| |
| |
| |
Echt gebeurd doet niet meer mee
L.H. Wiener
Ware literatuur beschrijft een werkelijkheid die niet bestaat maar die echter is dan het origineel en de vraag in hoeverre de beschreven wereld op autobiografiese gegevens berust per definitie overbodig maakt. De wereld van de gecomponeerde tekst bestaat autonoom en onafhankelijk van iedere andere wereld en kan slechts worden getoetst aan normen van artisticiteit en ethiek.
Pas als de werkelijkheid tot fictie wordt verheven, en daarmee de fictie tot werkelijkheid, treedt een tijdloze waarachtigheid in die zich leent voor iedere beleving. In het huis mijns vaders zijn vele kamers, meer dan de Almachtige Architect ooit op zijn tekentafel had voorzien, en in ieder van die kamers wonen vele hersenschimmen en heilige geesten en naast ieder bed ligt op het ene nachtkastje Gideons Bijbel, het boek der boeken, dat handelt over de Vader der christenen en de Koning der joden en zijn tragies einde op een kale berg en op het andere nachtkastje Bin Ladens Koran, eveneens het boek der boeken, dat handelt over Allah, de Vader der islamieten en zijn profeet Mohammed en de bloeddorstige wraak van hun eeuwig gelijk.
Echt Gebeurd Is Geen Excuus, hield de schrijver Gerard Reve zijn gehoor ooit voor.
Een excuus waarvoor, zo vraagt men zich af.
Om het op te schrijven?
Is niet echt gebeurd dan een excuus?
Moeten schrijvers naar excuses zoeken om hun werk te maken?
Wat anders heeft een schrijver om vorm te geven dan de werkelijkheid? Zijn eigen werkelijkheid, of die van een ander, een verzonnen werkelijkheid of die van een verzonnen ander, inwendig of uitwendig, somber of monter, schoon of afstotelijk, duidelijk of duister, en al deze kwaliteiten in iedere mogelijke gradatie en gedaante en in een oneindig aantal combinaties, op zoek naar de ‘waarheid’, die nooit enkelvoudig is, maar altijd verweven en complex, om niet te zeggen verknoopt en onontwarbaar en die misschien wel helemaal niet bestaat.
| |
| |
Opschrijven wat echt heeft plaatsgevonden levert geen garantie voor het kunstzinnig waarheidsgehalte van een boek. Deze uitspraak is waar, maar hij is onvolledig, want opschrijven wat niet echt heeft plaatsgevonden levert deze garantie evenmin.
Overigens, wie van mening is dat de werkelijkheid zich laat fragmenteren in termen van ‘echt gebeurd’ of ‘niet echt gebeurd’ en ‘waar’ of ‘onwaar’, beschikt over weinig werkelijkheidszin. Is God ‘waar’? Volgens Allah in ieder geval niet.
Of echt gebeurd, dan wel kennis omtrent het privé-leven van een schrijver, een toegevoegde waarde aan een boek kan verlenen is afhankelijk van de instelling waarmee de lezer het boek benadert - het antwoord is dus ja, vooral de zelfmoord van een auteur is zeer in trek - maar heeft niets te maken met de literaire kwaliteit van het werk. In het verlengde hiervan ligt de mogelijkheid dat men na lezing van een boek onderhevig raakt aan een gevoel van teleurstelling en gemis, veroorzaakt door juist het besef dat het allemaal niet echt gebeurd is, want wie zou Winnie de Pooh niet een paar dagen te logeren willen hebben, of die bitch van een Daisy Buchanan, om het op zijn Reviaans te zeggen: niet eens duchtig willen aftuigen, om haar vervolgens langdurig in enkele van haar ‘Geheime Openingen’ te bezitten, als straf voor haar schuld aan de dood van Gatsby, maar ook normaal, als lust dus.
In haar artikel Echt gebeurd als enig excuus gepubliceerd in NRC van 29 december 2000 schrijft Elsbeth Etty: In fictie bestaan geen leugens en bedrog, geen laster of smaad, een fictieschrijver hoeft (goddank) geen rekenschap af te leggen over zijn verhaal en deze stelling is geldig, absoluut, zo geldig zelfs dat hij wel als een grondrecht door schrijvers mag worden opgeëist.
Soms echter kan de werkelijkheid een gedaante aannemen die door geen schrijver te voorzien valt. Zo bevatte mijn debuutbundel Seizoenarbeid 1967) het verhaal Jansen. Een verhaal waarin de exploitant van een restaurant geportretteerd wordt als een sujet, dat van zijn lust zijn leven maakt en door de verteller betrapt wordt als hij zich, met zijn broek in zijn knieholten, boven op een van zijn serveersters bevindt. De verteller chanteert vervolgens deze heer Jansen met zijn gedrag en beiden worden vanaf dat moment aartsvijanden. Dat het restaurant zich boven in een uitzichttoren bevindt, biedt de mogelijkheid van een fatale val. Zover
| |
| |
komt het echter niet, want het leven stelt zijn eigen wetten, zelfs binnen een fictief verhaal. Ik moge vanaf deze plaats de heren Simon Carmiggelt en H.U. Jessurun D'Oliveira, de eerste als schrijver en de tweede als jurist, van harte bedanken voor hun moeite het destijds voor de literaire legitimiteit van mijn verhaal te hebben opgenomen, maar hun inzet heeft niet kunnen verhoeden dat het verhaal, en daarmee mijn boek, door het Amsterdamse Gerechtshof als lasterlijk werd verboden, ook al had ik met de naam Jansen gekozen voor de meest voorkomende en daarmee meest anonimiserende naam in Nederland, en stond er nergens in het verhaal enige nadere plaatsaanduiding. Als de stelling Niet echt gebeurd is geen excuus ooit geldigheid verwierf dan was het wel hier.
Literatuur is per definitie fictie.
Een zuivere autobiografie kan als roman met geschreven worden. Een zuivere autobiografie kan slechts geschreven worden in de vorm van de zogeheten memoires, een overigens wel heel suspect genre van schrijverij, want wie zou in zijn memoires zwart op wit durven bekennen dat hij een keer of drie in één nacht wrede soloseks ‘gewijd’ heeft aan een vrouw die zich door haar plotselinge verschijning als een storend Zinloos Feit in zijn leven en daarmede in zijn verhaal binnendrong, zoals Gerard Kornelis van het Reve schrijft in zijn autobiografiese ‘brievenbundel’ Op weg naar het einde, pagina 165 (...) waarbij ik mij voorstelde dat ik haar verkrachtte, maar tevens dat ik haar, als straf voor het Zinloos Feit, doch ook normaal, uit genot dus, eerst duchtig aftuigde. (Ze klaagde de volgende morgen over pijn in haar rug en onderlichaam, wat weer bewijst, dat er in de dingen meer systeem zit dan men gewoonlijk denkt.)
Bovenstaande passage zal niet gauw in de memoires van een ‘bekende Nederlander’ voorkomen, dunkt mij, al is hij wel naar het leven getekend en behoort hij tot de schoonste der letteren. Literatuur ontsproten aan het leven van de schrijver zelf, aan zijn eigen bestaan, aan zijn waarneming van de werkelijkheid en wie weet zelfs gebaseerd op eigen ervaringen, maar daarvan losgemaakt en tot een nieuwe, autonome wereld verheven door middel van literaire verbeelding.
In haar boek Het geheim van de schrijver houdt de schrijfster Renate Dorrestein een hartstochtelijk pleidooi voor de ‘literaire verbeel- | |
| |
ding' en ze vraagt zich af: Van onder welke steen zijn ze toch opeens te voorschijn gekomen, auteurs die geen andere bronnen lijken te hebben dan hun eigen bestaan?’
De misvatting waarop Dorresteins essay berust is dat ‘literaire verbeelding’ en ‘het eigen bestaan’ elkaar zouden uitsluiten. Als zij van mening is dat haar eigen bestaan te schraal is om te dienen als bron van literaire creativiteit, of inmiddels is opgedroogd, en zij haar literaire verbeelding laaft aan een andere bron, dan is hiermee nog niets gezegd over de literaire kwaliteit van haar werk, maar het enige fictionele werk dat ik van haar hand tot nu toe onder ogen heb gehad was het lamentabele boekenweekgeschenk voor het jaar 1997, getiteld Want dit is mijn lichaam, dat een bedacht samenraapsel bleek te zijn van ongeloofwaardige situaties, nergens invoelbaar of ook maar in de geringste mate authentiek. Niet echt gebeurd, maar dan in het kwadraat, niet echt gebeurd in de werkelijkheid, maar evenmin op papier, een boek waarbij ik onder het lezen de schrijfster voortdurend bezig zag achter haar schrijfbureau, bijtend op haar potlood, haar brein pijnigend wat nu verder weer te verzinnen. Een boek waarvan de kunstmatigheid het lezen ervan tot een gênante ervaring maakte, een boek om zo snel mogelijk ter aarde te bestellen in het onafzienbare graf der doodgeboren boeken.
Dat men uitgaande van zijn eigen ervaringen, zijn eigen bestaan en zijn eigen waarnemingen geen goed literair werk zou kunnen leveren is slechts dan een te verdedigen standpunt als men niet kan schrijven. De vraag van onder welke steen zij toch te voorschijn zijn gekomen, die schrijvers die geen andere bron lijken te hebben dan hun eigen bestaan, levert als antwoord op: precies onder dezelfde steen als van waaronder Renate Dorrestein te voorschijn is gekropen, tezamen met al die andere schrijvers wier bestaan zich grotendeels afspeelt in bed, aan de keukentafel of op de pot van de wc. Het is de steen der wijzen en de steen des aanstoots, het is de steen van de werkelijkheid en de steen des levens, in al zijn gedaanten, en het is dezelfde steen waaronder al deze schrijvers eens voorgoed weer zullen verdwijnen.
Het enige waar het in de literatuur om gaat is de stijl en de authenticiteit. Niets anders telt en hoe die authenticiteit tot stand is gekomen en of het geschrevene in wat wij de werkelijkheid plegen te noemen ook inderdaad heeft plaatsgevonden is niet relevant. De
| |
| |
werkelijkheid zoals waargenomen door de schrijver wordt door hem in woorden en in beelden gefixeerd, stilgezet en vormgegeven en in deze nieuwe gedaante zichtbaar en overdraagbaar gemaakt. Wat er stààt is waar, althans als het er goed staat, en nìet waar als het er slecht staat en in hoeverre des schrijvers werkelijkheid model heeft gestaan voor deze nieuwe versie van de werkelijkheid is van geen enkel belang. Uiteindelijk is de enig hanteerbare maatstaf voor literatuur de vraag in hoeverre een boek ‘goed’ is of ‘slecht’.
Meer valt er - in concreto - niet van te zeggen.
Hoe de autobiografiese roman zichzelf vermoordt luidt de ondertitel van Elsbeth Etty's artikel en zij hanteert daarbij het beeld van een monster dat zich in zijn eigen staart bijt. Dit monster is de ‘Oude Slang’ die in het werk van Gerard Kornelis van het Reve verantwoordelijk was voor het Zinloze Feit, maar nu is uitgegroeid van een slang tot een monster, dat verantwoordelijk is voor het Zinloze Boek, door Elsbeth Etty afgedaan als auto-fictie, het soort autobiografiese roman dat om twijfelachtige redenen door would-be schrijvers op de markt wordt gebracht.
Zodra het publiek in de gaten krijgt dat het predikaat ‘roman’ staat voor ‘Echt gebeurd, maar niet heus’, zal de belangstelling van de sleutelgatgluurders afnemen stelt zij hoopvol vast, met een kennelijk rotsvast vertrouwen in de goede smaak van het publiek, dat als een miljoenencordon van gluurders via TV-camera's, talk shows en computer-sites, de klok rond, bij elkaar in de slaapkamer loert.
Ik ben ervan overtuigd dat Elsbeth Etty's ergernis over de boeken die zij afdoet als auto-fictie geheel gerechtvaardigd is, maar als zij het genre van de grote autobiografiese literatuur, met als exponenten Max Havelaar en Het land van herkomst en voor mijn part ook Het bureau kenschetst als werken waarvan de auteurs, anders dan de auteurs van autobiografiese fictie, niet pretenderen de waarheid te vertellen, niet de dingen te beschrijven zoals ze zijn of zouden moeten zijn, dan dwaalt zij, want dat is nu juist wat deze auteurs wel degelijk doen, met geladen woorden en met meer waarheid dan zichtbaar is. Elsbeth Etty's geforceerd gebruik van de termen: autobiografische fictie tegenover fictionele autobiografie getuigt in dit verband slechts van een onmachtige analyse.
Saillant detail aangaande Multatuli: Maar eer hij zijn vrouw voor het eerst in een brief bericht dat hij aan dit boek schrijft, heeft hij haar al herdoopt tot ‘Tine’, naar de opofferende echtgenote van de heldhaftige Max. (Voordien
| |
| |
noemde hij haar zelden zo, meestal Eefje.) Tot het laatst van haar leven zal zij Tine heten, wat betekent dat hij haar niet alleen een andere naam, maar ook een geheel nieuw levensprogramma oplegt: niet meer de vrouw van een hoge bestuursambtenaar, maar van een genie. (Willem Frederik Hermans: De raadselachtige Multatuli, p. 62).
Life imitates art, zei ooit Oscar Wilde.
Of het vervaardigen van literatuur, naast de wanhopige worsteling die het meestentijds vormt, ook een min of meer nuttige functie kan vervullen, is weer een andere vraag.
Elsbeth Etty huldigt de stelling dat de waarde van literatuur schuilt in het vermogen de ondraaglijkheid van het bestaan zichtbaar te maken, liefst zo verontrustend mogelijk.
Het zij zo, een mens zijn werkelijkheid is een mens zijn leven.
Oscar Wilde heeft aan een aforisme van vijf woorden genoeg: All art is quite useless en dat moge eveneens zo zijn, tenslotte is de kunst het leven zelf, maar waarom zou een boek, evenals een Griekse vaas, of een gedicht over die Griekse vaas, of een schilderij, of het door Thelonious Monk uitgevoerde muziekstuk Just a gigolo, niet alleen kunst zijn, maar daarnaast ook een vertroostende functie kunnen hebben? Vertroostend, voor de kunstenaar zelf, wie weet, maar ook wellicht voor diegene die kennis neemt van zijn werk en zich met hem verwant voelt?
En de geldelijke waarde van literatuur, hoe moeten wij ons die voorstellen?
Laatst had ik via antiquariaat Hinderickx & Winderickx te Utrecht - het betreft hier een werkelijk bestaande zaak en geen fictionele boekhandel - enkele boeken laten komen over het leven van Multatuli: De raadselachtige Multatuli van de hand van WFH en De man van Lebak van Du P., zoals op de rekening stond. Dit laatste boek bleek ik plotseling al te bezitten en nog wel in een veel mooiere uitgave dan het door mij bestelde. Terugsturen vond ik te omslachtig en ik besloot het mij toegestuurde boek te verkopen bij een antiquariaat te Haarlem. Van de opbrengst heb ik toen op de Botermarkt een makreel kunnen kopen.
‘My kingdom for a horse’.
De man van Lebak voor een makreel.
Het was wel een dikke, eerlijk is eerlijk.
| |
| |
Zo staat het er dus nu, voor altijd: De man van Lebak voor een makreel.
Maar is het zo ook ‘in het echt’ gebeurd?
Nee, want een dikke makreel kost op de Botermarkt in Haarlem Fl. 4,75 en in de werkelijkheid kreeg ik Fl. 12,50 voor het boek, omdat ik nog met de heer Hovingh zelf op school had gezeten en hij me niet wilde teleurstellen, denk ik, maar Fl. 12,50 kan ik als bedrag nu niet gebruiken, wel toen in het echt, maar niet nu als schrijver. Ik zou hebben kunnen overwegen, van tevoren, het boek aan te bieden voor Fl. 4,75, zodat ik er even later ècht slechts een makreel voor kon kopen, want een makreel is het enige dat je als schrijver voor de antiquariese opbrengst van De man van Lebak behoort te gaan kopen, ook al had ik op dat moment niet zo'n trek in makreel. Niet bijvoorbeeld condooms, of zeep. Waarom niet? Tja, dat is nu eenmaal zo. De literatuur stelt zijn eigen wetten. Ik hield dus nog Fl. 7,75 over, maar wat ik daarmee gedaan heb gaat niemand iets aan.
Nou ja, vooruit, ik heb er een six-pack bier voor gekocht, want van makreel krijg ik altijd zo'n dorst.
Die makreel heb ik overigens niet gekocht.
W.F.H. zijn de initialen van Willem Frederik Hermans, die niet meer schrijft nu hij dood is, maar gisteren zag ik hem lopen in Haarlem, bij de trappen van het Teyler Museum. Ik wilde hem aanspreken en vragen hoe het nu met hem ging, maar hij keek zo nors dat ik het naliet. Het kwam me voor dat hij het niet leuk vond om dood te zijn, terwijl ik hem juist had willen zeggen dat hij nog steeds springlevend was. Dat is nog wel het akeligste van de werkelijkheid, dat hij, in het echt, niet bestaat.
|
|