De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
De amateur als Dante-specialist
| |
[pagina 20]
| |
de moet volgen, lijkt dat in het Nederlands bijna een regieaanwijzing, maar in het Italiaans hoor ik Donders met vochtige mond, licht smakkend zeggen: ‘Io sarò primo e tu sarai secondo’.
Ik had nu twee aanleidingen om me onmiddellijk in de Divina Commedia te gaan verdiepen: ik hield van vertalen en bewonderde de klank van het Italiaans. Maar ik deed het niet. Ik ging iets nuttigs studeren en daar hoorde in die tijd ook de sociologie bij, zeker als je die wist te combineren met methoden en statistiek. Ik heb jarenlang geen klassieke tekst meer onder ogen gehad. Het Latijn bleef me enigszins bij door het zingen van Gregoriaans en de Italiaanse klank bleef me vertrouwd omdat ik van opera hield. Pas enkele jaren na mijn promotie ging ik, zo moet ik achteraf vaststellen, weer op zoek naar teksten en auteurs uit mijn middelbareschooltijd. Ik werd een zeer regelmatig bezoeker van antiquarische boekwinkels en begeef mij nog altijd zelden in de stad zonder er een te bezoeken. Geleidelijk haalde ik de boeken die ik op de middelbare school bestudeerd had, in huis. Van daaruit ontdekte ik een wereld die ik vergeten was en die me deed beseffen hoe geborneerd en eendimensionaal het academische milieu inmiddels geworden was. In 1984, op een van mijn antiquarische ontdekkingstochten - ik realiseer me plotseling de algemeen onderschatte, vormende betekenis van het antiquariaat - stuitte ik op Dante's Divina Commedia, uitgegeven door Dino Provenzal in drie deeltjes. Voor de somma van tien gulden kwamen ze in mijn bezit. Ik kocht Van Goors Italiaans Handwoordenboek uit 1946, ook antiquarisch en zwaar beschadigd, maar zover ik weet is het nog steeds het beste Italiaans-Nederlands woordenboek. Ik begon te lezen en te vertalen. Hier en daar ontdekte ik zinnetjes die ik eerder gehoord had. Maar la bella donna della mia mente, in Donders' voordracht een zin als een zoen, wilde maar niet verschijnen. Het duurde meer dan een jaar voordat ik ontdekte dat die regel uit Dante's Vita Nuova afkomstig is. Omdat op de universiteit het salaris na de promotie de vorm van een inkomen aanneemt, kon ik steeds meer boeken kopen. Er kwamen een Divina Commedia-woordenboek, een dito concordantie, een Dante-encyclopedie. Dat er Nederlandse vertalingen van de Divina Commedia bestonden werd me pas na enkele jaren duidelijk. Voorlopig ging ik driftig voort met mijn potloodaantekeningen. Het was een hels karwei dat enigszins verlicht werd | |
[pagina 21]
| |
toen ik bij De Slegte een Divina Commedia uitgave van Scartazzini/Vandelli uit 1914 op de kop tikte. Het boek kostte vijf gulden ‘omdat er in geschreven was’. Wat heet: het boek is volgeschreven, van de eerste tot de laatste pagina, met penaantekeningen in een fraai en goed leesbaar handschrift. De eigenaresse was Cecile van der Bijll, blijkbaar lerares Frans, want ze vermeldt graag Franse woorden (chemin bij camino, enzovoort), en blijkbaar protestant, want ze verbetert trouw de ‘katholieke’ psalmnummers. Met Ceciles aantekeningen was ik de koning te rijk en kon ik jaren vooruit. Via haar boek, maar vooral door enkele ansichtkaarten die ik in oude Dante-boeken aantrof en die vanuit Italië geschreven zijn door de ene weduwe aan de andere, ging ik me realiseren dat Dante lezen een bezigheid is voor erudiete, oude dames. Indachtig ook Annie M.G. Schmidts woorden: ‘Ik heb een brief uit Hoogezand gehad van tante, ze heeft het rustig en ze leest de hele dag. Ze leest Voltaire en ze leest de hele Dante in 't Italiaans en elke avond speelt ze Bach’. Ik was bien étonné en ben dat bij lezingen nog steeds, tot mijn genoegen. Dante lezen vereist rust en vrouwelijke toewijding. Ik wist niet dat ik het in me had. Dante's tekst moet klinken. Voorzichtig las ik wel eens hardop in mijn eigen Italiaans en ik heb lang gezocht naar een langspeelplaat met voordracht uit de Divina Commedia die in het bezit zou zijn van de Nijmeegse universiteit, maar die onvindbaar bleef. Toen hoorde ik de vertaling die Imme Dros gemaakt had van de Odyssee voorgelezen worden op de radio. Daaraan beleefde ik zoveel genoegen, dat ik de KRO, waar ik een adviesfunctie had, voorstelde de Divina Commedia voor te laten lezen op de radio. Het jaar 2000, wanneer Dante's afdaling in de hel zeven eeuwen telt, leek een mooi aanknopingspunt. Mijn voorstellen, ik had er nog een hele rij, werden met grote scepsis ontvangen. Er was, zo verzekerde men mij, geen enkele Nederlandse vertaling geschikt om voorgelezen te worden. Niet overtuigd lag ik 's avonds in mijn bed te lezen in de nieuwste vertalingen en geleidelijk kwam ik ook zelf tot de conclusie dat die niet goed voor te lezen zijn. Uit ergernis ben ik opgestaan en na een halve nacht werken had ik zelf een vertaling gemaakt van het eerste canto die volgens mij wél voor te lezen was. Die nacht, in november 1994, werd het begin van mijn Dante-manie. Ik kan er inmiddels beter mee omgaan, maar gedurende langere tijd heeft het me meer tijd en energie gekost dan goed was voor mij en mijn omgeving. Ik ben tenslotte geen oudere weduwe. Dante kan een | |
[pagina 22]
| |
mens slopen. Het is velen vóór mij gebeurd. Denk alleen maar aan Botticelli, die aan zijn Dante-gekte zijn carrière opofferde. Mijn vertaling heeft meer dan vier versies gekend, voordat ze, althans in mijn ogen, ergens op ging lijken. Ik wilde een direct sprekende vertaling die niet de overdreven verhevenheid heeft die de meeste vertalingen kenmerkt. Een tragedie heeft een verheven stijl, een komedie heeft een variabele stijl, afhankelijk van de situatie. Het zijn woorden van Dante zelf. In de mij bekende vertalingen wordt die opmerking niet serieus genomen. Soms is het grof, als een duivel een scheet laat, of een dief een obsceen gebaar maakt. Dergelijke figuren vervolgens aanspreken met ‘u’ of ‘gij’ lijkt mij ridicuul. Soms gebruikt Dante platte woorden: een kont is een kont. In Amsterdam en Oss roept men dan in koor: ‘Stijlbreuk!’ Naar mijn mening dient men dat van geval tot geval te bekijken. Ik heb ongetwijfeld fouten gemaakt, maar ik weet dat ik daar niet alleen in ben. Elke vertaling bevat fouten, de beste vaak de grofste. De kwaliteit van mijn vertaling is de (voor)leesbaarheid en ik ben tot elke verbetering bereid zolang die niet in het geding komt. Want Dante's taal wordt gekenmerkt door directheid en eenvoud, ook al is de inhoud soms moeilijk te begrijpen voor wie de middeleeuwse filosofie en theologie niet kent. Dat mijn vertaling leesbaar is, mag blijken uit het feit dat er inmiddels 4.000 exemplaren verkocht zijn en vele lezers mij hebben laten weten dat zij, na eerdere vergeefse pogingen, via mijn vertaling voor het eerst in Dante's hel zijn doorgedrongen. En daar ging het mij om. De onnozelheid waarmee ik mijn vertaalwerk begonnen ben, kan ik natuurlijk niet volhouden. Ik moet me inmiddels verantwoorden. Mijn vertaling heeft heel wat kritieken opgeleverd. De meeste zijn positief, sommige lyrisch lovend, een enkele malicieus. Ik heb er veel van geleerd, ook van de malicieuse. De esoterische kritiek die hier en daar klinkt, lap ik aan mijn laars. Het zijn de mensen die Dante tot hun bezit verklaard hebben en hun literaire nadagen bijvoorbeeld slijten met het schrijven van eigen gedichten in de marge van de komedie. Ze zouden hun talenten beter gebruiken door een nieuwe vertaling te maken, hoe poëtischer hoe liever, maar waarschijnlijk kunnen ze de dienstbaarheid die daarvoor nodig is, niet opbrengen. Ze willen zelf literatuur maken, desnoods op de rug van de grote meester. Wie vertaalt is van die pretentie ontslagen, althans volgens Ortego y Gasset naar wiens filosofie ik, dat is me pas later gebleken, vertaald heb. Hij zegt in Miseria y | |
[pagina 23]
| |
splendor de la tradución: ‘een vertaling [van een klassiek geschrift] is geen fraai literair werk maar een vrij vervelend apparaat dat de lezer verplaatst in de arme drommel [Dante] die [700] jaar geleden op zijn manier zijn best deed zich op het levensvlak staande te houden’. Dat ik zijn filosofie gevolgd heb, blijkt temeer uit het uitvoerige voetnotenapparaat dat ik heb toegevoegd. Dante vereist veel verklaring en toelichting die direct beschikbaar moeten zijn. Mijn lezers zijn me er dankbaar voor, zo is me vele malen gebleken. En weer heb ik me zonder het te weten op Ortego y Gasset gebaseerd: ‘ik stel me een vertaling voor (...) die geen literaire zwier nastreeft, maar die heel duidelijk is, al zal die duidelijkheid een overvloed aan voetnoten vereisen’. Een criticus mag alles beweren en hij of zij kan dat ongestraft doen. Sommigen, zo heb ik gemerkt, gebruiken een kritiek om te laten zien wat ze zelf weten. En dat valt soms tegen. Ik blijf een amateur, maar ik schrik niet weinig wanneer ik zie wat een deskundige zoal beweren kan. Een voorbeeld. In een kritiek in Trouw werd mijn vertaling van dove si puote ciò che si vuole met ‘waar ze willen wat ze kunnen’ geridiculiseerd. Er staat, zo houdt de criticus ons voor, ‘men wil het waar macht en wil één zijn’. Ik neem aan dat hij deze kromme formulering niet als vertaling bedoelde. Jammer, want ik had die graag van hem gehoord. Maar dit is nog maar het begin. Hier wordt ‘God’ bedoeld, zo gaat de criticus gewichtig verder, daarom is dat meervoud dat ik gebruikte om het vervelende ‘men’ te vermijden zo belachelijk. God wordt met het onpersoonlijke ‘si’ aangeduid om ‘de naam God te vermijden, die net zoals Christus en Maria nooit worden genoemd in het Inferno’ (letterlijk citaat!). Twee opmerkingen. Een blik in een concordantie kan leren dat het woord ‘Dio’ vijfentwintig maal gebruikt wordt in de hel! Meestal wordt de God van de christenen bedoeld. Bovendien wordt een soortgelijke formule gebruikt als het gaat om Michaël (Hel VII, 11) en Maria (Paradijs XXXIII, 34-35). Het betreft blijkbaar een macht die ‘men’ in de hemel heeft en die niet tot God beperkt is. Je wordt stil van dit soort deskundige beschouwingen. Of zou ik inmiddels ook zelf een Dante-specialist zijn geworden? Toch maar niet: ik ben een liefhebber. Na al die jaren moet ik vaststellen dat ik schrijvers als Dante nodig heb om mijn geestelijk evenwicht te bewaren in het hedendaagse universitaire bestel waar men punten telt zoals een kruidenier de krenten weegt en waaruit levensbe- | |
[pagina 24]
| |
schouwing en filosofie zijn weggefilterd zodat alleen de onversneden, zuivere wetenschap overblijft, die tenslotte alleen op haar praktische toepassingswaarde beoordeeld wordt. Mag het iets mee zijn? Iets van het goede, het schone en het ware? Ze zijn niet te meten, ze zijn onmetelijk, zoals Dante beseft wanneer hij aankomt boven in de hemel waar deze drie samenvallen:
Qual è 'l geometra che tutto s'affige
per misurar lo cerchio, e non ritrova,
pensando, quel principio ond' egli indige,
tal era io a quella vista nuova:
veder voleva, come si convenne,
l'imago al cerchio, e come vi s' indova;
ma non er an da ciò le proprie penne;
se non che la mia mente fu percossa,
da un fulgore, in che sua voglia venne.
All'alta fantasia qui mancò possa;
ma già volgeva il mio disio e 'l velle,
sì come ruota chi'gualmente è mossa,
l' amor che muove il sole e l' altre stelle.
Als de meetkundige die het betreurt
Dat hij de cirkel niet vermag te meten
En die vergeefs naar de principes speurt,
Zo raakte ik toen van de wens bezeten
Meer van het beeld, zijn plaats in deze kring
En zijn versmelting met die vorm te weten.
Al was mijn eigen vleugelkracht gering,
Een bliksemflits trof mijn begripsvermogen
En bracht mij van die dorst verzadiging.
Mijn kracht tot Godsaanschouwing was vervlogen,
Maar als een wiel dat staag zijn kring beschrijft,
Zo werden nu mijn drang en wil bewogen
Door Liefde, die de zon en sterren drijft.
|
|