De Tweede Ronde. Jaargang 22
(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Essay | |
[pagina 83]
| |
De passie van het consumeren
| |
[pagina 84]
| |
genieten en zo min mogelijk te lijden: consumeren is gewoon één facet van het lustprincipe. Kleine oorzaken, grote gevolgen. De hoogste beschavingen zijn in eerste instantie geboren uit egoïsme en voor het egoïsme. Het is goed om er dezer dagen Engels nog eens op na te slaan: ‘Lage hebzucht was de drijfkracht van de beschaving, van haar eerste dag af tot op heden; rijkdom, nog eens rijkdom en voor de derde maal rijkdom, rijkdom niet van de maatschappij, maar van het afzonderlijke, miserabele individu, was haar enige beslissende doel.’Ga naar eindnoot1 Wie zou durven ontkennen dat deze uitspraak tot op de dag van vandaag onverkort van kracht is? Wat in de jaren zestig de ‘consumptiemaatschappij’ werd genoemd, is geen gepasseerd station, kan dat ongetwijfeld niet zijn. We worden er eenvoudig niet langer door geschokt en iedereen geeft nu toe - als een voldongen feit, wat het ook is, al is het niet aangenaam - dat de hele gigantische organisatie van onze moderne, hoogontwikkelde prestatie-maatschapij maar één ding beoogt: ons nog meer pleziertjes te verschaffen... De markt, noemen we dat. Precies de naam die het verdient. Ik veroordeel niet, ik constateer. Wie werkt er nou voor niets? Op zijn hoogst werkt iemand voor zijn plezier, soms, en plezier is niet niets... Het komt overigens maar zelden voor, in tegenstelling tot wat weleens wordt gezegd, dat het werk reeds de beloning in zich draagt. Meestal werkt iemand voor iets anders dan het werk zelf, en ook als je plezier hebt in je werk, wat voorkomt, werk je niet daarvoor, maar voor een ander plezier, dat je verkrijgt door geld. Alle arbeid verdient beloning,’ zegt men: zouden we anders werken? De mens wordt geregeerd door koning egoïsme en deswege door koning geld. Maar zeker niet door hem alleen. We worden ook geregeerd door de koninginnen seks, eigenliefde, angst en vermoeidheid... Al die koningen en koninginnen die de mens regeren, elk met zijn eigen lachwekkende of schunnige hofhouding, we zouden onze ogen niet geloven als we ze ervoor openden. Maar vandaag is Geld onze gids: laten we hem volgen. ‘Ik ga mijn leven niet vergooien door ervoor te werken,’ zeiden we toen we zestien waren. Maar ja, wat moet je anders? Je moet tenslotte leven. Hoe is het eigenlijk afgelopen met al die hippies uit onze jeugd? Er zijn er nog een paar aan het geitenfokken in de Ardèche, heb ik gehoord. Maar dat is ook werken, voor geld. De meesten hielden het voor gezien, ongetwijfeld omdat het moeilijker | |
[pagina 85]
| |
was dan ze gedacht hadden, maar ook omdat het minder opbracht dan ze wensten. Dus lopen ze weer in het gareel: ze zochten werk in de stad, of gingen hun studie afmaken... Ze zullen er wel allerlei goede redenen voor gevonden hebben, ideologische of morele. Die vind je altijd wel. Niemand is hier echter de dupe van, zijzelf evenmin: ze werken voor geld, net als iedereen. Niet ‘om ervan te leven’, zoals dat heet (je kunt leven zonder geld, of met o zo weinig), maar om goed te leven, beter te leven. Het genot vergroten, het lijden verminderen... De trucjes van de begeerte. Je moet je leven wel vergooien als je wilt leven. En liefst zo goed mogelijk. In wezen is het alleen de rijken voorbehouden om te kunnen leven zonder te werken, of uitsluitend voor hun plezier te werken, en deze onrechtvaardigheid maakt rijkdom misschien juist zo begerenswaardig. Werken betekent: inspanning, lijden, vermoeidheid. Rijkdom: luxe en rust. ‘Geld maakt niet gelukkig,’ zeggen ze, en dat is nogal logisch, niets maakt toch gelukkig? Maar toch, wat een luxe, dat luie leventje - en wat een genot, die luxe! Ik herinner me nog hoe gechoqueerd de leerlingen waren van het lyceum waar ik als docent begon, toen ik (omdat ze ernaar vroegen) zei dat ik alleen maar werkte voor het geld, en dat het meteen afgelopen zou zijn met lesgeven als ik de lotto zou winnen (waar ik niet in meespeelde, toen niet en nu niet). Ik zàg hoe ik ze kwetste. Ze moeten hebben gedacht dat ik voor hen werkte of voor mijn plezier, of misschien uit liefde voor de filosofie! Hoe slecht kenden ze dat moeilijke vak én de mens: ik heb me gehaast hun de illusie te ontnemen. Uit cynisme? Misschien, Maar dat cynisme is dan niets anders - dat was al zo bij de oude Grieken en Romeinen - dan een hardnekkige liefde voor de waarheid. Diogenes versus Plato. Beter het kwaad noemen dat is, dan het goede dat niet is. Dat kwaad, het enige kwaad of de oorsprong van alle kwaden, is het egoïsme en het geld is zijn instrument. Het leven wordt inderdaad vergooid aan geldverdienen, het leven wordt vergooid en wij erbij: het is bijna onmogelijk voor een rijke binnen te gaan in het Koninkrijk Gods, heeft Christus gezegd,Ga naar eindnoot2 en natuurlijk zeggen alle rijken dat dit een metafoor is, maar dat zegt Christus er waarachtig niet bij. Ik heb in de jaren tachtig met bewondering gezien hoe, tegen hun doctrines in, zowel links (het oude links, zeggen ze dan) als het christendom (de judeo-christelijke moraal, zeggen ze dan) de rijk- | |
[pagina 86]
| |
dom in ere herstelden. Dat zou een paar onafhankelijke geesten aan het denken moeten zetten. Ik weet best dat een meerderheid van de christenen rechts is, maar niemand brengt me van het idee af dat het christendom links is van inspiratie. ‘Niemand kan twee heren dienen... Gij kunt niet God dienen en de MammonGa naar eindnoot3 (het Geld)...’ Ik weet ook heel goed dat veel nette mensen rechts zijn, en dat er bij links (vooral als links aan de macht is!) evenveel schoften zijn als overal elders. Toch brengt niemand me van het idee af dat de moraal in principe links is, zoals alle waarden (ja, zelfs de vrijheid, zelfs het vaderland), en wel omdat de moraal geen aanzien des persoons of des rijkdoms kent, terwijl om rechts te zijn, zoals iedereen weet - en dat is de kracht van rechts, haar specifieke intelligentie, haar bestaansrecht waardoor rechts, wie weet, altijd weer de overwinning zal behalen - dat om rechts te zijn dus, en het is bijna een definitie, alles om belangen draait. De moraal is vanzelfsprekend van niemand, van geen enkel kamp. Maar links kan er niet buiten, terwijl rechts er als zodanig geen behoefte aan heeft. Als alle waarden overboord worden gegooid, wat blijft er dan nog over? Geld. Kunnen we daarmee volstaan? Waarom niet, als we het alleen maar hoeven te beheren? Het kapitalisme is geen ideologie, dat is zijn kracht. Maar geen enkele kracht brengt een beschaving voort. De armoede van Diogenes, de armoede van Christus, de armoede van Boeddha... Wie gelooft hier nog aan toeval? Deze drie zijn onze leermeesters, misschien de grootste die er ooit zijn geweest, en het zijn de leermeesters van de armoede. Zijn er nog meer? Ik weet best dat Montaigne niet arm was. Maar hij steekt tenminste niet de loftrompet over het bezit. Sterker nog, hij bekent nooit zo gelukkig te zijn geweest als toen hij niets bezat en nooit zo zorgelijk en verachtelijk als toen hij rijk wilde worden...Ga naar eindnoot4 En raakt Montaigne ons niet juist in het hart, omdat hij onze zwakheden deelt? De drie anderen zijn van een strenger soort en misschien zijn we niet in staat om ze na te volgen. Daarmee wordt echter noch hun leer weerlegd noch ons een excuus verschaft. ‘Zo ook kan niemand van u mijn discipel zijn, die geen afstand doet van al wat hij bezit,’ zei een van henGa naar eindnoot5, of eigenlijk zeiden ze het alledrie, elk op zijn manier, en wederom zijn het de rijken die er een metafoor in zien... De parabel van de rijke jongeling slaat niettemin heel duidelijk op materiële rijkdom. We weten dat het gaat over een deugdzame jongeling die nog beter zou willen wor- | |
[pagina 87]
| |
den. ‘Zo ge volmaakt wilt zijn, antwoordt Jezus hem, ga dan verkopen wat ge bezit, geef het aan de armen, [...] kom dan, en volg mij...’ Maar toen de jongeling dit woord vernam, vervolgt de evangelist, ‘ging hij bedroefd heen; want hij had vele goederen.’Ga naar eindnoot6 En wij zijn geen haar beter, stuk voor stuk en altijd al, en we zouden er inderdaad tenminste bedroefd om moeten zijn. Maar onze jonge rijken - onze yuppies! - staan daar ver boven: ze keren lachend terug naar de Kerk of naar de Beurs... Conclusie? Dat we niet volmaakt zijn? Zeker. Dat we zelfs niet willen proberen het te worden? Ongetwijfeld. Maar dat is allemaal zó evident dat ik over iets anders zou willen beginnen, en daar kom ik niet onderuit. Al zal ik niet te hard van stapel lopen. Ik ben op zoek naar wat geld ons over onszelf leert. Dat we egoïstisch zijn? Dat weten we zo ook wel. Maar het handige van geld is dat het altijd meetbaar is, wat zeg ik, dat het zijn eigen maat is en de maat van alle materiële goederen. Het leert ons niet dàt we egoïstisch zijn, maar hóe egoïstisch we zijn. Hoeveel geld geven we voor onszelf uit? En hoeveel voor anderen? Als we toegeven - en we moeten het toegeven - dat de familie een uitbreiding van het ik is, werpt geld een schril licht op ons leven en op onszelf. Waarom nemen de anderen een grotere plaats in ons hart in dan in ons budget? Het omgekeerde ligt immers meer voor de hand: men zou zich kunnen afvragen of de minieme plaats die zij in ons bestedingspatroon innemen (één procent? minder?) eigenlijk geen uiting is van een subtieler of huichelachtiger soort egoïsme. Het geld meet alles wat een prijs heeft, maar daardoor ook wat géén prijs heeft, ik bedoel de waarde die wij hechten aan dingen, aan mensen en aan onszelf. ‘Wat is het hart van de mens toch voos en vol drek!’Ga naar eindnoot7 zei Pascal. Dat is meetbaar, minstens ten dele: geld is de drek in het hart van de mens, geld dat zichzelf meet! Maar waarom worden wij zo door rijkdom gefascineerd, meer dan door iets anders? Omdat je van alle andere goederen genoeg kunt hebben of zelfs teveel. Wat heb je aan voedsel als je geen trek meer hebt? En wie wil er nu twintig huizen of dertig auto's hebben? De mens wil bezitten omdat hij wil genieten, zei ik al. Maar aan het genot zijn grenzen gesteld door het lichaam. Geld stelt ons in staat die grenzen te overschrijden, tot in het oneindige. Aan een getal kunnen we steeds weer een nul toevoegen: de passie van het consumeren krijgt, dank zij het geld, toegang tot het oneindige en | |
[pagina 88]
| |
dit oneindige houdt ons gevangen binnen zijn afwezige grenzen. Daar komt de begeerte nooit aan haar trekken. Je kunt genoeg te eten hebben, genoeg auto's, genoeg van dit en genoeg van dat. Maar genoeg geld? Je zou overal genoeg van moeten hebben en niet alleen van alle reëel bestaande goederen, maar van alle mogelijke goederen... Hoe zou dat kunnen, niemand kan toch genieten van het mogelijke? Daarom kan geld ons niet bevredigen (in de etymologische betekenis: ons tevreden stellen) en dat maakt het des te begeerlijker. Het is zijn kracht. Geld is geen goed als andere: het is het equivalent van alles. Het is geen reëel bestaand goed: het is de onbegrensde toegang tot elk mogelijk goed. Andere begeerten houden over het algemeen op te bestaan als ze zijn bevredigd. Post coïtum... Maar hebzucht, nee. Omdat geld geen enkel aanwezig tekort bevredigt, geen enkel werkelijk tekort: het is slechts de geanticipeerde bevrediging van een tekort dat nog moet komen. Het geld dat je hebt is de belofte van alles wat je zult hebben. Een abstract genot, zo u wilt, maar zeer reëel. Geanticipeerd, maar in die anticipatie reeds aanwezig. We denken over macht zoals Hobbes: ‘De macht van een mens,’ zei hij, ‘bestaat [...] uit de middelen waarover hij op een gegeven ogenblik beschikt om in de toekomst een kennelijk goed te verwerven.’Ga naar eindnoot8 Deze volmaakte definitie verklaart het feit dat men nooit genoeg macht heeft (hoe zou je verzadigd kunnen zijn van een goed dat nog moet komen?) en om dezelfde reden nooit genoeg geld. Geld is namelijk macht (het is een aanwezig middel om een toekomstig goed te verwerven) en in onze samenleving ongetwijfeld de grootste van alle. Rijk zijn is in het heden genieten (zelfs als dat genot berust op iets imaginairs) van de hele ons ter beschikking staande toekomst. Maar aangezien de toekomst geen einde heeft - tenminste, we doen of we dat geloven - moet dat ook gelden voor rijkdom, wil die ons bevredigen... Hoe zou dat mogelijk zijn? De enigen die genoeg geld hebben zijn degenen die weten dat ze sterfelijk zijn of die - en vaak gaat het om dezelfden - genoeg hebben aan het heden. Terwijl de hebzuchtige, Lucretius zei het al, zo dwaas is te denken in geld iets te vinden dat hem tegen de onvermijdelijke dood beschermt...Ga naar eindnoot9 Hebzucht heeft ongetwijfeld een sociale functie. Door de machine van het tekort tot in het oneindige aan te zwengelen, gehoorzaamt zij aan dezelfde logica, maar naar omhoog gericht, zoals de | |
[pagina 89]
| |
reclame naar omlaag is gericht, namelijk door een begeerte niet te bevredigen, maar juist op te wekken of in stand te houden. Reclame zet aan tot consumeren, hebzucht tot werken: de machine stopt nooit en alles gaat op z'n best in de best mogelijke der koopmans-werelden...Ga naar eindnoot10 Een samenleving waarin niemand van geld zou houden, zou een arme samenleving zijn. Ik verwijs naar Engels... Maar wat geldt voor een samenleving geldt niet altijd voor individuen. Extreme desinteresse is ook niet bedreigend... Overigens zijn er, bij ontstentenis van liefde voor de armoede (bij ontstentenis van het vermogen om van iets anders te houden dan van onszelf), ongetwijfeld twee manieren om van geld te houden. Er zijn mensen die bezit willen om het bezit en die bereid zijn steeds harder te werken om voortdurend rijker te worden. En er zijn mensen die alleen maar een beetje rijker willen worden om minder te hoeven werken... Dat is nog altijd geen wijsheid, maar al een beetje minder getikt. Je kunt beter van geld houden om de rust die het schenkt dan om de rust die het teloor doet gaan: luiheid is beter dan hebzucht en ledigheid beter dan gierigheid. Wat de bezigheid van het schrijven betreft, filosofisch of niet, dat is iets anders: schrijven is meer plezier dan werk, en dan nog, AutrementGa naar eindnoot11 betaalt allerbelabberdst... |
|