De Tweede Ronde. Jaargang 23(2002)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Twee gedichten Nico Weber De steenweg Een kar ratelt over de harde koppen. Het paard laat vijgen vallen, en een kleuter een ijsje, bomen 't blad, een man een rochel. De blauwe kinderhoofden in de straat vervelen zich te pletter bij mooi weer, maar glanzen in de regen en het licht als Clare Lennart haar pension verlaat. Ze loeren onbeschaamd onder haar rokken, waar in de schaduw iets van roze kleurt. En fluisteren: hoe jammer is het dat de dichter die een kamer bij haar huurt zo mensenschuw is, haast niet buiten komt. Ze wachten op het tikken van zijn schoenen, vertellen schuine moppen over hem. Hun stemmen zijn te horen in de avond. Ze zingen vieze liedjes in de nacht, dan zijn ze kaal van geilheid, onder ons. [pagina 59] [p. 59] Grootvader Voor Julian en Lena We liepen in de lentenacht, blauw waren de velden, wit de koeien, bleek de manen van de zwarte paarden. De kinderen zeiden niets meer, we werden stil, een beetje bang. Het heuvelpad onder een dak van takken, we gingen op de tast, bekend met richting en oneffenheid - de wortels door het steen. Ze knepen in mijn handen, ik moest wat zeggen, iets bedenken. Ze wisten van het einde, dood van Pierlala, de poppenkast, gordijnen en de duisternis: ‘Ik zal je pakken, nee, je krijgt me niet.’ Een liedje om het donker te bezweren. ‘Dit is een tunnel,’ zong ik, ‘die kun je zelf niet graven. En verder weg wordt het weer licht. Ik heb een grootvader gehad, ik geloof dat hij daar op me wacht. Niet bang meer zijn, hij doet je niets. En let maar op.’ - [pagina 60] [p. 60] We gingen verder, het gat van maanlicht tegemoet. - ‘Je ziet het, hij is weggegaan, voorgoed, en toch, hij kijkt naar ons.’ Ze hebben op de plek die ik hun wees gedag gezegd, nogmaals gegroet. We hebben ook nog omgekeken. Dat staat in mij getekend. Vorige Volgende