| |
| |
| |
Essay
| |
| |
Jiddisch: een wereldliteratuur
Shlomo Berger
(Vertaling Robert Lemm)
Jiddische auteurs beweren regelmatig dat er in hun taal een ‘wereldliteratuur’ is geschreven. Die claim stoelt gewoonlijk op twee elementen. Jiddisch-sprekenden woonden, en wonen nog steeds, over de hele aardbol en daarom vindt men in alle vier de windstreken Jiddische literatuur. Dit houdt ook in dat het Jiddisch niet beperkt is gebleven tot één afgebakend domein en tot het vastomlijnde repertoire van gevoelens en gewaarwordingen van één enkele natie. Het Jiddisch kan kwaliteiten van alle landen in zich opnemen. Daardoor is zijn literatuur niet alleen joods, maar kosmopolitisch; ze heeft iets voor en over joden te zeggen enerzijds, en anderzijds over de ‘wereld’. Het nadeel dat Jiddisj-sprekenden niet over een eigen territorium beschikten, dat men een volk was met een eigenaardige geschiedenis, werkte voordelig op de letteren. Inderdaad, sinds de vroegste tijd van haar bestaan, in de dertiende eeuw, heeft de Jiddische literatuur zich vanuit haar Germaanse centrum voordurend uitgebreid over West- en Oost-Europa, het Middellandse Zeegebied, het noordelijk en zuidelijk deel van het Amerikaanse continent, Zuid-Afrika en Australië. Wie door Sol Lipzins History of Yiddish Literature bladert, komt vanzelf in aanraking met een joods leven (vaak naar Oost-Europees voorbeeld) dat alle werelddelen inkleurt. Men vindt er de ontmoeting van Jiddischsprekende joden met plaatselijke culturen en achtergronden: een Argentijnse jood kan schrijven over de pampa en het leven van de gauchos; in Zuid-Afrika wordt hij geconfronteerd met de rassenkwestie; in Australië heeft hij met de inheemse bevolking te maken en in het westen van de Verenigde Staten met de cowboys. Het joodse leven strekt zich dus over de meest uiteenlopende contreien uit, zodat zijn literatuur een mondiaal aanzien heeft.
De geschiedenis van de Jiddische literatuur laat ook de specifieke kenmerken van de joodse geschiedenis zien. Zij valt, grosso modo, in drie perioden uiteen. De eerste bekende Jiddische tekst, één enkele versregel in een gebedenboek uit Worms (1272), hoort tot het zogeheten ‘oud-Jiddisch’, dat geschriften omspant tot en met de
| |
| |
vijftiende eeuw. Daarna komt het ‘West-Jiddisch’. Voor de literaturen van beide tijdperken geldt dat ze zijn geschreven in een taal die sterk door het Duits is beïnvloed en zich vanuit het Duitse taalgebied heeft verspreid, een gebied dat de joden Asjkenaz noemden. West-Jiddisch werd normgevend voor de stijl van de Jiddische literatuur en vond ingang in teksten die verschenen in Amsterdam, Venetië, Krakow en andere steden. Naar het zich laat aanzien, ging het de drukkers er bij de stijl niet om wereldliteratuur te propageren, maar vooral om een zo groot mogelijke hoeveelheid boeken te verkopen over de hele Azjkenazische diaspora. Daarbij huurden zij correctoren in wier taak het was de teksten van plaatselijk dialect en jargon te zuiveren. Niettemin is de specifieke geaardheid van de Jiddische literatuur als ‘wereldliteratuur’ ook in het vroegste stadium onmiskenbaar. Naast boeken die zijn gebaseerd op de Bijbel en bijbelinterpretatie, gebruikten Jiddische auteurs genres van niet-joodse literaturen en, wat belangrijker is, zij vertaalden proza en poëzie uit verscheidene Europese talen in het Jiddisch. De vertaalactiviteit zou een belangrijk communicatiemiddel blijken in de latere geschiedenis van de Jiddische literatuur.
Tegen het eind van de achttiende eeuw begon er een nieuwe periode in de Jiddische literatuur, die volledig verschilt van de eerste twee. De groeiende kloof tussen het gesproken Jiddisch in Westen Oost-Europa maakte de West-Jiddische stijl onbegrijpelijk voor de Oost-Europeanen, zodat lokale auteurs en uitgevers een nieuwe stijl tot ontwikkeling brachten die op het Oost-Europese dialect was gebaseerd en door het hele lezerspubliek kon worden begrepen. Bestsellers in het West-Jiddisch werden bewerkt en heruitgegeven, zoals in het geval van de Tsenne-Renne, het bijbelcommentaar voor vrouwen van circa 1600. Tezelfdertijd groeide er in Oost-Europa ook een nieuw soort Jiddische literatuur. Dat gebeurde onder invloed van twee machtige moderniserende stromingen in de Joodse Europese geschiedenis, de ene van religieuze, de andere van seculiere aard. De opkomst en het succes van de Chassidische beweging, wier leiders uitblonken in preken en voorbeeldige vertellingen, dienden als een nieuw model voor het narratieve proza. Dat is bijvoorbeeld te zien in de mayses, mystieke verhalen van rabbi Nachman van Bratslav. De pogingen van verlichte joden om het Oost-Europese jodendom uit zijn onwetendheid te halen door het verspreiden van moderne, op algemene ontwikkeling gerichte boeken in het Jiddisch werd een tweede, belangrijke stimulans voor het
| |
| |
scheppen van een Jiddische literatuur in Oost-Europa. Die Oost-Europese elementen van de Jiddische literatuur namen in populariteit toe en kregen een steeds duidelijker beslag. Dit gebeurde mede onder invloed van het gegeven dat de West-Europese joden, die door de ideologie van de Verlichting en de emancipatie waren gevormd, het Jiddisch inruilden voor de plaatselijke talen. Bijgevolg verdwenen de drukkers van Jiddische literatuur uit de oude uitgeverscentra (zoals Amsterdam), naarmate het aantal afnemers in West- Europa daalde. Tegen het eind van de negentiende eeuw was de omschakeling (van auteurs, lezers en uitgevers) van het Jiddisch van West naar Oost volledig. Afgezien van wat bestsellers had het moderne Jiddisch de komende honderd jaar geen belangstelling meer voor het bestaan van zijn historische westers-linguïstische en literaire componenten. Pas aan het begin van de twintigste eeuw, toen het Jiddisch studie-object werd voor zijn eigen gebruikers, begonnen geleerden oog te krijgen voor de ‘verloren geschiedenis’ van het Jiddisch tot aan de negentiende eeuw, en zij herformuleerden de link tussen de oude en de nieuwe Jiddische literatuur.
De wijdverbreide en algemeen aanvaarde opvatting volgens welke het Jiddisch exclusief tot het Oost-Europese jodendom behoort, is onjuist. Dat neemt niet weg dat de geschiedenis van de moderne Jiddische literatuur een avontuur is met opmerkelijke resultaten, die een afzonderlijke bestudering alleszins rechtvaardigen. Het Oost-Europese shtetl (een klein armoedig dorp) en het overlevingsmechanisme van zijn bewoners vormen van die literatuur een onderdeel dat alom waardering vindt. De ironische en relativerende manier van vertellen, de rake grappen, de typering van het achtergestelde maar vitale sociale milieu zijn treffend. De ‘post-shtetl’-literatuur van het stedelijke en industriële leven, die minder bekend is, geeft een eerste aanzet tot realisme, naturalisme en modernisme binnen de Jiddische literatuur. Die laatste en nog andere trends kwamen ook tot bloei in New York, waar dichters en romanciers de tradities van de negentiende- en twintigste-eeuwse literatuur van Engeland en andere Europese landen absorbeerden. De daarmee gepaard gaande vervreemding van hun religieuze achtergrond leidde tot een literatuur waarin de moderne mens en zijn geestelijke crisis centraal staan. Een criticus merkte op dat deze Jiddische schrijvers hun traditie gebruikten als springplank bij hun ‘creatieve verraad’. Hun werk gaf de Jiddische volkscultuur een modernistische inslag.
| |
| |
Deze trend heeft zijn wortels echter in de West-Jiddische literatuur, en ook al bestaat er een afstand tussen West- en Oost-Jiddisch, beide putten uit dezelfde overlevering. Alvorens daarom de veelgeprezen moderne fase onder de loep te nemen, loont het de moeite de eerste toe te lichten, die een aantal algemene waarheden over de Jiddische taal en haar literaire corpus aan het licht brengt.
De hele geschiedenis door, tot aan de Sjoa, kende de spreker van het Jiddisch met enige algemene ontwikkeling, en kende dus iedere Jiddische auteur, Jiddisch en Hebreeuws. Men was thuis in beide literaturen, althans voorzover het de Bijbel en de rabbijnse exegese betrof. Aangezien de woordenschat van het Jiddisch zo'n tien tot vijftien procent Hebreeuwse woorden bevat (zogenaamde hebraïsmen), blijft de band van de Jiddische cultuur met het Hebreeuws onverminderd van kracht. Bovendien zij daarbij opgemerkt, zoals vele geleerden en kritici hebben aangetoond, dat zelfs de lage klassen, mensen zonder opleiding, de grondbeginselen van het Hebreeuws kenden, al was het alleen maar omdat ze het gebedenboek moesten kunnen lezen. Alle Jiddisch-sprekenden hadden een hoge achting voor de heilige taal van de Bijbel, en het Jiddisch had, tot aan begin-twintigste eeuw, in al zijn vormen, een tweederangspositie binnen het joodse culturele systeem. Een aanzienlijk deel van de literatuur betrof zaken die met religie te maken hadden; en ging het over profane dingen, dan werden de Jiddische aanpassingen meestal begrepen binnen de culturele Hebreeuws-Jiddische sfeer. Binnen die trend verdienen vooral ‘non-fictionele’ werken vermelding: gebeden- en studieboeken, verhandelingen over ethiek (populaire raadgevingen op zedelijk vlak, godsdienstige vermaningen), biografie, autobiografie, geschiedenis en dergelijke. Hoezeer ook beïnvloed door middeleeuwse Germaanse epiek en haar stilistische kenmerken, de verschillende Jiddische dichterlijke bijbelcommentaren (Shmuel buch, Melochim buch, Doniel buch) blijven duidelijk Joods. Deze gevallen zijn daarom onthullend, aangezien ze als een vroeg blijk van Jiddische literatuur in de vijftiende en zestiende eeuw (waarin men ‘zuiver’ Jiddische woorden poogde te schrijven en zoveel mogelijk hebraïsmen vermeed), de joods culturele context zorgvuldig in stand houden. Fictioneel proza
en poëzie volgden hetzelfde schema, al doen zich gevallen voor waarbij auteurs en vertalers van de norm afweken om uiteenlopende redenen als onwetendheid en gebrek aan poëtisch vernuft.
| |
| |
De lijst van West-Jiddische werken bestrijkt alle nuances van het spectrum: van hoogdravend tot folklore, van poëzie tot proza; romans, ridderverhalen, toneel, biografie en autobiografie. Onder de hoogtepunten vinden we een Jiddische versie van een Italiaans epos, Buovo d'Antona (in het Engels bekend als Bevis of Hampton), voltooid door Eliah Levita aan het begin van de zestiende eeuw. Deze Eliah was een beroemde Hebreeuwse grammaticus, die rijmschema en metrum van aan het Italiaans ontleend ottava rima hervormde, zodat het soepeler aansloot bij het Jiddische vocabulaire; een verzameling volkse en exemplarische verhalen uit de rabbinale en de legenden-literatuur, het Mayse Buch (Bazel, 1602); het ‘Levensverhaal’ van Glikl, de autobiografie van een zeventiende-eeuwse joodse vrouw; geschiedenisboeken die werden geschreven en gepubliceerd in het Amsterdam van de zeventiende en achttiende eeuw, waarvan er een, Sheerit Israel, tot de twintigste eeuw populair bleef onder de joden van Oost Europa. Het ‘literaire bedrijf’ bracht boeken van allerlei soort uit, want er was een gretig lezerspubliek dat ze aanschafte. Binnen deze bedrijvigheid verdient vermelding dat het hier niet alleen ging om een paar geniale auteurs. Men moet ook de rol in aanmerking nemen die vertalingen uit het Hebreeuws en andere talen op deze ontwikkeling hebben gehad. Dat de gebruikers van het Jiddisch openstonden voor het Hebreeuws, hun ‘moedertaal’, alsook voor de andere talen in hun omgeving, voedde een nieuwsgierigheid die noodzakelijk is voor welke literatuur dan ook. Het lezen respectievelijk vertalen van die literaturen gaf de Jiddische schrijvers een impuls om hun eigen taal te vernieuwen.
De relatie Hebreeuws-Jiddisch staat ook aan de wieg van de moderne Jiddische literatuur. De steeds grotere afstand tussen Westen Oost-Jiddisch maakte geen einde aan die relatie, maar gaf haar een nieuwe vorm. Oude gevoeligheden kregen een nieuw kader en een nieuwe context. Dit is vooral belangrijk wanneer men het gegeven in aanmerking neemt dat twee van de meest invloedrijke werken uit het begin van de negentiende eeuw, die de verdere rol van het Jiddisch bepaalden, van chassidisch-religieuze oorsprong waren. Ze verschenen in 1815. Deze chassidische vertellingen, ‘Lofprijzing van de Besjt’ en ‘De verhalen’, beide van rabbi Nachman werden tegelijk ook in het Hebreeuws gepubliceerd als eerbetoon aan de stichter van de Chassidische beweging (Baal Sjem Tov, bijgenaamd de ‘Besjt’) en zijn kleinzoon (Nachman). Beide religieuze
| |
| |
leiders gebruiken het Jiddisch voor het vertellen van verhalen en de bereidheid van hun volgelingen om deze teksten in het Jiddisch te publiceren legitimeerde het gebruik van die taal en gaf de auteurs van toekomstige generaties een stilistisch werktuig in handen.
De ‘vertelling’ was essentieel voor de eerste generatie van Jiddische schrijvers. De reactie van het publiek bracht sommige auteurs ertoe zich aan korte romans te wagen. Het seculiere element stond hierbij op de voorgrond, al was het getemperd door een moreel kader. De moderne Jiddische literatuur begon met een explosie van pulp. Onder invloed van de filosofie van de Verlichting begon een tweede generatie auteurs in het Jiddisch te schrijven in plaats van het Hebreeuws, en zij werden de voorlopers van de Hoog-Jiddische literatuur zoals we die sindsdien kennen. Het legendarische jaar van het Jiddisch was 1864, toen Sholem Abramowitz, ook bekend onder zijn pseudoniem Mendele de Boekverkoper, zijn eerste roman in het Jiddisch publiceerde, Dos Klayne Mentchele. Hij was een verlichte persoon, een Maskil in het Hebreeuws, en in zijn zoektocht naar publiek had hij besloten in de volkstaal te schrijven. De Hebreeuwse kring van auteurs en lezers was toen nog klein en elitair, en de massa's stonden zoals gewoonlijk ver af van de ontwikkelingen in de nieuwe, moderne wereld. In het Jiddisch schrijven betekende rekening houden met twee fundamentele vragen: hoe vindt men lezers die bereid zijn literatuur te lezen, en hoe brengt men die lezers ideeën bij die bijdragen tot een verbetering van hun smaak. Mendele de Maskil wilde vooral de onwetendheid bestrijden, zoals die bestond onder de chassidim en andere religieuze groeperingen; tegelijk echter trok hij ten strijde tegen de pulp-literatuur. Jaren lang zwoegde hij voor de ontwikkeling van een literaire stijl in het Jiddisch die de toets van ‘hoge literatuur’ kon doorstaan, en wat hij tot stand bracht heet ‘der Nusekh’, ofwel de Versie, die door Jiddische en Hebreeuwse auteurs zou worden overgenomen als uitgangspunt voor de ‘correcte’ literaire manier van schrijven. Naast deze bezigheid maakt Mendele ook een
begin met realistisch proza en sociale satire. Hij beschrijft de Natuur: planten en bloemen, vogels, de blauwe hemel, de zon en de horizon. Binnen het puur verhalende genre, dat door de chassidische literatuur was opgekomen, introduceerde hij het gebruik van de monoloog als het voornaamste stijlmiddel. Zowel de chassidim als Mendele maakten gebruik van vormen van mondelinge literatuur,
| |
| |
met de bedoeling daardoor de afstand tussen verteller en lezer te overbruggen. Door de lezer een verhaal voor te leggen, zonder hem aan het handje te nemen, probeerde Mendele diens aandacht te trekken, terwijl hij tevens trachtte de lezer door zijn kritiek bewust te maken. Sjolom Aleichem, de tweede ‘klassieke auteur’, nam dit idee over, evenals de derde grootheid van de Jiddische literatuur, I.L. Peretz. Peretz ging nog een stap verder door aanscherping van een kritisch realisme enerzijds, terwijl hij anderzijds aan het traditionele chassidische verhaal, zij het met romantische trekken, vasthield. Hij schreef over de ‘kleine man’ en doorspekte zijn verhalen met quasi-socialistische waarden.
Alle drie de stichters waren, in wezen, Maskilim of Verlichte personen. Alle drie schreven zowel in het Hebreeuws als in het Jiddisch (Sjolom Aleichem overigens alleen in zijn jeugd.) Alle drie stonden kritisch tegenover de Joodse maatschappij van hun tijd. Alle drie verluchtigden hun kritiek met satire, grappen en een grote dosis ironie. Die houding is cruciaal voor de Jiddische literatuur rond het begin van de twintigste eeuw. Uit verscheidene statistieken in Rusland en Polen blijkt dat de Joodse wereld van Oost-Europa snel veranderde. In 1897 beweerde achtennegentig procent van de joden dat het Jiddisch hun moedertaal was. In 1917 beweerde tweeënnegentig procent hetzelfde, maar slechts vierenzeventig procent zei het als omgangstaal te gebruiken. In de provincie bleven de meesten trouw aan het Jiddisch, maar in de grote steden groeide het aantal joden dat helemaal geen Jiddisch kende. Dus de drie klassieken schreven, naar het schijnt, voor een wereld die aan het verdwijnen was. Hun literatuur weerspiegelt het verleden, gesitueerd in een wereld die zij verafschuwden, maar zij gaven de schuld daarvoor niet aan de arme joden, die in hun ogen slachtoffers waren van de historische omstandigheden. Hun succes bij het lezerspubliek komt voort uit hun vaderlijke kritische benadering. Zij waren als het ware familieleden die het recht hadden zich aan de situatie te ergeren.
De generaties die op de drie reuzen volgden, zagen zich in toenemende mate geconfronteerd met steeds minder veeleisende lezers. Het Jiddische ‘literaire bedrijf’ breidde zich uit in het laatste decennium van de negentiende en het eerste van de twintigste eeuw. Naast Kiëv, Minsk en Vilnius, fungeerde toen Warschau als literair
| |
| |
centrum. Daar verschenen de meeste kranten en weekbladen, daar had je de uitgevers, en daar ontstond een klimaat dat een nieuwe impuls gaf aan wie de avantgarde-schrijvers zouden worden. Het publiek reageerde niet positief: de oudere lezers waren gewend aan de traditionele meesters en hun literaire conventies, terwijl veel jonge mensen geen Jiddisch meer lazen of de modernistische aanpak afwezen. Die nieuwe, moderne, grootsteedse auteurs moesten hun eigen wereldbeeld scheppen, maar dat gebeurde in de marge. Het vinden van publiek bleek moeilijk. Rebelse jongens zochten hun modernistische opvattingen elders te slijten. Velen van hen beschouwden de Hebreeuwse literatuur als revolutionair, terwijl ze het Jiddisch van hun ouders en grootouders als achterhaald afdeden. Desondanks kwamen er, tot in de jaren dertig, in bovengenoemde centra veel Jiddische literaire activiteiten van de grond. De initiatiefnemers waren bijna geheel vervreemd van de godsdienstige overtuigingen van de vorige generatie. Ze propageerden liberale en communistische denkbeelden en bekenden zich tot de sociaal-geëngageerde, naturalistische literatuur van Zola, alsmede het experimentele proza en de expressionistische poëzie in het kielzog van westerse modernisten. Men schreef over de vernietiging van het joodse leven in de sjtetl en benadrukte de positie van het individualisme dat gangbaar werd in de steriele, ontmenselijkte wereld van na 1918. Vele auteurs ondergingen een interessante ommekeer die een andere ideologie aankondigde: ze schreven niet meer voor het brede publiek, maar voor de intellectuele elite. Het Jiddisch verdiende zijn eigen upper-class auteurs en lezers. Daarom deden in het literaire leven nu ook de eerste critici van zich spreken, die de nieuwe schrijvers raad gaven, prezen en afkraakten. De verantwoordelijkheid die de kritici claimden, maakte dat hun geschriften een verrijking waren en een belangrijk getuigenis vormden voor de ontwikkeling van het
corpus Jiddische literatuur.
Bovengenoemde trends manifesteerden zich niet alleen in Oost-Europa, maar ook in New York, in Amerika. Het Jiddisch probeerde de massa én de elite te bedienen. Vrij van de economische ineenstorting en de autoritaire regimes stonden de Amerikaanse Jiddische dichters en romanciers open voor het experiment. Zij probeerden het contact te herstellen met de literatuur en de literaire wereld om hen heen. Op het gebied van de poëzie cultiveerden de dichters (zoals Jakob Glatstein) een ‘intro-spectivisme’. Zij gaven
| |
| |
voor net zo te schrijven als dichters in andere talen. Ze namen hun eigen volk tot onderwerp, hun subjectieve ervaringen, maar deden dat in ongebonden verzen over de kleuren van de hemel boven Central Park, slenterend langs Fifth Avenue; ze toonden zich afkerig van de verschrikkingen van de grote stad, tegenstanders van oorlog en voorstanders van de natuur, als ze zich tenminste niet bookish gedroegen of verdwaalden in taalkritiek. Ze waren heel anders dan hun populaire collega's in Oost-Europa.
Het verband tussen ‘de wereld van gisteren’ als onderwerp voor romans, novellen en gedichten en ‘de moderne aanpak’ van de literaire techniek mocht op meer aandacht rekenen vanaf de jaren dertig, en de belangrijkste vertegenwoordiger van die vruchtbare stroming is Isaac Bashevis Singer. In tegenstelling tot andere modernistische auteurs staat Bashevis Singer niet afwijzend tegenover de traditie en de wereld van zijn voorouders. Hij gelooft dat het sjtetl het joodse universum belichaamt. Het sjtetl omvat alle varianten van het menselijk doen en laten, en het Jiddisch is het vehikel bij uitstek om dat universum voor de lezers te openbaren. Bashevis Singer was sterk beïnvloed door Freud en beweerde dat de psychologie het moderne leven vormt. De eigentijdse auteur heeft tot taak de vernieuwende kijk op de menselijke psyche bloot te leggen ten einde daardoor nieuwe dimensies van het bestaan te onthullen. Wat er over het sjtetl te zeggen is met behulp van de psychologie, draagt bij tot een beter begrip van het individu over de ganse aardbol. Bashevis Singer claimt nog iets anders, wat eveneens met zijn psychologische voorkeur te maken heeft. Tegen de stroom van de rationele manier van denken geloofde hij dat het irrationele de sleutel is tot de menselijke ziel. Binnen zijn wereldbeeld neemt de werking van geesten, demonen en djinns een belangrijke plaats in. Zij zijn verantwoordelijk voor de handelingen van mannen en vrouwen, zij zetten de mens ertoe aan dit of dat pad te volgen. Voor Bashevis Singer fungeert het sjetl als de ‘global village’ avant la lettre, een universum dat veeleer door de individuele geest wordt gedomineerd dan door de economie. Deze gonzende, zwevende wereld krijgt nadrukkelijk vorm in Chagals ‘Fiddler on the Roof’, de jood tussen hemel en aarde.
In de nadagen van de Sjoa werd die wereld de canon. Romans en gedichten nemen deze tragedie tot uitgangspunt, zelfs als het ver- | |
| |
haal in heel andere contreien speelt. Tot op zekere hoogte werden bijna alle Jiddische auteurs erdoor verlamd. Hun belangwekkende literaire thema's bleven in het vriesvak. Opvallend is dat zowel jongere als oudere auteurs naar de Sjoa verwijzen, of naar de tijden die aan die apocalyps voorafgingen. Het sjtetl blijft onverminderd voelbaar in alle verhalen. Maar een andere factor beïnvloedde het verval van de Jiddische literatuur en die betrof de liberale, democratische wereld. Assimilatie begon, zoals eerder aangegeven, in Oost-Europa rond de eeuwwende. De miljoenen joden die naar de Nieuwe Wereld emigreerden, werden hoe langer hoe ontrouwer aan de taal van hun voorouders. De tweede generatie, de kinderen van de immigranten, converseerde al in het Engels en zocht aansluiting bij mainstream Amerika. Het Jiddisch verloor in Amerika de band met het gemeenschapsleven; het was niet langer nodig Jiddisch te kennen om te overleven, de gemeenschap kon haar leden geen volledige bescherming meer bieden, en dat maakte de overstap naar de omringende maatschappij logisch.
Het bestaan van zo'n uitgebreid en kwalitatief hoogwaardig corpus van moderne Jiddische literatuur, dat in minder dan een eeuw ontstond, is verbazingwekkend. Wanneer we daarbij de vruchten van de West-Jiddische literatuur tot aan het eind van de achttiende eeuw optellen, neemt het verbazingwekkende nog toe. Naar alle waarschijnlijkheid moet die explosie van creativiteit worden toegeschreven aan de joodse voorliefde voor boeken, het wijdverspreide middel om kinderen lezen en schrijven te leren. De opgedane kennis was een wapen in de diaspora, waar andere kanalen voor de joden gesloten waren. Wij weten niet wat de toekomst het Jiddisch zal brengen: het aantal sprekers van die taal is gering, en van dat geringe aantal behoort het merendeel tot ultra-orthodoxe groeperingen, die geen belangstelling voor literatuur hebben. Hoe dan ook, het corpus van de Jiddische literatuur is een integrerend bestanddeel van de wereldliteratuur, en alleen al daarom de moeite van bestudering waard. Wie weet of uit de ultra-orthodoxe kringen ooit nog eens een nieuwe geniale auteur zal verrijzen, die de volgende daad van creatief verraad zal stellen en iets nieuws en moderns zal laten zien over joden en jodendom.
|
|