een maand. Nog even en het goede leven is voorbij, en ik ga zien hoe jij, Mamitz, stro vreet.’ Maar Mamitz werd dikker dan ooit, en als ze over de weg liep in een zijden jurkje, nauwsluitend en kort, dat haar edele kuiten tot de knie bloot liet en haar vormen accentueerde, verwekte ze sensatie onder de mannen die naar haar keken. Op zondagmorgen ging ze naar de markt om rundvlees te kopen. Ze liep langs de stalletjes om naar de man te gaan waar ze altijd van kocht, toen een slager haar riep. ‘Hé, Mamitz! Kom eens hier.’ Mamitz liep erheen. Ze kende de man niet, maar ze had een inschikkelijk karakter en ze ging zien wat hij wilde. ‘Maar ik ken jou niet,’ zei ze, na een blik op hem. ‘Hoe weet je mijn naam?’ ‘Was jij dat niet die zondag in een witte zijden jurk door Abercromby Street liep.’ ‘Jawel,’ glimlachte Mamitz. | |
[pagina 127]
| |
‘Nou, je hoeft mij niet te vertellen wat een leuke vrouw is. En ik ben er ook achter waar je woont. Woon jij niet op het erf net onder Park Street? Meid, wat zag jij er lief uit. Je moet alleen bij mij rundvlees kopen. Hoeveel wil je? Een pond? Hier heb je een mooi stuk. Je hoeft me er niet voor te betalen. Je kan me later betalen. Als je weer rundvlees nodig hebt, kom dan deze kant op.’ Mamitz aanvaardde het geschenk en liep door. Ze mocht de slager niet zo erg, maar hij mocht haar. En een pond rundvlees was een pond rundvlees. Nicholas kwam haar een paar dagen later opzoeken en bracht twee flesjes donker bier mee als cadeautje. Eerst moest Mamitz niets van hem hebben. Des Vignes was een geduchte rivaal. Nicholas bracht extravagante cadeautjes mee voor Mamitz en deed buitensporige beloften. Het was in zijn voordeel dat Popo's aandacht begon te verslappen. Er ging soms wel een week voorbij zonder dat Mamitz hem zag. En er kwam geen geld meer van die kant. Daarom accepteerde Mamitz Nicholas na een tijdje en ze had geen reden om spijt te hebben van haar ruil. Nicholas verdiende een hoop geld als slager. Hij betaalde niet alleen de huur, maar gaf haar iedere zaterdagavond vijf dollar, en ze kon door de week altijd een dollar of twee van hem loskrijgen. Het duurde niet lang of hij was stapelgek op haar en kreeg vaak hevige aanvallen van jaloezie, die echter steeds gevolgd werden door berouw en royale cadeaus. Toch hunkerde Mamitz nog naar Popo. Op een dag schreef ze hem een briefje dat het haar speet dat ze Nicholas had moeten accepteren, maar dat ze altijd blij zou zijn hem te zien. Ze stuurde het naar het Mirandahotel, waar Popo de maaltijden gebruikte. Maar er kwam geen antwoord en na een poosje verlangde Mamitz er niet meer naar om Popo te zien. Ze was in goeden doen en tamelijk gelukkig. Zij en Celestine waren dikker met elkaar dan ooit en stonden op goede voet met de buren op het erf. Alleen van Irene wisten ze dat ze hen kwaad zou willen doen en als Mamitz 's morgens opstond, keek ze op advies van Celestine eerst zorgvuldig wat er voor de deur lag, zodat ze niet onbedoeld op een kerkhofbot zou trappen, op een dodelijk poeder of een ander werktuig van Satan, waar het slachtoffer gegarandeerd krankzinnig van zou worden, zou gaan stelen of zich schuldig maken aan vormen van wangedrag die bij wet strafbaar zijn gesteld. Maar er gebeurde geen ongeluk. De kracht van het bad was nog steeds intact, zoals Celestine Mamitz duidelijk maakte, en ‘wat mij betreft,’ concludeerde ze, ‘kan geen kracht van Irene mij een haar krenken.’ | |
[pagina 128]
| |
Pasen kwam en daarmee Popo. Hij liep al vroeg, rond zeven uur 's morgens, het erf op en klopte aan bij Mamitz, die nog sliep. ‘Ik dacht dat je me helemaal had opgegeven,’ zei Mamitz. ‘Ik heb geschreven, maar je liet niks horen.’ ‘Ik wou niet aan het mes van een slager worden geregen,’ lachte Popo. ‘Hoe dan ook, niks aan de hand... Ik heb gisteravond baccarat gespeeld en flink winst gemaakt, daarom kom ik de paasdagen met jou doorbrengen. Kijk! Hier zijn vijl dollar. Koop zoute vis en zoete olie en wat groenten en tomaten. Koop een paar flesjes rum. En donker bier voor jezelf. Ik kom om een uur of negen terug. Het is vandaag paaszaterdag, Nicholas zal de hele dag op de markt staan. Wees maar niet bang voor hem.’ Mamitz raakte in opwinding. Ze gaf de vijf dollar aan Celestine en liet het boodschappen doen aan haar over, terwijl zij zich klaarmaakte voor haar minnaar. Om ongeveer half tien kwam Popo terug. Hij, Mamitz en Celestine aten in Mamitz' kamer en voor ze van tafel opstonden, waren heel wat meer dan twee flessen rum soldaat gemaakt. Toen liet Celestine hen alleen en ging naar Nicholas op de markt. Ze vertelde hem dat Mamitz zich niet erg goed voelde en haar gestuurd had om rund- en varkensvlees te halen. De bereidwillige Nicholas overhandigde haar het gevraagde en deed er een shilling bij voor zijn liefje. Hij zei dat hij nu weinig geld had, maar dat hij aan het eind van de dag flink zou incasseren. Celestine kookte en rond half twee werd door haar, Popo en Mamitz de lunch gebruikt. Celestine moest nog een keer op pad om meer rum te kopen. De andere mensen op het erf schonken niet veel aandacht aan wat een alledaagse gebeurtenis was. Ze waren zelfs aangenaam getroffen, want na de lunch had Celestine nog anderhalve fles rum voor zichzelf en ze nodigde demonstratief alle buurvrouwen uit om wat te komen drinken, behalve Irene natuurlijk. Om een uur of drie kreeg Irene het gevoel dat ze het niet langer kon aanzien en dat ze een buitenkansje liet liggen als ze deze kans niet benutte. Ze deed haar schoenen aan, pakte haar mand en verliet het erf. Het was de mand die de verdenking wekte van de alerte Celestine, want ze wist dat Irene die morgen al haar boodschappen al had gedaan. Ze zat een paar seconden na te denken en klopte toen op de deur van Mamitz. ‘Luister Mamitz,’ riep ze. ‘Tijd om te vertrekken voor mijnheer Des Vignes. Irene is net weggegaan met een mand. Ik denk dat ze | |
[pagina 129]
| |
naar de markt is om het aan Nicholas te vertellen.’ ‘Maar hij kan vandaag niet weg,’ riep Mamitz. ‘Je weet hoe jaloers en hoe slecht die man is,’ drong Celestine aan. ‘U bent hier sinds negen uur, meneer Des Vignes, het is tijd om te gaan.’ Uiteindelijk besloten ze de wijze raad van Celestine op te volgen. Popo kleedde zich aan met zijn gewone angstvallige netheid en poetste de plaat. De rumflessen werden opgeruimd en Mamitz' kamer werd schoongemaakt. Zij en Celestine waren nog maar net klaar toen Irene arriveerde met een lege mand. ‘Zie je wel,’ zei Celestine. ‘Kijk nu uit!’ En waarachtig, er waren nog geen vijf minuten voorbij of er stopte een taxi buiten en Nicholas kwam met zijn bebloede slagersvoorschoot nog aan woedend het erf oplopen. Hij liep recht op Mamitz af en greep haar bij de keel. ‘Waar is de man die je op je kamer had - de kamer waar ik de huur voor betaal?’ ‘Praat geen onzin, man, laat me los,’ zei Mamitz. ‘Ik rijg je aan mijn mes, net als een koe. Je had Popo des Vignes de hele dag op je kamer. Spreek de waarheid, teef.’ ‘Je moeder, je zuster, je tante, je vrouw was de teef,’ riep Mamitz, een van Celestines meest gevatte replieken overnemend. ‘Het wordt alleen maar erger als je je inlaat met volk van de lage eilanden,’ zei Celestine. Nicholas was afkomstig van Saint Vincent en de negers van Trinidad kijken neer op de negers van Saint Vincent, Grenada en de kleinere West-Indische eilanden, de lage eilanden. ‘Hou jij je bek en bemoei je niet met dingen die je niet aangaan. Jij moedigt haar aan. Ik wil de waarheid of, bij Christus, ik maak gehakt van een van jullie hier vandaag.’ ‘Luister eens, man, laat me je iets vertellen.’ Mamitz, dronken van liefde en rum, en geïnspireerd door Celestine, toonde moed: ‘Die vrouw aan de overkant is bij je gekomen om je te vertellen dat meneer Des Vignes in deze kamer was. De man kwam het erf op, hij ging naar Celestine om haar een ring te verkopen, die ze een tijd geleden beloofd had van hem te kopen. Kijk maar in mijn kamer.’ Ze gooide de halve deuren wijd open. ‘Zie jij sporen van een man hier? Ziet mijn bed eruit alsof er een man op gelegen heeft? Het was stom van me om me af te geven met een ordinaire bruut als jij. Je hebt me lang genoeg last bezorgd. Ga maar met | |
[pagina 130]
| |
Irene wonen. Ga haar maar delen met de taxichauffeur met zijn zere voet. Het zijn vrouwen als zij waar mannen als jij behoefte aan hebben. Ik heb spijt van de dag dat ik je heb ontmoet. En ik hoop dat ik je gezicht nooit meer ga zien.’ Ze stopte hijgend en Celestine, die alleen maar op een gaatje had gewacht, vervolgde: ‘Kijk die man nou toch eens aan! De man laat zijn werk in de steek op deze mooie Paaszaterdag, omdat die gemene vrouw hem heeft gezegd dat meneer Des Vignes in de kamer zit met Mamitz! Straks ga je nog beweren dat ie met mij samenwoont. Maar man, ik heb nog nooit zo'n domoor gezien als jij. Bertha, Olive, Josephine,’ ze deed een beroep op een paar andere bewoonsters van het erf, ‘zijn jullie niet allemaal de hele dag hier geweest en hebben jullie meneer Des Vignes na het ontbijt hier zien komen? Ik heb hem de twee dollar betaald die ik voor hem had. Hij heeft iemand erop uit gestuurd om een fles rum te kopen en ik heb Mamitz geroepen om met z'n drieën wat te drinken vanwege Pasen. Toen zag ik dat mens op pad gaan - om haar verhaal te vertellen; en nou is die idioot uit Saint Vincent weggelopen van zijn werk. Maar man, wat ben jij dronken.’ Bertha, Olive en Josephine, die meegedronken hadden van de rum, bevestigden Celestines verhaal. Irene had de hele tijd in de deur van haar kamer vis zitten schoonmaken en gedaan of ze niet luisterde, maar nu sprong ze op. ‘Bertha, je moet je schamen. Om voor een slok rum zo te liegen? Geloof ze niet, Nicholas. De hele dag...’ Maar op dat moment had een onverwachte interruptie plaats. De huurkoetsier, die de woordenwisseling hoorde en geen tijd wilde verspillen op een dag als Paaszaterdag, had zijn paard toevertrouwd aan een jongetje en had een minuut of twee staan luisteren. Nu liep hij op Nicholas toe en pakte hem bij de arm. ‘Baas,’ zei hij, ‘luister niet naar die vrouw. Ze woont samen met Richard, de taxichauffeur, en die heeft me verteld dat alle vrouwen liegen maar dat hij nog nooit een vrouw zo heeft horen liegen als zij...’ Er volgde een uitbarsting van gelach. ‘Kom mee, baas,’ zei de huurkoetsier en hij trok de opgewonden, onwillige Nicholas aan zijn arm mee. ‘Ik moet terug naar mijn werk, maar ik kom vanavond hier en dan sla ik jullie helemaal tot moes.’ ‘En mijn man is van de politie,’ zei Celestine. ‘En hij gaat hier | |
[pagina 131]
| |
zijn vanavond. En als je die vrouw aanraakt, ga je de paasdagen doorbrengen in de lik, zo zeker als mijn naam Celestine is en jij een waardeloze idioot van een slager uit Saint Vincent.’ Nicholas reed weg, de overwinning aan Celestine latend, maar de rest van de middag was Mamitz gedeprimeerd. De opwinding van de dag had haar uitgeput, en tenslotte verdiende Nicholas goed zijn geld. Op een avond als deze zou hij een hoop geld binnenkrijgen, maar nu zag het ernaar uit dat ze hem dreigde te verliezen. Ze wist hoe hij Popo haatte. Ze hield veel meer van Popo dan van Nicholas, veel meer, maar je moest tenslotte ook leven. Maar Celestine was totaal niet ontmoedigd. ‘Let niet op wat ie zegt. Die gaat terugkomen. Die gaat terugkomen en je smeken om hem weer terug te nemen. Als je een man van een vrouw ziet houden, zoals hij van jou houdt, kan ze met hem doen zoals ze wil, hij komt toch terug als een hond om zijn braaksel op te vreten. Maar luister naar mij, Mamitz. Als hij terugkomt, vloek hem dan een beetje uit. Scheld hem verrot. Zorg dat hij begrijpt dat je verder niet te veel flauwekul meer van hem pikt.’ Mamitz glimlachte op haar slaperige manier, maar ze koesterde niet veel hoop. En de hele rest van de middag liet Irene haar geen rust door songs te zingen die van toepassing waren op wat zich had afgespeeld: Al hoor je ook toe aan een ander, vannacht behoor je aan mij. Haar stem verhief zich schril boven het geroezemoes op het erf. En naarmate haar stem hoger klonk, werd Mamitz somberder. ‘Denk eraan,’ waren Celestines laatste woorden voor ze afscheid nam voor de nacht. ‘Als hij terugkomt, doe niet meteen de deur voor hem open. Laat 'm eerst maar een tijdje kloppen.’ ‘Oké,’ zei Mamitz zonder enthousiasme. Ze dacht eraan dat ze nog maar zo'n zesendertig cent over had van het geld dat Des Vignes haar gegeven had. Geen cent meer. Maar Celestine had gelijk. De razende Nicholas ging terug naar zijn werk en sneed rundvlees en zaagde botten met een woestheid die zijn collega-slagers en de kopers verbaasde. Maar om zeven uur, met zijn zakken vol geld en niets om te doen, voelde hij zich ellendig. Hij had plannen gemaakt voor de paasdagen: hij had | |
[pagina 132]
| |
besloten zaterdagavond met Mamitz door te brengen, en ook de hele eerste paasdag, nadat hij om negen uur 's morgens had afgenokt. Tweede paasdag was hij vrij en hij dacht erover om Mamitz, Celestine en Jimmy in een taxi mee te nemen naar Carenage om te gaan zwemmen. Hij hing wat op straat rond. Hij dronk twee of drie glazen, maar hij was niet in de stemming om aan de zwier te gaan en dronken te worden. Hij was moe door de spanning van de dag en verlangde naar het rustgevende gezelschap van een vrouw, vooral van de vrouw die hij liefhad - de knappe, dikke, willige Mamitz. Omstreeks half elf begon hij te twijfelen aan zijn besluit om nooit meer een blik op haar te werpen. Godverdomme, zei hij bij zichzelf. Die Irene is een leugenaar. Ze ziet hoe goed ik ben voor Mamitz en ze wil een eind maken aan onze verhouding. Hij vocht de zaak uit met zichzelf. Maar zo goed kon die vrouw niet liegen. De man moest er geweest zijn. Hij kon niet tot een conclusie komen. Hij nam de argumenten voor en tegen nog eens door, het getuigenis van Bertha en Olive, het getuigenis van de huurkoetsier. Met zijn verstand neigde hij ertoe te geloven dat Mamitz Des Vignes de hele dag aangenaam had beziggehouden in de kamer waar hij voor betaalde, terwijl hij, de dwaas, hard werkte om geld voor haar te verdienen. Maar sterkere krachten dan het verstand vochten voor Mamitz, en om elf uur was hij op het erf en klopte aan haar deur. ‘Mamitz! Mamitz! Doe open. Ik ben het Nicholas.’ Er was een korte pauze. Toen hoorde hij Mamitz' stem die wat vreemd klonk. ‘Wat wil je godver...?’ ‘Het spijt me wat er vandaag gebeurd is. Het kwam door die bemoeial, Irene. Ze kwam naar de markt en ze loog over jou. Doe de deur open, Mamitz... Ik heb hier iets voor jou.’ Celestine, in de kamer ernaast, volgde de conversatie oplettend, blij verrast dat Mamitz haar instructies zo goed opvolgde. ‘Man, ik ben bang voor je. Je heb een mes bij je en je komt hier om mij in stukken te snijden, zoals Gorrie Eva in stukken heeft gesneden.’ ‘Ik heb geen mes. Ik heb geld voor je bij me.’ ‘Ik geloof je niet. Je wil met me doen of ik een koe ben.’ ‘Ik zeg je toch dat ik geen mes heb... Doe de deur open, vrouw, of ik breek hem open. Zo kan je me niet behandelen.’ | |
[pagina 133]
| |
Nicholas dreigde een woedeaanval te krijgen, hij had dit niet verwacht. Op dat moment kwam de waakzame Celestine tussenbeide. ‘Doe de deur voor hem open, Mamitz. Hij zegt dat hij spijt heeft, en tenslotte betaalt hij de huur.’ Dus opende Mamitz bereidwillig de deur en Nicholas ging naar binnen. Hij vertrok de volgende morgen vroeg naar zijn werk, maar hij beloofde Mamitz om tegen half tien terug te zijn. Irene, die haar dagelijkse ronde deed op het erf, kwam te weten dat Nicholas de avond tevoren ‘als een hondje’ teruggekomen was bij Mamitz en dat Mamitz hem de wind van voren gegeven had, maar dat Celestine voor hem in de bres was gesprongen en dat Mamitz hem binnen had gelaten. Mamitz, merkte ze op, stond die ochtend veel later op dan gewoonlijk. In feite had Celestine (die altijd om vijf uur opstond) haar wakker geklopt en was bij haar binnengegaan voordat zij naar buiten kwam. Het duurde niet lang of Irene wist dat er iets gaande was. Om te beginnen liet Mamitz niet, zoals anders, haar deur open staan, maar deed hem achter zich dicht als ze naar binnen of naar buiten ging. Zij noch Celestine ging naar de markt. Ze stuurden het zusje van Bertha er op uit, en die kwam terug met rund-, varkens- en schapenvlees, waarvan Mamitz elk stuk hoog in de lucht hield en becommentarieerde. Daarna ging Bertha's zusje opnieuw op pad en kwam terug met een nieuwe vuurpot. Irene kon wel raden waar die vandaan kwam - van een of ander winkeltje in Charlotte Street, waarvan de eigenaar niet bang was voor het risico om op zondag iets te verkopen. Bertha's zusje kwam en ging, en hield daarbij iets stevig vast in haar hand. Irene kon, hoewel haar zintuigen door haat en wrok gespannen waren en op scherp stonden, niet begrijpen wat er gebeurde. Intussen bevond Celestine zich in Mamitz' kamer en was Mamitz buiten begonnen te koken in drie vuurpotten. Ieder moment stak Mamitz haar hoofd om de deur en zei iets tegen Celestine. Irene kon zien hoe de dikke Mamitz schuddebuikte van het lachen, terwijl ze Celestines giechellachje binnen kon horen. Toen kwam Bertha's zusje voor de laatste keer terug, ging de kamer in om te zeggen wat ze te zeggen had, kwam weer naar buiten en bleef een paar meter verder afwachtend staan, tegenover Mamitz' deur. Hoe ze ook nadacht, Irene kon niet verzinnen wat er binnen gaande was. Toen kwam Mamitz naar buiten en ging naast Bertha's zusje | |
[pagina 134]
| |
staan; en een seconde later werden beide helften van de deur opengeworpen en zag Irene Celestine in de deuropening verschijnen, met haar handen in haar zij. En toen zag ze het. Beide helften van de deur waren bedekt met bankbiljetten, groene biljetten van vijf dollar, rode van twee dollar, en blauwe briefjes van een dollar, elk met een speld in de hoeken om ze op hun plaats te houden. De speldekoppen blonken in de zon. Irene was zo verbijsterd dat ze een seconde of twee met haar mond wijdopen bleef staan. Nicholas had Mamitz geld gegeven. Nicholas was teruggekomen en had zijn excuses aangeboden, en hij had haar al dit geld gegeven. De stommeling! Dus dat had Celestine al die tijd binnen gedaan. Bertha's zusters hadden af en aan gelopen om de bankbiljetten te wisselen. Er moest wel veertig, nee vijftig dollar op de deur zitten. Mamitz en Bertha's zusje lagen dubbel en de grap werkte aanstekelijk, want andere mensen op het erf kwamen aanlopen om te zien wat er aan de hand was. Wat een stomme idioot was die Nicholas! Tranen van woede en gekrenktheid welden op in Irene's ogen. ‘Hé, Irene, kom eens kijken naar het schilderij dat Nicholas gisteravond voor Mamitz heeft meegebracht! En morgen gaan we naar Carenage. Jou nemen we niet mee, maar je man wel, het zeewater zal zijn zere voet goed doen.’ Celestines stem schalde over het plein. Bertha, Josephine, de dikke Mamitz en de rest kónden gewoon niet meer van het lachen. Irene had niet de moed en ook niet de stem om te antwoorden. Ze trilde zo dat haar handen beefden. De porseleinen kom waarin ze rijst aan het wassen was, glipte uit haar vingers en brak in een dozijn stukken, terwijl de rijst in het vuile water van de goot stroomde. |
|