De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Drie gedichten
| |
מײן חאַר | |
[pagina 162]
| |
Over de ondergang1. De sjoelDe sjoel: vernielde muren, een verdwenen dak,
een donkere waterput, voor wind en regen open,
waarin de maan zich als een emmer neerlaat, om
zich in het hart van haar verwoeste grond te dopen.
Zij put en put uit deze diepe duistere grond
gruwel van ondergang, van wie zijn omgebracht;
en door de stukgeslagen ruiten spookt haar licht,
haar kil, bevroren licht in woordenloze klacht.
Als blinde bedelaars, zo reiken de pilaren
om te ontkomen aan 't geblakerde skelet;
maar naar de sterrendronken hemel wordt hun vlucht
door schimmen, uit de diepte smekende, belet.
| |
אזיף חזרבזת | |
[pagina 163]
| |
2. De stadRond de verbrande sjoel een wal van puin en glas,
alsof ze zich verschanst tegen wat troost kan geven;
de nachten zijn er voor de jacht van hond en kat,
de geest van het verbrande woord moet hier nog zweven.
De nieuwe dageraad breekt aan met scheelziend licht,
hij meet de straten op, maakt voor de stad een wade;
zij is met uitgestoken venstergaten blind,
als slaat een dode god zich in die spiegels gade.
Wanneer er zich opeens een hakenkruis vertoont
en door de straten snijdt met wreedheid en vol woede,
gaat ook het laatste beetje daglicht op de loop,
terwijl de stenen wenend hun vers merg uitbloeden.
| |
II די שטאָט |
|