De Tweede Ronde. Jaargang 22
(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ze stuurden me naar Boma
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||
Alleen van mij was hij zéker, zei hij, want ik lijk sprekend op mijn vader. Van die anderen was hij niet zeker. En dan nóg... ze waren meisjes. Oom Roy hield niet van meisjes. Hij heeft altijd een jongen gewild. Daarom had hij me direct genomen. Mijn moeder vond het goed. ‘Hij is je oom,’ zei ze. ‘Wie anders gaat er beter voor je willen zorgen dan je bloedeigen oom? Voor mij is het een hele hulp.’ Toen ben ik bij oom Roy gaan blijven.
We hadden ons klaargemaakt om die middag te gaan begraven, oom Roy en ik. We droegen paar weri3; blueblack terlenka broek en een wit hemd met lange mouwen. ‘Als een echte kleine bigi man4’, lachte oom Roy tevreden toen we samen op straat liepen. Ik vóór, hij achter, want hij genoot ervan naar me te kijken. Mijn moeder lag in een lange witte jurk in haar kist en ze had een witte anisa5 op haar hoofd. Het stond haar niet. Mijn moeder had geen hoofd voor een anisa. Iedereen mompelde dat ze er mooi bij lag. Ik weet niet wat ze zo mooi vonden. Haar gezicht leek op rubber. We bleven niet lang. Oom Roy zei dat het niet nodig was. We hadden onze plicht al gedaan. Thuis liep hij direct door naar de slaapkamer. Hij zei dat hij zich niet goed voelde, dat hij ziek werd van begrafenissen en dat ik hem troosten moest. Het troosten deed pijn. Hartverscheurend pijn. Het was erger dan toen ik met mijn blote voet op broko batra6 had getrapt en ze er dran7 op moesten gooien om het bloeden te stoppen. Het was de eerste keer dat het zo'n pijn deed. Alsof ik deze keer in tweeën zou scheuren. Het was de eerste keer dat oom Roy niet wilde stoppen toen ik gilde.
Het was stil in huis. Ik wist niet eens dat ik wakker was. Ik dacht dat ik dood was. Oom Roy was niet meer thuis. Ik kon me niet bewegen. Ik bleef liggen. Viel opnieuw in slaap. Toen ik weer wakker werd, lag oom Roy met kleren en al naast me. Niet eens zijn schoenen had hij uitgedaan. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hij stonk vreselijk. Naar plasje en sopi8. Ik dacht dat ik niet zou kunnen lopen, maar het ging. Ik ben niet dood gegaan.
De rechter zuchtte toen hij weer overeind ging zitten en streek over zijn haar alsof de vermoeidheid het hem plotseling moeilijk maakte. ‘Ik ga je naar “Rijpere Jeugd” sturen,’ zei hij eindelijk. ‘Misschien kunnen ze het daar met je proberen... Misschien kunnen ze je daar een beetje helpen.’ ‘Ja meneer,’ zei ik haastig, want ik was vreselijk bang dat hij weer van gedachten zou veranderen. Ik was blij. Ik was echt blij want ik ging niet naar ‘Boma’. Ik ging weer naar ‘Rijpere Jeugd’. ‘Rijpere Jeugd’ was niets. ‘Rijpere Jeugd’ was uitrusten totdat je kans zag om weg te lopen. Ik had geluk. Ik had echt geluk. Alleen die dokter daar was vervelend. Een buru buru9 type. Honderdduizend vragen stelde ze je. ‘Al je ini bere tori10?’ wilde ze weten. Een keer vroeg ze me of ik van jongens hield of van meisjes. Ik zei d'r: ik hou van niemand. ‘Maar als je van iemand zou houden... van wie zou dat dan zijn,’ bleef ze aan mijn hoofd zeuren met d'r gedraaide tong11, ‘van een jongen óf van een meisje’. Ik zei d'r: ik hou van niemand. Ik zei d'r ik hou alleen van mijn kippen. Toen schreef ze een briefje. Daarmee moest ik naar die dokter van LPI12. Alleen omdat ik van mijn kippen hou.
Het was een regelmatig komen en gaan bij ‘Rijpere Jeugd’. Bijna was ik klant. Als ik wegliep, ging ik altijd regelrecht naar oom Roy. Natuurlijk. Waar anders moest ik gaan. Daar was ik zeker van mijn bordje eten, want oom Roy was geen slecht mens. Hij zorgde voor me. Eten, kleren, zakgeld... alles op tijd. Hij was goed voor me. Hij was echt goed voor me. Dat ik in een probleem was gegaan... ja... dat kon hij ook niet | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||
helpen. Ik was nu eenmaal een jongen. Meisjes gaan in een hossel13... jongens gaan handelen. Is zo eenvoudig is dat ding. Ik begon geld nodig te hebben dus moest ik iets gaan doen. Ik nam een serieuze tuinmanbaan. Daarmee verdiende ik vijfduizend voor één morgen, én een glas water. Maar werk vind je ook niet elke dag. En zo ben ik begonnen met handelen. Alleen handelen hoor. In 't begin gebruikte ikzelf niet. Eerst was het moeilijk. Ik was bang dat ze me gingen krijgen. Elk moment rende ik. Ik zag politie... ik rende. Ik zag MP... ik rende. Zelfs in mijn slaap rende ik. Maar 't ging over... ik werd het gewoon... ik nam dat ding cool. Hij heeft me nooit iets gezegd, oom Roy. Misschien wist hij echt niet dat ik handelde. Hij zei dat hij het niet wist, toen ze hem vroegen. Hij zei dat hij ook niet geloofde dat ik het gedaan had. Ze luisterden niet. Ze zeiden dat ik schuldig was. En deze keer stuurden ze me naar ‘Boma’.
Ik zag direct dat hij dood was. Aan zijn gezicht.... het leek net rubber. Hoe hij die middag in huis gekomen was, weet ik niet. Hij zei dat hij wachtte. Dat hij wachtte op oom Roy. Ik vroeg hem wat hij bij oom Roy kwam zoeken. Hij lachte verlegen. Toen dacht ik dat ik wist. Eerst deed ik niets. Ik keek gewoon naar hem. Toen stond hij op en kwam naar me toe. Hij lachte nog steeds. Ik keek naar zijn mond, zijn magere lijf, zijn benen die uit elkaar stonden alsof ze een cirkel wilden zijn. Ik kende hem niet. Dit was de eerste keer dat ik hem hier zag. Ik wist niet waar hij woonde, ik wist niet hoe hij heette en ook niet hoe oud hij was. Misschien twaalf, misschien tien, schatte ik. Hij was acht. Dat hoorde ik later toen ik moest voorkomen. De rechter had zich voorover gebogen en keek vanaf zijn preekstoel recht in mijn gezicht. Ik zag hoe hij rood werd onder zijn huid. Her' her' nengre... dan werd hij rood als een bakra. ‘Dat kind was pas acht,’ had hij geschreeuwd. ‘Hij was pas acht!’ | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hij ademde zwaar toen hij weer overeind ging zitten en zich over het haar streek. Alsof de vermoeidheid het hem plotseling moeilijk maakte.
Eerst deed ik niets. Ik streelde alleen. Hij streelde terug. Hij streelde me echt terug. Ik geloof dat hij me terug streelde. Ik wéét niet wanneer hij begon te gillen. Toen ik hem hoorde gillen, gilde hij niet meer. In de ochtend pas zag ik dat hij dood was. Ik zag het direct. Zijn gezicht Als rubber. Toen de rechter me vroeg zei ik op alles ja. Dat hadden de jongens van cellenhuis me gezegd, dat ik op alles ja moest zeggen, behalve wanneer ze me vroegen of ik het gedaan had, dus zei ik ja ja jaaa! Alleen één keer zei ik nee, maar ze luisterden niet. Ze luisterden niet. Ze stuurden me naar ‘Boma’.
|
|