| |
| |
| |
Canzoniere, gedicht XXII
Francesco Petrarca
(Vertaling en toelichting Robert de Does)
Aan ieder wezen levend op de aarde,
behalve aan hen die gruwen van de zon,
schijnt alle leed niet langer dan de dag,
want als de hemel pronkt met al zijn sterren,
keert de een naar huis en de ander nest in 't woud,
om vrede en rust te vinden tot de morgen.
Maar ik vind noch bij 't gloren van de morgen
die snel de duisternis verjaagt van de aarde,
en die de dieren wekt in ieder woud,
respijt van smart bij 't rijzen van de zon,
noch als ik 't flonkerlicht zie van de sterren,
terwijl ik ween en hunker naar de dag.
Als 't avondrood een eind maakt aan de dag
en onze nacht voor anderen daagt als morgen,
staar ik vol weemoed naar de wrede sterren,
die mij boetseerden uit bezielde aarde,
en vloek mijn eerste dag onder de zon,
die mij gedoemd heeft tot een wilde in 't woud.
| |
[Italiaans]
A qualunque animale alberga in terra,
se non se alquanti ch'ànno in odio il sole,
tempo da travagliare è quanto è 'l giorno;
ma, poi che 'l ciel accende le sue stelle,
qual torna a casa et qual s'anida in selva
per aver posa almeno infin a l'alba.
Et io, da che comincia la bella alba
a scuoter l'ombra intorno de la terra,
svegliando gli animali in ogni selva,
non ò mai triegua di sospir' col sole;
poi, quand'io veggio fiammeggiar le stelle,
vo lagrimando et disïando il giorno.
Quando la sera scaccia il chiaro giorno,
et le tenebre nostre altrui fanno alba,
miro pensoso le crudeli stelle,
che m'ànno facto di sensibil terra;
et maledico il dì ch'i' vidi 'l sole,
che mi fa in vista un huom nudrido in selva.
| |
| |
| |
[Nederlands]
Ik denk dat nooit een woester dier van 't woud
op prooien jaagt, des nachts of overdag,
dan zij om wie ik ween bij maan en zon;
de slaap schenkt geen soelaas, ook niet de morgen;
al ben ik sterfelijk en van de aarde,
mijn felle hartstocht dank ik aan de sterren.
Voor ik weerkeer tot u, gij schone sterren,
of zink naar 't minnaarsdal in 't schimmenwoud,
en niets hier achterlaat dan stof en aarde,
bid ik dat zij mij troost schenkt, want één dag
vergoedt soms jaren, en dat vóór de morgen
zij mij verblijdt, na 't heengaan van de zon.
O, was ik met haar bij gedoofde zon,
en in geen ander licht dan van de sterren,
één nacht slechts en dan daagt nooit meer de morgen!
En laat zij dan geen struik worden in 't woud,
ontvluchtend uit mijn armen, als die dag
toen Phoebus haar vervolgde op onze aarde!
Ik zal in 't hout zijn onder de aarde in 't woud,
de dag vol licht van minuscule sterren,
voordat zo'n morgen gloort voor zulk een zon.
| |
[Italiaans]
Non credo che pascesse mai per selva
sì aspra fera, o di nocte o di giorno.
come costei ch'i piango a l'ombra e al sole,
et non mi stancha primo sonno di alba;
ché, ben ch'i sia mortal corpo di terra,
lo mio fermo desir vien da le stelle,
Prima ch'i torni a voi, lucenti stelle,
o tomi giù ne l'amorosa selva,
lassando il corpo che fia trita terra,
vedess'io in lei pietà, che 'n un sol giorno
può ristorar molt'anni, e ‘nanzi l'alba
puommi arichir dal tramontar del sole!
Con lei foss'io da che si parte il sole,
et non ci vedess'altri che le stelle,
sol una noete, et mai non fosse l'alba,
et non se transformasse in verde selva
per uscirmi di braccia, come il giorno
ch'Apollo la seguìa quà giù per terra!
Ma io sarò sotterra in secca selva,
e 'l giorno andrà pien di minute stelle,
prima ch'a sì dolce alba arrivi il sole.
| |
| |
| |
Toelichting
Dante-lezers kennen de uitvinder van de sextine als de boetvaardige wellusteling die door de dichter hoog op de Louteringsberg wordt aangetroffen (canto XXVI) en die hij prijst als ‘de beste ambachtsman in zijn moedertaal’. Hij bewijst hem zelfs de eer die moedertaal, het oud-occitaans, de taal van de troubadours, ook te laten klinken in zijn Toscaans gedicht: Ieu sui Arnaut, que plor e vau cantan; / consiros vei la passada folor (Ik ben Arnaud, die weent en zingt; bezwaard zie ik mijn gewezen verdwazing). In een van zijn gedichten zegt Arnaud van zichzelf: Ieu sui Arnautz qu'amas l'aura, / e chatz la lebre ab lo bou, / e nadi contra suberna (Ik ben Arnaud, die wind vergaart, en jaagt op de haas met de os, en zwemt tegen de stroom). Afkomstig uit het bisdom Périgord is Arnaud Daniel actief in de periode ± 1180-1210 als de meester van het trobar ric, de zeer gekunstelde stijl die het hermetisme van het trobar clus verenigt met een geraffineerde woordkeus, assonanties en rijmen. Zijn thematisch materiaal is de modieuze kort tevoren uitgevonden hoofse liefde (l'amour est une invention du douzième siècle, zegt Gaston Paris), maar zijn originaliteit ligt in zijn verbale en formele virtuositeit. Hij geldt als de uitvinder van de sestina (het woord schijnt van Petrarca te stammen), in het Frans sinds 1538 sextine genaamd; ik ken geen goed Nederlands woord ervoor.
De sextine bestaat uit zes zesregelige strofen, gevolgd door een drieregelig envoi. De oorspronkelijke sextine is niet gerijmd; het principe berust op de terugkeer van de zes eindwoorden van de eerste strofe als eindwoorden in de volgende strofen volgens een vaste formule. In de laatste (halve) strofe zijn drie van deze woorden ook binnenin het vers geplaatst. De formule is die van de retrogradatio cruciata, die het best wordt uitgelegd door de eindwoorden van de strofen weer te geven door cijfers in de kolommen van een matrix. De cijfers tussen haakjes staan voor die woorden binnenin het vers. De ideale sextine ziet er dan als volgt uit:
1 6 3 5 4 2 (1)
2 1 6 3 5 4 2
3 5 4 2 1 6 (3)
4 2 1 6 3 5 4
5 4 2 1 6 3 (5)
6 3 5 4 2 1 6
| |
| |
De permutaties in de kolommen worden gegenereerd door achtereenvolgens het zesde element van de vorige kolom te doen volgen door het eerste, het vijfde door het tweede en het vierde door het derde element. Het laatste eindwoord van iedere strofe is daardoor het eerste van de volgende strofe en de volgorde van de laatste strofe komt overeen met die van de eerste. In de praktijk echter variëren de dichters meestal de volgorde in de laatste strofe hetzij naar willekeur, hetzij volgens een andere formule. De sextines van Pontus de Tyard zijn bovendien gebouwd op drie rijmen, terwijl de envoi vierregelig is.
Anders dan het zoveel bondiger en soepeler sonnet, waarvan de vondst uit dezefde periode stamt en door sommigen ook aan de troubadours wordt toegeschreven, is de sextine maar door weinig dichters nagevolgd, al kan men uit het twintigtal bewaard gebleven manuscripten van Arnauds sextine Lo ferm voler qu'el cor m'intra (De sterke wil die dringt in mijn hart) afleiden dat zijn voorbeeld destijds populair was. In De vulgari eloquentia, het boek waarin Dante het gebruik van de volkstaal in de litteratuur propageert, toont hij ook zijn grote bewondering voor het werk van Arnaud, wiens sextines hij navolgt en zelfs nog virtuozer maakt in de Rime (CI en CII). Tussen de honderden sonnetten en tientallen chansons vind ik maar negen sextines (waarvan één dubbelsextine) in Petrarca's canzoniere, die alle opvallen door de hoge graad van verdunning van zijn toch al niet zeer krachtige gedachtengoed. Een vertaling in onze zoveel minder klankschone taal kan daar uiteraard niet veel goed aan doen. Het is dan ook uitsluitend als voorbeeld van deze formele curiositeit dat ik hier mijn vertaling laat afdrukken.
Tijdens de grote rage van het petrarkisme in de zestiende eeuw wordt de vorm van de sextine gehanteerd door Gaspara Stampa, Camões en Tyard, later door Opitz, Rückert, Uhland, Swinburne en Kipling, en in de moderne dichtkunst door Auden, Eliot en Pound (die Arnaud Daniel heeft vertaald) en in het Nederlands ook door Koos Schuur.
|
|