De Tweede Ronde. Jaargang 22
(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Essay
De grote Curassow
| |
[pagina 96]
| |
De grote Curassow-vogel
| |
[pagina 97]
| |
bijvoorbeeld, van hele gebieden in het noorden van Cuba, kwam tot stand door kolonisten afkomstig uit Andalusië, de Canarische Eilanden of Galicië, zodat creolisatie daar geen enkele rol speelde. Daar staat tegenover dat creolisatie, àls ze voorkomt, dieper gaat. De Creoolse identiteit is het - door het juk van de slavernij op dezelfde grond bijeengebrachte - internationale geheel of de smeltkroes van Caribische, Europese, Afrikaanse, Aziatische en Levantijnse culturele elementen. Helaas is bovenstaand concept een programma, geen definitie. Zonder zelfkennis kunnen we geen Caribische identiteit bereiken. En zelfkennis stelt niets voor zonder de onvoorwaardelijke acceptatie van onze Creoolse identiteit. We verklaren onszelf tot Creool. We verklaren de Creoolse identiteit tot het cement van onze cultuur die de basis moet zijn van onze Caribische identiteit
Ik onderschrijf dit programma ten volle en ben bereid de (politieke) partij te steunen, in Martinique of elders, die het ten uitvoer wil brengen. Maar ik weet maar al te goed dat het nu juist de Franse gebiedsdelen zijn waar de Creoolse identiteit met de grootste moeite erkend wordt, laat staan een officiële status krijgt. Volgens mij heeft het gebied als geheel nog niet eens het stadium van een Caribische of zelfs maar Amerikaanse identiteit bereikt. We konden evengoed een stelletje 16e-eeuwse Europese uilskuikens zijn, doodsbang om in helse afgronden te vallen zodra we Spanje of Portugal verlaten en Kaap Bojador gerond hebben. Het ontstaan van een Creoolse identiteit wordt bovendien ernstig bemoeilijkt doordat het meest wezenlijke ingrediënt ervan langzaam maar zeker verdwijnt. Sinds de slavernij in dit gebied werd afgeschaft, komen er geen zwarte mensen meer uit Afrika. Niet als slaven, niet als musici, staatshoofden of missionarissen, zelfs niet als toeristen. Afrikanen zitten niet verlegen om zon. In plaats daarvan wordt de bevolking van het gebied voortdurend aangevuld met Europeanen en bewoners van andere continenten, zoals Chinezen en Indiërs. En omdat het merendeels vertegenwoordigers betreft van niet-creoliserende, zich niet vermengende culturen in sublieme afzondering, neemt de Creoolse identiteit niet toe, maar af. De gemengde huwelijken tussen Europeanen en Caribiërs betekenen niet per definitie een versterking van de Creoolse identiteit, ze kunnen zelfs een negatief effect hebben. Zoals er ook geen zwarte kindermeisjes meer zijn die de Afrikaanse | |
[pagina 98]
| |
dierenverhalen doorgeven, al even wezenlijke ingrediënten van de Creoolse identiteit als het voedsel ooit zou zijn geweest. De kindermeisjes komen tegenwoordig uit de Dominicaanse Republiek en Colombia; het voedsel uit de Verenigde Staten en soms, als je geluk hebt, uit India of Indonesië. In de meeste Caribische hoofdsteden vind je hoogstens één fatsoenlijk Creools restaurant, àls je er al een vindt - met uitzondering misschien van Bonaire, waar ik er minstens vier weet. Daar staat tegenover dat er op het eiland Curaçao zoveel Chinese restaurants zijn en de mensen er zoveel van Chinees eten houden, dat het zo langzamerhand bij het totaal-pakket van de cultuur van het land kan worden gevoegd. Toch heb ik in mijn hele leven nog nooit een gemengd Chinees-Antilliaans stel op straat zien lopen bij ons. De beroemde zwarte familiekroniek, Kunta Kente, van Alex Haley, kon bijvoorbeeld niet op de Surinaamse televisie worden vertoond, omdat niet-zwarte en Aziatisch-Indische segmenten van de Surinaamse samenleving vreesden voor rassenonlusten. Op de Nederlandse Antillen werd de plechtige herdenking van de afschaffing van de slavernij op 1 juli, vervangen door een compleet zinloze officiële nep-feestdag op 2 juli, vlaggendag genaamd, dit alles ten faveure van de decreolisering van het eiland. Eén van onze grote Antilliaanse schrijvers, Boeli van Leeuwen, bekende onlangs dat de Westerse beschaving, de accumulatie van Joods-Christelijk en Grieks-Romeins denken, de enige beschaving is die hem werkelijk iets te zeggen heeft.Ga naar eindnoot2 Een opvatting die er bij het merendeel van de op Curaçao woonachtige Nederlandse intelligentsia in gaat als koek. Het Papiamentu zelf, dat als een van de puurste uitingen van de Creoolse identiteit in het Caribisch gebied beschouwd zou moeten worden, vecht nog altijd voor een officiële status. Anti-Creoolse krachten zijn erin geslaagd de Nederlandse regering zover te krijgen, openlijk toe te geven van plan te zijn uitsluitend die projecten te subsidiëren, die de positie van de Nederlandse taal zoal niet begunstigen dan tenminste niet bedreigen. In tien jaar tijd heeft de enige basisschool die les geeft in het Papiamentu geen kans gezien uit te groeien boven het voor subsidie vereiste minimum van ongeveer 200 leerlingen. Als en wanneer dit aantal zich verdubbelt, zal het waarschijnlijk niet te danken zijn aan het grotere Creoolse identiteitsbewustzijn van ons volk, maar aan het succes van het | |
[pagina 99]
| |
gegeven onderwijs, waardoor de school steeds heeft behoord tot de vijftien beste van het eiland (op een totaal van vijfenzeventig). Als het al zo moeilijk is voor het door iedere inwoner van het eiland gesproken Papiamentu om het hoofd boven water te houden, hoe moeten dan de Creolen in de rest van de regio de moed erin houden? Zelfs de Creoolse taal van Haïti, waar de Afrikaanse identiteit overheerst, ziet geen kans de barrières van de zwarte-huid-blanke-maskers te doorbreken. De Creoolse identiteit moet beginnen met de Caribische identiteit. De Caribische identiteit zou dus onze eerste hoop, ons eerste doel moeten zijn. In een lezing die ik onlangs op Curaçao hield voor een groepering die in de 21ste eeuw nieuwe initiatieven verwacht van het Caribische gebied, heb ik me in duizend bochten gewrongen om vanuit zoveel mogelijk hoeken zoveel mogelijk gemeenschappelijke Caribische elementen te vinden, waaronder geologische, historische, etnologische, culturele, religieuze, en ga zo maar door. Ik probeerde zo positief en optimistisch te zijn als ik kon, omdat me was verzocht het woord te doen in mijn kwaliteit van ‘voortrekker’, maar ik ontkwam helaas niet aan de sombere conclusie dat er maar één gemeenschappelijk criterium op het gehele Caribische gebied van toepassing is: de totale onwetendheid van elkanders bestaan. Er is meer Europese dan Amerikaanse en praktisch geen Caribische identiteit in zicht. Al onze staten, de zogenaamd ‘onafhankelijke’ niet uitgezonderd, houden hun verwachtingsvolle blikken gericht op de vroegere moederlanden, de Verenigde Staten en Canada. Dit geldt ook voor Cuba. Tijdens de revolutie was het langdurig verbonden met en werd het gesteund door Rusland, een soort ‘stiefmoederland’. Tot voor kort genoot het de loyale steun en bescherming van het èchte moederland, Spanje, zelfs tijdens de Koude Oorlog, onder het fascistische regime. De sterke oriëntatie op het buitenland, gevoegd bij de taalbarrières, werkt de vervreemding tussen de staten in de hand. De Caribische bevolkingsgroepen zijn niet betrokken bij de werkelijkheid waarin ze dagelijks leven. Getuige de uitroep van Bernabé: ‘We zijn geboren buitenstaanders’ (cursivering van mij). De mensen in het Caribische gebied dromen niet van de verheffing van hun werkelijkheid naar het niveau van de werkelijkheid van Europa, de Verenigde Staten en Canada; ze dromen van weggaan. Zelfs als | |
[pagina 100]
| |
dit fysiek niet lukt, doen ze het mentaal, psychologisch. Veel van hen willen op de een of andere manier een provincie worden van het moederland, zelfs als ze al onafhankelijk zijn. Een tijdje geleden deed er op Curaçao zo'n partij aan de verkiezingen mee. Ironisch genoeg was de leider, Stanley Brown, dezelfde die in de tweede helft van de jaren zestig stond voor dekolonisatie, emancipatie, onafhankelijkheid van Nederland en noem maar op. Nu, moedeloos geworden door de jarenlange opeenstapeling van tegenslagen, haakt hij af. Hij wil alleen nog terug in ‘exile’Ga naar eindnoot3. Een verlangen dat hij onder andere deelt met een jurist van Nederlandse afkomst die tot een paar jaar geleden zoveel Caribische identiteit had vergaard dat hij een boek schreef waarin hij zich een verklaard voorstander toonde van samenvoeging van alle Caribische staten tot één Caribische natie. Hij kwam zelfs met zijn idealistische ideeën aanzetten bij een universiteit in de Dominicaanse Republiek. Het Papiaments-sprekende deel van de Nederlandse Antillen kan niet overweg met het Engels-sprekende deel van het land en vice-versa. Om maar te zwijgen over de uitgesproken tweedracht tussen St. Kitts en Nevis, Trinidad en Tobago. De levensgrote ironie in het geval van de Nederlandse Antillen is dat een groot aantal van degenen die de 900 km tussen het Papiaments- en het Engelssprekende deel een onoverkomelijke belemmering vinden voor samenwerking op lange termijn, wèl verbonden willen blijven met Nederland, dat 9000 km van ze verwijderd ligt! Een eeuw lang zijn we niet verder gekomen dan les één van de goede fraters, dat de Rijn bij Lobith ons land binnenkomt. Toch zijn er voorbeelden van de-europeanisatie. Het eerste is Cuba, dat na de revolutie afrekende met de Spaanse ééntalige erfenis en een booming meertalig cultureel toerisme creëerde. Traditionele ééntalige bolwerken als Jamaica en Trinidad, en misschien Martinique, beginnen open te breken. Belize en Guyana proberen hun traditionele meertalige cultuur productief te maken. Maar de echte reuzenstap voorwaarts in het proces van de-europeanisatie is een andere: het Engelstalige Caribische gebied heeft het onderwijs losgekoppeld van het moederland, wat een begin is van het einde van zijn geestelijke ballingschap. Met vereende krachten heeft de Engelstalige Caribische gemeenschap een Caribische examenraad in het leven geroepen, de Caribean Examination Council (CXC), die zorgt voor eigen syllabi en eigen examens. | |
[pagina 101]
| |
Toch blijft de Europese identiteit dominant, door de op dwangbuizen gelijkende verticale scheidslijnen tussen de Caribische segmenten. Drie voorbeelden ter illustratie: 1. de Cubaanse schrijver José Martí, die omstreeks 1890 Cuba bezocht; 2. de ‘windrichting’ in het Caribisch gebied; 3. de Curassow-vogel die sinds de 16e eeuw in Engelse wetenschappelijke bronnen vermeld wordt, maar op Curaçao en in de Nederlandse wetenschappelijke literatuur nog altijd niet bestaat. Twee verslagen van Martí's bezoek aan Curaçao werden gepubliceerd in Nuestra América - Ons Amerika - dat zijn verzamelde geschriften over dit halfrond bevat.Ga naar eindnoot4 Marti hield niet van onze vrouwen, omdat ze dikke buiken hadden; hij hield niet van onze mannen, omdat ze vloekten, schreeuwden en elkaar voortdurend naar het leven stonden. Hij hield niet van onze veerpontjes, onze ponchis, omdat ze niet zo poëtisch waren als de Italiaanse gondolas. Hij hield niet van onze huizen, omdat ze bijna allemaal geel waren. Hij hield niet van het Spaans dat de mensen op Curaçao spraken, en hij hield niet van het Papiamentu waar hij geen touw aan kon vastknopen. Hij was een dichter en speelde, als ik me niet vergis, ook nog piano, maar zijn vooroordelen tegen Curaçao maakten hem doof voor onze taal. Wonderlijk genoeg klonk het Nederlandse woord ‘postkantoor’ (waarvan we, dankzij hem, weten dat het geen recent leenwoord is) voor hem als postánkoor, met een accent op de ‘à’. Ik geef zijn merkwaardige, foutieve en vijandige oordeel in zijn eigen woorden weer: ‘Las gentes de Curazao hablan un español horrible y un dialecto mezquino, sin fuerza ni gracia, el papiamento - que es el español con terminaciones holandesas: así, de sufrimiento hacen suffrimentol, de católicos, catolikan.’ (‘de mensen op Curaçao spreken een vreselijk soort Spaans en een armzalig dialect, zonder kraak of smaak, het papiamentu - een soort Spaans met verhollandste uitgangen: zo wordt “lijden”: sufrimiento > suffrimentol en “katholiek”: católicos > catolikan.’) De enig mogelijke verklaring die ik voor deze wartaal kan bedenken is dat hij van die ‘u’ van ‘(-)mentu’ - typisch voor het Portugees en het Papiamentu op Curaçao - maar zéér on-Spaans, acuut krankzinnig is geworden. Gelukkig wordt de slechte invloed die zijn oordeel had op het Spaanse deel van het gebied en de Latijns-Amerikaanse wereld enigszins ongedaan gemaakt door het oordeel van de èchte reus in de Latijns-Amerikaanse literaire wereld, de Spanjaard van Baskische afkomst Miguel de Unamuno. Niet in het minst omdat | |
[pagina 102]
| |
Unamuno de moeite had genomen zichzelf Papiaments te leren met behulp van kranten die hem werden toegezonden. Hij had gewoon meer Caribisch identiteitsbesef dan Marti. In 1932 schrijft hij de Cubaanse dichter Nicolas Guillen: ‘La lengua [criolla] es poesia...No sólo en los poetas negros norteamericanos que gusto con fruicion, sino hasta en los que cantan en papiamento.’ (‘De [creoolse] taal is poëzie... Niet alleen bij de noordamerikaanse zwarte dichters, op wie ik dol ben, maar ook bij hen die zingen in het papiaments.’) Zo zijn er nog meer liefdesbetuigingen aan het Papiaments bekend, van de Puertoricaanse dichter Luis Pales Matos, bijvoorbeeld, of van onze Caribische(!) Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez. De lofzang op het gecreoliseerde taalgebruik van het Caribische gebied in het algemeen wordt gezongen door een andere Caribische(!) Nobelprijswinnaar, Derek Walcott, in de verte van Nederlands-Antilliaanse afkomst. Met ‘windrichting’, doel ik op het verschil in betekenis van de termen ‘leeward’ en ‘windward’ bij de diverse Europese naties in de Cariben. Voor de beroemde Amerikaanse historica Barbara Tuchman is ‘leeward’, ‘de richting waar de wind naartoe blaast’, meestal aanlandig derhalve, en ‘windward’, ‘de richting waar de wind vandaan komt om de zeilen te vullen.’ Volgens deze definitie zou het eiland Eustatius, dat zo'n belangrijke rol speelde in de Amerikaanse Revolutie, samen met de Maagdeneilanden bij de Leeward-groep (Frans: Iles-sous-le-Vent) van de Kleine Antillen (of Bovenwindse Eilanden) horen. Maar in de Nederlandse Antillen zelf hoort St. Eustatius, samen met Saba en St. Maarten, bij de Windward eilanden (Frans: Iles du Vent) Spaans (Islas Barlovento) en Aruba, Bonaire en Curaçao (de Benedenwindse Eilanden, aan de Noordkust van Venezuela) bij de Leeward-eilanden. Voor Tuchman reden om enigszins geprikkeld te constateren dat één van de opvallendste kwaliteiten van St. Eustatius is ‘dat de geleerden het er niet over eens zijn waar het ligt’. De Nederlandse traditionele benaming zou afkomstig kunnen zijn van de - misschien vanaf het vasteland redenerende - Spaanse termen sotavento ‘benedenwinds’ of ‘leeward’ en ‘barlovento’ ‘bovenwinds’ of ‘windward’. Het lijkt daarom de hoogste tijd dat de Caribiërs de koppen bij elkaar steken en voor eens en altijd een definitie geven voor de ‘windrichting’ in hun eigen gebied. Het derde voorbeeld is dat van de Curassow-vogel. De voldoening die ik voelde toen ik de vermoedelijke oorsprong van de naam | |
[pagina 103]
| |
van ons eiland ontdekte, is met geen pen te beschrijven. Het overkwam me op een middag in een dierentuin op Belize. De Creoolse vorm van de naam was Kursaw. Ik nam afbeeldingen van het dier mee naar Curaçao, waar iedereen ah! en oh! riep, maar geen sterveling bereid was er een conclusie aan te verbinden, zeker niet een conclusie als: ‘Dit zou wel eens de vogel kunnen zijn waar de naam van het eiland vandaan komt,’ want er was geen Hollandse deskundige in de buurt. In de hoop iets te vinden, tegen mijn eigen verwachting in, zocht ik in de Encyclopedia Britannica onder Curaçao. Natuurlijk vond ik daar niets over vogels, maar mijn oog viel op Curassow, een paar lemma's lager. De definitie luidde als volgt: Elk van de vele tropische vogels van de Cracidae-familie (orde van de Galliformes). In de strikte zin van het woord vallen onder deze naam 7-12 soorten waarvan het mannetje glanzend zwart is (dikwijls met witte borst), een kuif van gekrulde veren heeft en een felgekleurd ornament op de snavel dat bij het wijfje, kleiner en onopvallend bruin gekleurd, ontbreekt. Ik kon mijn ogen niet geloven. De schuingedrukte woorden deden me onmiddellijk denken aan Kòrsou grandi of ‘grote Curassow’, de bijnaam van een lange Hollandse politieman in mijn jeugd. Zijn zoon, een gewezen hoofdcommissaris van politie, vertelde me dat zijn vader in de jaren dertig zo werd genoemd door de marktkooplui. Later vond ik toespelingen op de grote curassow in oude traditionele liedjes in het Guene. ‘Guene’ is een Afro-Portugese Creoolse taal die samen met het Papiamentu naar Curaçao kwam, maar uitsluitend werd gesproken door kleinere groepjes slaven, zodat men dacht dat het een geheimtaal was. In het Guene wordt de vogel pawili en pauwili genoemd. Mijn vrouw, Trudi Guda, die uit Suriname komt, veronderstelt dat er een relatie is met de vogel die in haar land powisi heet. En inderdaad kon ik enige tijd later vaststellen dat de Surinaamse powisi een soort is die behoort tot de Cracidae-familie (Crax alec- | |
[pagina 104]
| |
tor), met de Engelse naam Black Curassow. In Venezuela ontdekte ik later dat de curassow-vogel pauwi genoemd wordt. Het meervoud pauwis van dit wellicht Arowakaanse woord zou de oorsprong kunnen zijn van zowel de Surinaamse powisi als de Nederlandse pauwiezen (meervoud). De Guene-naam pawili/pauwili zou van pahwil kunnen komen, zoals de vogel in Colombia wordt genoemd. De Surinaamse powisi is een legendarische vogel. Hij was zeer in trek bij de goudzoekers in de binnenlanden van Suriname wegens de voorliefde van het dier voor goud. Ze lieten hem het metaal inslikken, in de kampen in het binnenland, en naar Paramaribo brengen. Daar slachtten ze de vogel en haalden het goud eruit. Als toegift aten ze het heerlijke vlees op. Vergeet niet dat de grote curassow tot dezelfde familie hoort als de kalkoen. Als de Centrale Bank van Suriname een actie op touw zet die iets met goud te maken heeft, wordt de powisi als symbool gebruikt. De glanzendzwarte veren van de vogel worden ook verwerkt in gouden oorhangers. In de The Oxford Illustrated Dictionary van 1962 staat dat de naam van de vogel currassow ontleend is aan ons eiland Curaçao. Een verklaring voor het verschil in spelling blijft uit. The Oxford English Dictionary van 1989 gebruikt beide spellingen: Behoort tot de familie der hoenderachtigen en wordt aangetroffen in Midden- en Zuid-Amerika; vertoont gelijkenis met de kalkoen, verschillende soorten zijn gedomesticeerd. De meest voorkomende soort, die oorspronkelijk de naam corrosou of Curaçaovogel kreeg, is de Gekuifde Curassow, Crax alector, met een groenachtig- zwart verenkleed en een witte kuif. Het gekke aan dit verhaal is dat, zoals ik al zei, de vogel vanaf minstens 1685 de naam Curassow/Curaçao draagt, en niemand in het Koninkrijk der Nederlanden, scherper gezegd, het Nederlandse gedeelte van het Caribisch gebied, daar een flauwe notie van heeft. The Oxford English Dictionary maakt melding van twee bronnen, één uit 1685, een andere uit 1699. De eerste zegt: ‘De Corrosou is een grote zwarte landvogel, even zwaar en groot als een kalkoense hen.’ De tweede: ‘De Correso. De haan heeft een kroon van zwarte veren op zijn kop en een zeer statig voorkomen.’ Het woord statig verklaart meteen waarom de marktkooplui de lange Hollandse politieman Kòrsou grandi noemden: grote curassow. | |
[pagina 105]
| |
De bijnaam bewijst dat de vogel, die nu op Curaçao is uitgestorven, daar vroeger heeft gewoond. Maar waarom Engels? De vogel schijnt op het Zuid-Amerikaanse continent in grote populaties te zijn voorgekomen. Het boek A Guide to the Birds of Venezuela (1978) dat overigens door Amerikaanse vogelexperts werd geschreven, vermeldt vijf soorten: pauwí copete, ‘de Helmhokko’; pauwí culo Colorado, ‘de kleine Mesbekpauwi’; pauwí nocturno, ‘nacht-curassow’; pauwí de copete, ‘de geelknobbel-curassow’; pauwí culo blanco, ‘de zwarte curassow’. Dus, waarom Engels? Gedeeltelijk kan het worden verklaard uit het feit dat de Curassow-vogel, die voornamelijk op het vasteland van Zuid-Amerika voorkomt, ook op het eiland Curaçao verscheen en op geen enkel ander Caribisch eiland, anders zouden de Engelsen de vogel een andere naam gegeven hebben. Maar wanneer zou dit gebeurd kunnen zijn? De Engelsen vestigden zich in twee relatief kortdurende perioden op Curaçao, en alleen aan het begin van de 19e eeuw - van 1800 tot 1803 en van 1807 tot 1816. De vogel heette toen al Curassow, op zijn Engels, zoals we hierboven zien. De enige verklaring die ik kan bedenken, houdt verband met de Engelse piraat John Hawkins, die al in 1565 en 1568 ons eiland met een bezoek vereerde. Beide keren liet hij de Spaanse gouverneur Lázaro Bejarano zijn schepen volladen met dieren, waaronder schapen, koeien, paarden, varkens, en pluimveeGa naar eindnoot5. Het is mogelijk dat hij de koningin van Engeland, zoals destijds te doen gebruikelijk was, de onbekende vogels ten geschenke aanbood. Harer Majesteits biologen noemden het beest naar het eiland waar het vandaan kwam: Curassow, met voorbijgaan aan de Franse of, nog waarschijnlijker, Portugese schrijfwijze: Curaçao. Tijdens mijn naspeuringen naar de Curassow-vogel, verzocht ik de radio-presentator van een talkshow over vogels zijn luisteraars te vragen of ze iets konden vertellen over de grote Curassow. Toen ik een keer boodschappen deed met mijn vrouw (ik had juist een gedeputeerde voorgesteld om de grote Curassow naar zijn eiland van origine terug te brengen), liep ik dezelfde man weer tegen het lijf. Een groot aantal uitzendingen had niets nieuws over de vogel opgeleverd. ‘Heeft u even tijd?’ vroeg ik hem. ‘Ik wil u een illustratie laten zien die ik in De vogels van Suriname tegenkwam. ‘Hij bleef met groeiend ongeloof naar de tekening staan staren, in de middaghitte. | |
[pagina 106]
| |
‘Heeft u even tijd?’ Vroeg hij tenslotte. ‘Ja.’ ‘Laten we dan naar mijn ranch gaan. Ik heb er een paar. Kwam niet in mijn hoofd op dat het de vogels waren die u zocht. Al die tijd had ik ze. Schitterende vogels. Ze heten zoiets als “culo blanco”.’
‘Precies: Pauwí culo blanco. Crax alector. Great Curassow. Black Curasow. Kórsou Grandi. Pauwís. Powisi. Pauwili. Pauwiezen. Great Curaçao.’ Ik gooide de boodschappen in de auto, startte en ging op weg naar Caribië. |
|