De Tweede Ronde. Jaargang 23
(2002)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Graffiti
| |
[pagina 102]
| |
gevoel van onbehagen gaat, zodat je je behoedzaam vooroverbuigt en op je gemak de pik van verbazingwekkende afmetingen bekijkt en de tekst die er met rode inkt op geschreven staat: ‘Kus me heel zacht,’ en voelt dat je moet blozen telkens wanneer je het in stilte bij jezelf herhaalt, en dat je een glimlach en een lichte opwinding niet kunt onderdrukken, vooral omdat je weet dat de anderen op dat moment waarschijnlijk over Homerus of Xenophon zitten te discussiëren, om nog maar te zwijgen van degenen aan de overkant die tegen die tijd al wel bezig zullen zijn met het verketteren, uitwerken en corrigeren van De wetenschap van de ervaring van het bewustzijn. Plotseling ontdek je, naast de enorme pik, een, zoals dat heet, maxime: ‘We houden er allemaal van omdat we allemaal hoeren zijn.’ En je voelt hoe je gezichtsuitdrukking ineens verandert, omdat je jezelf de fundamentele vraag moet stellen of je wel of niet bent wat daar beweerd wordt dat je bent. Maar je haalt opgelucht adem en schudt voor jezelf zachtjes je hoofd, en je glimlacht om de lichte twijfel die je bekruipt, omdat je weet dat je gelukkig een van de mensen bent die zijn leven aan andere dingen wijdt of anders gezegd, dat je niet hoort bij de aurea mediocritas, zoals dat heet, en dat je, hoewel de menselijke domheid je buitengewoon verbaast en stoort, nog niet meteen ophoudt intellectueel te zijn omdat je van dichtbij een rode lijn bekijkt die een lul vormt die uitmondt in een mond en een waarschuwing: ‘Opgepast: komkommer maakt dik,’ ondertekend door de schrijfster, Neuk-je-moeder. Daarna volg je met je blik de meest obscene opschriften, de meest opvallende tekeningen, en dan word je een beetje misselijk, heel even maar, van de kleurige linten van al die letters die daar door elkaar gekriebeld zijn voor het genot van studentes en studenten, want je weet dat de mannen ook wel hun Toiletbekentenissen zullen schrijven, heel anders dan de bekentenissen van de middeleeuwse heilige, maar dat heb je nog niet gedacht of je schaamt je opnieuw. Je vermoedt dat de persoon die buiten staat intussen wel wanhopig moet worden, maar op dat moment valt je verbaasde oog op het minieme bericht, zo klein dat het lijkt of het zich tussen de rest wil verstoppen; je hoort het met bevend handschrift vragen: ‘Help me om abortus te plegen,’ en je bent met stomheid geslagen en springt op omdat er op dat moment iemand op de deur begint te kloppen, twee doffe en woedende kloppen, en zegt dat je op moet schieten. Voordat je opendoet, geef je toe aan een vreemde opwel- | |
[pagina 103]
| |
ling: je zoekt in je tas naar een pen die tussen bonnetjes en rekeningen tevoorschijn komt en schrijft met letters die nauwelijks groter zijn dan het bericht zelf: ‘Abortus is een misdrijf,’ waarna je achteroverleunt, je werk bekijkt en glimlacht. Je voelt een soort medelijden dat zich voegt bij de geur van de vette frituurgerechten die beneden klaargemaakt worden, waar ze te midden van honden, afval en eten de zinnen van de Carmina Burana kunnen horen die de leerlingen Latijn opdreunen, en je zet er nog bij: ‘God zal je helpen,’ geeft een overbodige ruk aan de ketting en verlaat tevreden het toilet. Buiten staat een stel chagrijnig kijkende vrouwen op hun beurt te wachten, terwijl anderen zich opmaken en verfrissen; je kunt denken dat ze hun redenen wel zullen hebben, want buiten de voor mannen ontoegankelijke ruimte, waar ‘dames’ op de deur staat, kun je ook aan iets anders denken dan aan Seneca, Vergilius of Cicero. Je weet niet veel van andere gebieden omdat je pas op je veertigste en met een armzalig ontwikkelingsniveau bent gaan studeren, maar je kunt je voorstellen dat er behalve de namen in wezen niets verandert in de aangrenzende vertrekken. Toch denk je, en je schrikt als je dat denkt, dat de zinnen van professor Pelegrí over Catullus pas echt ontroerend zouden zijn als ze uit de mond zouden komen van een man die, laten we zeggen, intussen naar je benen kijkt. Je kunt zien hoe het licht door de ramen op de gang naar binnen valt en je kunt vast van plan zijn om wat er nog rest van het college te volgen, want tenslotte heb je daarom besloten je wil bij je man door te zetten, maar dan voel je het onweerstaanbare verlangen je om te draaien en het kleine hokje van het damestoilet weer binnen te gaan. Je tas neerzetten, die van leer lijkt maar van koffiebruin plastic is, omdat dat goedkoper was, gaan zitten en naar de deur kijken het voltrekt zich allemaal in eenzelfde ogenblik, en onmiddellijk daarna volgen het ongeloof en de lach. Je vermoedt dat de anderen wel zullen denken dat je gek bent, maar dat je je lach niet hebt kunnen inhouden, komt doordat je ziet hoe snel ze je bericht beantwoord hebben. Je leest het en daarna bloos je: ‘Weinig kans dat God aborteur is,’ en dan een soort schuldgevoel dat niet helemaal weet door te dringen en meteen daarop een nietig inktvlekje: een telefoonnummer. Je rommelt in je tas en haalt er een stukje papier uit dat de rekening van de stomerij blijkt te zijn en je haalt | |
[pagina 104]
| |
er ook een pen uit die dezelfde pen is als waarmee je eerder geschreven hebt, en zonder dat je weet waarom, krabbel je het telefoonnummer over. Voordat het geklop op de deur wanhopig begint te klinken, verbeter je het nummer dat je genoteerd hebt en stopt het papiertje terug. Dan geef je opnieuw een overbodige ruk aan de ketting en verlaat het toilet met een licht, bijna zweverig gevoel. |
|