De Tweede Ronde. Jaargang 23(2002)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Drie gedichten Hans Hoenselaars En passant In den vreemde bij een openende sluis hingen drie, vier boeren over water in hun vrije tijd een zog te inspecteren. Een vijfde viste. Ik weet, ze hadden zeker naar mij opgekeken, en wijzend op het schuim, schoven zij in hun tableau een stukje in voor mij, als ik maar was uitgestapt. Dan had ik aan mijn baret met de hand kordaat salut gezegd; legde net als zij mijn oksels op de reling, had met een zuinig mondje iets van truite gemompeld in mijn beste Frans en een gerede kans gemaakt te worden ingehaald als nummer zes. Al snel en later vaker heb ik overwogen óm te keren, maar toch, ik had mijn nieuwe vrienden op diezelfde middag in Coulange-sur-Yonne nooit voor een tweede keer bereid gevonden. [pagina 51] [p. 51] Léonie Ze herinnert zich zijn fraaie hand, de zachte lussen van vooral de l in gentillesse, mille, belle, de f in affectueusement en van de achten die licht helden, wezen naar de rechterkant. Ze liep de curven regelmatig met haar vinger na als lepels in een opgeruimde lade, buik aan rug, als veertjes op een ingeslapen vleugel. Aanvankelijk was zij zo trots geweest dat hij haar Léo noemde in plaats van Léonette. Ach, hij moest wel, zuinig met de te beschrijven ruimte (voor vier jaar vastgezet in Beieren). Pas nu de Groote Oorlog over is, nu is ze bang, dat ze met mondjesmaat naar haar Vincent verlangt. Ze denkt aan 28 februari '15 toen zijn letters overeind gekomen waren, en linksom gingen staan. Huivert voor de hand van sergeant L 18108 tussen haar ontwende knieën in, vannacht. [pagina 52] [p. 52] Laatste vis Een vrijdag na de lunch en na het bidden ging ik voor het eerst op vissen uit met tuig nog ongebruikt naast Tarvo op de bodem van de blauwe emmer. Zelfgekauwde deegjes (met verborgen haak) daalden traagjes als een raadsel aan een glazen draag; mijn dobber speelde op zijn beurt onschuldig weer op het uitgestrekte water. Mijn hoop ging met mijn beige brood verloren. Toen ik bij de korsten kwam zwoer ik spuwend door twee vingers als een V dat dit mooi de laatste worp zou wezen. De voorn scheen klaargelegd. Ik sloeg hem er ervaren uit, glanzend als een blik en vet als l'huile d'olives. Iets donkers in me prevelde van dieven: alle vissen zijn van God. Het noodlot was ontsteld door mijn gehoorzaamheid, en heeft het tot op heden bij die ene vangst gelaten. Vorige Volgende