De Tweede Ronde. Jaargang 22(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Zes gedichten Paul Hermans Jong nog, moeder, en hard al naar het rijk der weduwen verwezen. Het is duister lezen in andermans boeken, zeg je. Veelvuldige doden draag jij met je mee, twee paren ouders, grootouders, schoonbroers, tal van zussen, voor altijd mijn vader. Je buigt je nu steeds verder door naar de aarde als om hen te begroeten voor de tijden hierna. Buiten, aan een ronde tafel zit tante B. geheel in roze te praten over eens. Haar elleboog steunt op het blad, de roesthand houdt zij flauw gebogen als krijt er een flamingo uit haar ingevallen borst. [pagina 54] [p. 54] Zoals zon door loofwerk getemperd, wolkjes van melkglas blaast in een donkere stroom zo grijst de staar in de ogen van oma. Zij zit maar en zwijgt alsof niets ertoe doet en het goed is. Achter haar nevels gaat de iris tekeer soms, blauw als de plaats waar de tijd is gebleven. In de zee ruist een zee uit negenendertig, in de wind waait een geur uit een jaar zonder naam. In een zandbed haar lijf aan het vroeger ontheven, haar lach in het licht van nooit meer daarna. [pagina 55] [p. 55] In uitsneden van wit katoen rent nicht E. langs de terrassen. Zij zweemt naar hooi en zilte oksels, naar zonnen en seringenzeep. Huilend lacht ze, schreeuwt Eenden vlogen hedenmiddag over, geluid als stoof daar een godheid door een piepende draaideur voor altijd voorbij. Het zachtste bed sluit haast zijn veren om het uitgemergeld lichaam van oom G. Onaangeroerd op witte schaaltjes rood van aardbei en van kersen en het stukgesneden geel van vruchtvlees. Een jongere man bezoekt nu zijn dromen, die zich lichter verzoende met dat wat op velden bereid stond te gaan. Vorige Volgende