De Tweede Ronde. Jaargang 22
(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Nederlandse poëzie | |
[pagina 55]
| |
Zeven gedichten
| |
BotsingAls de gespleten driehoek in
de boze verhouding. Wij zagen
de blauwe auto aankomen,
samen met de wind, en
slaan tegen een lantaarnpaal.
Voor de toeloop van mensen
te dicht was genaderd,
dronk een straathond van
't bloed dat stroomde uit
de linkerdeur.
| |
[pagina 56]
| |
De magiërDoordat ik een magiër
uit een raam zag hangen
verviel ik
in een razende zucht naar geld.
Ik bouwde mij een carrière op,
ik verborg in satijn mijn stapels geld.
Totdat ik een magiër
uit een deur zag komen,
uit een droom, mijn armoede in.
| |
MirakelOp een middag,
wanhopig,
wierp zij zich
in zee.
Steeds nog
wanhopig
verhief zich
haar bleke geest
boven
de blauwe golven.
Maar
een onweerstaanbaar
mirakel
trok het onstoffelijke
terug
en zij vond
in haar dode
lichaam een stille,
volmaakte rust.
| |
[pagina 57]
| |
KaaimanNauwelijks
had je mij
alleen gelaten
of er sprong
een snelle
kaaiman uit
de gesloten kast
vandaan.
Hij werd van
alles en viel
tenslotte als een
harnas tegen
mijn bebloed en
half weggevreten
lichaam aan.
| |
De viseterDe vis gevangen.
De vis gebakken.
Ik heb hem opgegeten.
De graten heb ik voor je bewaard.
Er was een vreemd effect
van zonlicht, van water in mijn maag.
Als licht,
als een vreemde kabbeling
viel een onmetelijk ding
uit m'n adem de graten in
die ik voor je heb bewaard.
| |
[pagina 58]
| |
De adderEr kwam
een kreukel
in 't papier
vol met stippeltjes
vuurrood vocht.
Een heel
spits raffinement
kenmerkte afdrukken
van slanke vingers
terwijl een zwak geluid
even hoorbaar was
als van een bijna
uitgedraaide bromtol.
Toen ritselde het
papier en er kroop
een adder uit
in 't vale licht.
|
|