De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Colberts reis
| |
[pagina 153]
| |
zijn kale schedel met welriekende wateren en deze zal dan ook wel net zo teer en rozig geglansd en zacht hebben aangevoeld als een fijn fluwelen lapje. Bovendien lardeerde Colbert zijn conversatie met Franse woorden, hoewel hem wat dat betreft geen groot arsenaal ter beschikking stond. Hij dacht dat dit een man van de wereld betaamde, en hij beweerde dat men op die manier welsprekendheid kosmopolitisch gestalte kon geven. Over deze kwestie sprak hij uitvoerig met Modlizki, die aandachtig naar hem luisterde en van tijd tot tijd - onderdanig met het hoofd knikkend - uiting gaf aan zijn instemming, omdat hij zijn meester en weldoener, wellicht op grond van een verkeerde opvatting van het wezen der bescheidenheid, niet om een nadere uitleg van deze bewering durfde vragen. Modlizki vervulde in het huisje aan de rand van de stad, dat Colbert met vrouw en dochter bewoonde, alle functies. Hij was portier, tuinman in de kleine voortuin, liep op de markt achter mevrouw Colbert aan en droeg de zware tassen, schuierde de kleren en poetste de schoenen, hielp in de keuken de vrouwen zelfs bij het koken, want hij was de enige bediende in huis. Daar hij als kind door het toen nog kinderloze echtpaar was opgenomen, had hij in huis altijd een merkwaardige positie gehad. Na eerst de schalen uit de keuken te hebben gehaald, zat hij met de anderen mee aan tafel. Zeer wel zijn plaats wetend, sprak hij niet uit zichzelf, maar antwoordde alleen als er een vraag tot hem gericht werd. Meteen na afloop van de maaltijd stond Modlizki op en verliet hij de kamer, nadat hij zwijgend een buiging naar het gezelschap aan tafel gemaakt had. Colbert had elke dag weer plezier in de welopgevoede bescheidenheid van zijn bediende en beantwoordde zijn groet met een glimlach. Modlizki deed in de keuken de afwas. Colbert had tot zijn veertigste de zaak gedreven die hij van zijn vader had geërfd, een grote handel in koloniale waren. Op zijn veertigste had hij het huis gekocht dat gelegen was in de pas gebouwde villawijk en zich uit de zaak teruggetrokken. Hij had fortuinlijk geboerd en zijn dochter kon te zijner tijd een aanzienlijke erfenis verwachten. Colberts dochter had bij haar doop de naam Amélie meegekregen. Dit verhinderde haar moeder echter niet - zeer tot Colberts verdriet - haar kind eenvoudigweg Maltscha te noemen, om zo de enigszins ongebruikelijke naam aan de omgangstaal aan te passen. ‘Mon Dieu,’ placht Colbert te zeggen, ‘wat maak je toch van de | |
[pagina 154]
| |
naam van mijn enige kind, Mélanie!’ Maar Milena Colbert, zijn echtgenote, trok zich niets aan van Colberts verwijten. Soms haalde zij, in plaats van te antwoorden, spottend de schouders op, soms echter antwoordde ze bot: ‘Hou toch op met die grillen van je. De hele stad lacht ons al uit.’ Dan knoopte Colbert zijn jasje tot de laatste knoop dicht en verliet de kamer. Hij liep de trap af en keek naar de deur van Modlizki's kamer. Als Modlizki daar niet was, trof hij hem in de tuin aan. Hij beklaagde zich bij hem over het onbegrip van zijn vrouw. Modlizki keek zijn meester rustig aan, en als deze, verlegen om geestelijke steun, zijn mening vroeg, placht hij te zeggen: ‘Wij moeten ons erbij neerleggen, meneer Colbert.’ Dit antwoord bracht een diepe ontroering in Colbert teweeg. Of het nu kwam doordat zijn stemming op dergelijke momenten toch al ontvankelijk was voor ontroering, of doordat het ‘wij’ van Modlizki Colbert duidelijk maakte hoezeer alles wat hem raakte ook zijn bediende raakte, en dat het opkomende gevoel niet alleen te staan, maar een deelgenoot in het leed te bezitten, de plotselinge emotie teweegbracht. Colbert schudde geroerd Modlizki's hand. Op zo'n moment gebeurde het dat Colbert Modlizki als reisgenoot uitkoos en hem het plan voor de reis ontvouwde. Zij stonden in Modlizki's kamer, een vertrek met één raam, waarin zich alleen Modlizki's bed, een kast en een afbeelding van een heilige bevonden. Colbert keek Modlizki een ogenblik lang zwijgend aan. Hij ademde zwaar. ‘Kom,’ zei hij toen resoluut. Hij nam hem mee naar de zolder. Voor een afgesloten deur bleef hij staan. Hij haalde een sleutel uit zijn zak en ontsloot de deur. Zij traden een kamertje binnen, waarin door een dakraam spaarzaam licht viel. Colbert draaide zich om naar Modlizki en pakte hem bij de knoop van zijn jasje. ‘Nu zal ik het je toevertrouwen, mon cher! C'est le secret de ma vie. Het is het geheim van mijn leven!’ Hij sprak op ernstige, plechtige toon. Modlizki had zijn hoofd met de kortgeknipte, zwarte haren licht gebogen. ‘Ik weet dat je mij bent toegedaan,’ zei Colbert. ‘Ik heb je als zesjarig jongetje uit het weeshuis van het klooster gehaald en bij me in huis genomen en voor je gezorgd alsof je mijn eigen kind was. Mon enfant, jij zal mij niet verraden!’ Hij vocht tegen zijn tranen. | |
[pagina 155]
| |
‘Wilt u mijn nederige afkomst er buiten laten,’ zei Modlizki zacht. ‘Quel naïveté, mon ami! Daar heb ik het toch niet over?’ Colbert liep de kamer op en neer. Als hij in de buurt van het dakraam kwam, moest hij zijn hoofd buigen, want het dak liep hier schuin af. ‘Ik heb het toch niet over jouw afkomst? Je moet over alles wat je van me te horen krijgt je mond houden, Modlizki, begrijp je, astu compris?’ Modlizki knikte plechtstatig. Hij keek Colbert met grote, ernstige ogen aan. Deze blik van Modlizki was het enige dat Colbert aan zijn bediende niet beviel, hoewel juist de ogen ongeveer het enige mooie waren aan Modlizki's gezicht. Hij had een lange neus en een bruingele gelaatskleur, maar zijn ogen - onder lange, smalle zwarte wenkbrauwen - waren zwart en groot, omzoomd door lange wimpers. Colbert kon zich er geen rekenschap van geven waarom hij deze blik van Modlizki niet verdroeg. Hij had het gevoel alsof die blik hem aan iets onaangenaams herinnerde. Als Modlizki zo voor hem stond, in zijn zwarte kleding, het hoofd licht gebogen, een toonbeeld van plechtstatige bescheidenheid, dan wist hij deze blik niet thuis te brengen. ‘Er deugt iets niet aan hem,’ dacht Colbert en hij wendde zich af. Hij keek een ogenblik lang zwijgend door de kleine opening van het dakraam. Toen draaide hij zich weer om naar Modlizki. ‘Bon,’ zei hij, ‘ik vertrouw je, Modlizki.’ Hij wachtte even alvorens verder te gaan. Toen zei hij langzaam, de woorden één voor één uitsprekend: ‘Ik heb besloten op reis te gaan.’ Hij trad een paar stappen terug en keek Modlizki aan. Maar Modlizki bleef in dezelfde houding staan. Had Modlizki het niet begrepen? ‘Ik ga op reis, Modlizki! Kijk,’ zei hij en wees met zijn hand naar een stapel boeken in de hoek. Modlizki kwam dichterbij. ‘Paris!’ Colbert slikte de ‘s’ in. Het waren Franse leerboeken, boekjes met zinnen die de reiziger onderweg nodig heeft, reisgidsen, stadsgidsen voor Parijs en geïllustreerde catalogi van kunstverzamelingen en musea. ‘Alles is geheim, Modlizki! Ik ben al lang met de voorbereidingen bezig.’ Hij bladerde geestdriftig in de boeken. ‘Ik ben hier dagelijks aan het werk. Het zal een reis zijn die lang kan gaan duren. Een reis van maanden, mon ami. Drie maanden, het kunnen er makkelijk vier worden, c'est possible.’ | |
[pagina 156]
| |
Hij liep weer het vertrek op en neer. ‘Jij moet met me meegaan, Modlizki.’ Hij keek hem onderzoekend aan. ‘Ik?’ Colbert knikte ernstig. ‘Wanneer gaan we op reis?’ vroeg Modlizki. ‘Oh, zodra alles klaar is,’ zei Colbert levendig. ‘Oh, er moeten nog veel voorbereidingen getroffen worden. Een mens moet namelijk op alles voorbereid zijn, Modlizki. Wij zullen voortaan elke dag samenwerken. Maar attention, dat Mélanie het niet te weten komt! Zij zou er een stokje voor kunnen steken. Parijs, Modlizki, Parijs, begrijp het dan toch! Het Louvre, heb je nog nooit van het Louvre gehoord? Wij zullen alles bekijken, Modlizki, oh, deze schilderijen, hier, hier, blader eens in dit boek, deze schatten, la France, la France! Dat je dat niet begrijpt! C'est à s'arracher les cheveux! Zo wreekt zich toch je afkomst, ik maak je geen verwijten, jij kan er niets aan doen, Modlizki, je zult het begrijpen als je het ziet, Modlizki, dan zal je net zo ontroerd zijn als ik, en je hart zal feller kloppen, net als dat van mij.’ Hij had zijn hand op Modlizki's schouder gelegd. Modlizki stond gebukt voor het dakraam en bladerde in het boek dat Colbert hem in de hand had gedrukt. Zijn blik gleed vluchtig over de reproducties van schilderijen, beeldhouwwerken en gebouwen. ‘Misschien heeft u gelijk, meneer Colbert, als u mij aan mijn vader en moeder herinnert,’ zei Modlizki. ‘Misschien is dit echt alleen voor mensen van goeden huize en niet voor mensen van lage komaf als ik. Ik kan maar beter thuis blijven, meneer Colbert. Misschien is ter bescherming van het huis de aanwezigheid van een man wel nodig. U zult alleen veel meer plezier hebben.’ ‘Daar heb ik allemaal aan gedacht,’ zei Colbert. ‘Ik zal de neef van mijn vrouw vragen om bij ons in huis te komen. Daar heb ik allemaal aan gedacht. Ik heb na lang nadenken het besluit genomen om jou mee te nemen. Een reis gaat gepaard met veel onvoorziene omstandigheden. Het is goed als je gezelschap hebt, voor alle eventualiteiten. Ik denk niet aan het ergste, neen, zeker niet. Maar er zijn toch altijd wel dingen waarover je graag met een ander, iemand waar je van op aan kunt, zou willen praten. Zie je, Modlizki! Je staat dan vaak voor onverwachte situaties. Enfin, vier ogen zien meer dan twee, ook dat is belangrijk, wanneer je geheel op jezelf bent aangewezen. Maar nu moeten we de laatste voorbe- | |
[pagina 157]
| |
reidingen treffen. Kijken wat we aan bagage mee zullen nemen -, dat is een hele opgave, daar moeten we goed over nadenken, mon Dieu, wie zou het geloven! Dan de taal: om maar op alle eventualiteiten voorbereid te zijn, heb ik hier boekjes waar alle zinswendingen in staan die we nodig zullen hebben, hoe je vraagt naar de treinen die we moeten hebben, hoe je een hotel reserveert, hoe je naar de tijd vraagt, enzovoort, enzovoort, alles, oh, mon enfant, er zijn legio mogelijkheden en je moet altijd de beste kiezen.’ Ze hoorden de stem van mevrouw Colbert. Ze riep Modlizki. ‘Ja, ja, depêche-toi, ga gauw, mon fils,’ zei Colbert, ‘en houd je mond!’ Modlizki deed de deur achter zich dicht. Colbert bleef achter in het kamertje. Hij ging vermoeid op de stapel boeken zitten en wiste zich met een welriekende zakdoek het zweet van het voorhoofd. Er is niets bekend over wat er in Modlizki omging. Uiterlijk veranderde er niets in Modlizki's gedrag. Colbert daarentegen was vanaf de dag dat hij Modlizki zijn plan had onthuld een ander mens. Hij zat glimlachend aan tafel en bejegende Mélanie nog hoffelijker dan anders. Hij knikte Modlizki tijdens het eten geregeld vriendelijk toe. Modlizki beantwoordde die vriendelijke hoofdknikjes met een nietszeggende blik, zonder de uitdrukking van zijn gezicht te veranderen. Op een keer, kort na het gesprek op zolder, zei Colbert tijdens het eten: ‘Wij hebben er indertijd goed aan gedaan hem bij ons in huis te nemen, niet waar, ma chérie?’ Milena Colbert antwoordde niet. Zij keek met een streng gezicht naar de schaal met vlees die voor haar stond. Zij vertrok alleen haar mond, zowel omdat zij Modlizki niet mocht, als ook omdat zij minachting had voor de praatzucht van Colbert. Zij placht zich tegenover Maltscha denigrerend over haar man uit te laten, alsof zij het recht had haar dochter aansprakelijk te stellen voor haar vaders karakter. ‘Hij wordt met de dag kinderlijker,’ zei ze. ‘Wij zullen hem nog in een wagentje moeten zetten en een lolly in zijn mond stoppen.’ Twee keer per dag had ze een speciale reden om zich aan haar echtgenoot te ergeren. Dat was na elke maaltijd. Colbert liet de gelegenheid niet aan zich voorbijgaan zijn weerspannige en toornige echtgenote, zodra hij van tafel was opgestaan, met een elegante buiging de hand te kussen. Hij bracht al zijn behendigheid in stelling om daarvoor een geschikt ogenblik te vinden. De boze woor- | |
[pagina 158]
| |
den van Milena konden hem er niet van af brengen. ‘Want dat ben ik aan mijn eer verplicht,’ zei hij tegen Modlizki. Milena ervoer Colberts kinderlijk gedrag als een persoonlijke krenking. Het is een raadsel wat er vervolgens met Modlizki gebeurde. Wij zullen zien hoe de handelwijze van deze man, die toch als een zoon in het gezin was opgenomen, de oorzaak werd van Colberts dood. Er is geen verklaring voor de plotselinge uitbarsting van vijandschap en haat bij Modlizki, want hij heeft zich er tegenover niemand duidelijk over uitgelaten. Zelfs Amélie, die toch als eerste in aanmerking kwam om op de hoogte te zijn, aangezien zij in een nauwere betrekking tot Modlizki stond dan alle anderen, kon zijn vage toespelingen niet begrijpen. Zij was toen amper vijftien jaar oud. Toch had ze al ontwikkelde borsten en was ze even groot als haar moeder. Toen Colbert allang dood was en Modlizki allang verdwenen, sprak Amélie vaak met haar ontroostbare moeder over de gebeurtenissen van die maanden. Zij vertelde welke veranderingen haar aan Modlizki waren opgevallen. Dat was niet voldoende om die plotselinge eruptie van boosaardige gemeenheid te verklaren. Mevrouw Colbert zelf, die haar dochter nu altijd Amélie noemde, twijfelde er niet aan dat Modlizki van oudsher de haat diep verborgen in zijn gemoed had meegedragen. Er kon toch nooit een lachje van af? En als Amélie na het avondeten op verzoek van haar ouders achter de piano had plaatsgenomen, had Modlizki toch altijd de kamer verlaten? Zijn boze blik was mevrouw Colbert niet ontgaan. Het lag allemaal alleen maar aan de overgeërfde haat van de mens van lage afkomst jegens het edele en hoogstaande, dat nu eenmaal eigen is aan het leven van een gezin van goeden huize. ‘Hij was een nobel mens, Amélie,’ zei mevrouw Colbert, een zakdoek naar haar ogen brengend. ‘Wij hebben hem zijn kinderlijk gedrag maar al te graag vergeven. Dat was gewoon de uitdrukking van zijn vriendelijke inborst.’ Amélie had reden zich verwijten te maken. Haar enige verontschuldiging was dat zij nog zo jong was. Als zij alles bijtijds had verteld, dan zouden ze geweten hebben wat voor vlees ze in de kuip hadden, voor het te laat was. Amélie bezocht Modlizki namelijk sinds haar veertiende jaar op zijn kamer. Dat deed zij na het eten, als haar ouders een dutje deden. Amélie had nooit van deze bezoeken gerept. Zij schaamde zich er zeer over. De gedachte | |
[pagina 159]
| |
daaraan was haar jaren later nog een kwelling. Aanvankelijk liet Modlizki Amélie in zijn kamer alleen foto's zien, die hij bewaarde in een afgesloten kistje. Dit kistje had hij weer opgeborgen in een zwarte, houten koffer die onder het bed stond. Op de foto's stonden naakte mannen en vrouwen afgebeeld, apart, maar ook met elkaar. Later kleedde Modlizki zich ook in bijzijn van Amélie uit en onderrichtte hij haar over aard en functie van de menselijke organen. Hij zei dat hij van plan was de dingen die in allerlei variaties op de foto's waren afgebeeld, te zijner tijd met Amélie uit te proberen, maar wanneer precies liet hij nog in het midden. Het is niet bekend waar hij op wachtte. Amélie zag zeer tegen dit moment op. Toch protesteerde zij niet als Modlizki met zijn uitleg kwam. Daar schaamde zij zich later het meest over. Dit alles is verbazend. Want voordat meneer Colbert hem in huis nam, had Modlizki een vrome opvoeding in het klooster genoten. Hij droeg een amulet om zijn hals en hij biechtte vaak. Ook deze trek in Modlizki's karakter kan vermoedelijk alleen verklaard worden vanuit zijn afkomst. In de tijd dat Colbert Modlizki deelgenoot had gemaakt van zijn reisplannen, begon Modlizki Amélie als haar ouders er niet bij waren plotseling Maltscha te noemen. De gelijktijdigheid viel Amélie op, hoewel er toch nauwelijks sprake kon zijn van een verband. Maar Amélie hechtte aan deze omstandigheid later een bijzondere betekenis, hoewel zij niet kon zeggen waar deze betekenis in bestond. Modlizki maakte tegenover Amélie geen geheim van de plannen van meneer Colbert. Nog dezelfde dag vertelde hij haar alles, hoewel hij plechtig beloofd had dat hij zijn mond zou houden. Amélie herinnerde zich dat hij haar toen voor het eerst Maltscha had genoemd. Hij was die dag uit zijn humeur en hij sprak weinig. Elke ochtend om tien uur moest Modlizki naar de zolderkamer komen. Meneer Colbert wachtte daar in grote opwinding op hem. Hij was in die tijd ten prooi aan sterk wisselende stemmingen. Het ene moment was hij stil alsof hij met diepzinnige en ingewikkelde gedachten bezig was, het andere moment was hij vrolijk, ja zelfs uitgelaten, en maakte hij grapjes tegen Amélie en Modlizki. Op deze ochtenden werd de reis voorbereid. Colbert kon er maar niet genoeg van krijgen Modlizki enthousiast over Parijs en Frankrijk te vertellen. Het deed hem pijn te moeten zien hoe weinig Modlizki onder de indruk was van de gewichtigheid van het | |
[pagina 160]
| |
ogenblik. Modlizki bleef ernstig en zat er onbeweeglijk bij. Hij keek meneer Colbert, die in het lage vertrek op en neer liep, zwijgend aan. Colbert besprak alles met zijn bediende. Het leek alsof hij de nachten slapeloos doorbracht en nadacht over de reis om dan 's morgens steeds met nieuwe kwesties te komen aandragen. Intussen kwamen er ook steeds nieuwe boeken met adviezen voor reizigers, catalogi, reisgidsen, en ook een boek over eerste hulp bij ongelukken, alsmede een kleine reisapotheek. Meneer Colbert haalde deze zendingen in het geheim zelf af op het postkantoor. Hij stak in de regel meteen van wal zodra Modlizki binnenkwam, alsof hij een begonnen gesprek voortzette. ‘We kunnen de grote bagage het beste meteen tot Parijs afgeven,’ zei hij. ‘Verzekerd, naturellement. De kamer in hotel Mercure hebben we dan al gereserveerd. De douaneformaliteiten kunnen in Parijs afgehandeld worden. Denk eraan dat je geen spullen in de koffer pakt waar invoerrechten over betaald moeten worden, Modlizki! Oh, quel horreur, als we gepakt zouden worden! Doe dat alsjeblieft niet! C'est blamable! Het zal ons in Parijs een ochtend kosten, c'est vrai. Mais, dat altijd nog liever dan met veel bagage aan de grens te staan. Je hoort ook van diefstal bij de grenscontroles. Zo is het beter, denk je niet?’ Modlizki knikte beamend. ‘Wij begrijpen elkaar,’ zei Colbert. 'We zullen comfortabel reizen, mon camarade! Maar nog iets, mijn beste, mon très cher, begrijp me goed. C'est une chose délicate, mon ami. Een delicate kwestie. Je weet, Parijs is een grote stad, une ville mondiale, met alle verleidingen en verlokkingen die bij een grote stad horen. De mens verkeert op reis in een staat van grotere opgewondenheid, denk aan het Louvre, Modlizki, aan die drukte in de straten, hij zou voor de verleiding kunnen bezwijken. Lach niet om mijn leeftijd. Op zulke momenten, c'est admirable, doorstromen je de krachten van de jeugd. Maar er bestaat een groot risico dat je in de donkere buurten van de grote stad wordt ontvoerd en beroofd of er helemaal niet meer vandaan komt. Je begrijpt me, mijn jongen, je begrijpt me toch?’ Modlizki knikte van ja. ‘Je kent me nu al heel lang, Modlizki. Je weet, ik ben geen lichtzinnig mens, Modlizki. Ik respecteer mijn vrouw, mijn gezin. Parole d'honneur, geen haar op mijn hoofd die daar aan denkt. Maar, mijn | |
[pagina 161]
| |
beste, speciale gebeurtenissen vragen om speciale maatregelen. C'est une affaire extraordinaire. Je moet overal op verdacht zijn als je op reis bent. Ik geloof dat ik aan alles denk. Je moet tegen alles gewapend zijn.’ Hij liep het vertrek op en neer en wiste zich met een zakdoek het zweet van het voorhoofd. Het was zeer warm in de zolderkamer. ‘Doe het raam open, Modlizki,’ zei Colbert. ‘Nu,’ ging hij verder, ‘men moet het van tevoren regelen. Men moet zich van tevoren ontladen, begrijp je me, Modlizki, begrijp je me, mon Dieu, vat het dan toch!’ ‘Toch begrijp ik u niet, meneer Colbert,’ zei Modlizki. Toen trad Colbert op Modlizki toe. Hij pakte hem bij de schouder en keek hem aan. ‘Modlizki,’ zei hij, ‘zoals ik al zei, c'est une chose délicate, mais nécessaire. In Praag woont een meisje uit onze stad. Er wordt gezegd dat zij zich daar aan een lichtzinnige levenswandel heeft overgegeven. Je weet wie het is. Je moet achter haar adres zien te komen en op het station met haar afspreken, alles zogezegd voor jou, dat spreekt van zelf. Ik moet mij in acht nemen. Je moet haar schrijven, Modlizki, en meteen de prijs afspreken. Lach er niet om!’ Modlizki lachte niet, hij maakte het hem eigen bescheiden gebaar dat hij het begrepen had en het ermee eens was. ‘Weet je wat ik graag zou willen, Maltscha,’ zei Modlizki 's middags tegen Amélie. ‘Ik zou je moedertje aan tafel graag voor “zwijn” willen uitmaken.’ Amélie deinsde terug. ‘Mijn lieve hemel, Modlizki! Wat heeft ze je aangedaan? Waarom dan, Modlizki?’ ‘Ik erger mij dood aan al die kouwe drukte van jullie. Die vader van jou zit me daar maar enthousiast te vertellen over dat Louvre en die reizen van hem. Wat heb ik daar mee te maken? Ik ben zijn bediende en doe wat hij vraagt.’ ‘Waarom erger je je daar zo aan, Modlizki?’ ‘Omdat hij niet begrijpt dat het mij helemaal niks kan schelen. Omdat hij wil dat ik die komedie meespeel. Wat kan mij dat schelen?’ ‘Ik begrijp het allemaal niet, Modlizki,’ zei Amélie. Daar zei Modlizki niets op. Het is best mogelijk dat hij het zelf ook niet begreep. Colbert bereidde de reis in aanwezigheid van Modlizki tot in | |
[pagina 162]
| |
alle details voor. Deze voorbereidingen namen vele weken in beslag. Er werden uittreksels van de reisgidsen gemaakt, de noodzakelijke zinswendingen werden alfabetisch geordend en geïndexeerd en tenslotte werd er 's avonds in het geheim een nieuwe koffer van enorme afmetingen naar de zolderkamer gebracht en verscheidene hand- en reistassen klaar gezet. Toen werd er gedelibereerd en beslist over hoeveel stuks ondergoed ze zouden meenemen, wat voor soort kleren en hoeveel. Het ondergoed en de kleren werden in de koffer gepakt. Tenslotte werd ook de dag van vertrek vastgesteld. Het moest een woensdag zijn. Die dag leek Colbert om verschillende redenen de meest gunstige om op reis te gaan. Zaterdag, zondag en maandag kwamen niet in aanmerking, omdat op die dagen - zo leerde de ervaring meer mensen op reis waren dan anders. Donderdag was het marktdag in de stad en dat was dus ook geen geschikte dag om op reis te gaan. En je kon maar beter niet op een vrijdag aan een reis beginnen, daar hoefde je helemaal niet bijgelovig voor te zijn, want je kan een vooroordeel hebben zonder erin te geloven. Bleven over dinsdag en woensdag, en de keus viel op woensdag om een plausibele reden. Woensdags had mevrouw Colbert het de hele dag erg druk. Iedere woensdag kwam er al 's morgens vroeg een vrouw om het huis schoon te maken en de vloeren te schrobben. Meneer Colbert kon er min of meer vanuit gaan dat zijn vrouw op een woensdag geen tijd zou hebben om zich al te zeer om hem te bekommeren en er een stokje voor te steken dat hij op reis ging. Hoewel hij haar op woensdag tijdens het middageten wilde meedelen dat hij met Modlizki op reis ging, lag het in de lijn der verwachting dat zij op die dag niet zoals op gewone dagen tijd en zin zou hebben nader op die mededeling in te gaan. Het vertrek van haar echtgenoot zou misschien pas op donderdag echt goed tot haar doordringen. Een paar dagen voor deze bewuste woensdag zei meneer Colbert tegen Modlizki: ‘Wij reizen tweede klas, Modlizki! En dat om verschillende redenen. Ten eerste is het minder vermoeiend, en komen wij beter in vorm op de plaats van bestemming aan, en ten tweede is het een verademing met mensen te reizen die tot de ontwikkelde klasse behoren, eventueel ook mensen uit wetenschappelijke kringen te ontmoeten, met wie het zowel nuttig als aangenaam is kennis te maken. Je hoort wel dat dat op reis vaak pleegt te gebeuren. Ik was eerst van plan jou derde klas te laten reizen, maar ik wil niet apart van jou reizen, Modlizki.’ | |
[pagina 163]
| |
‘Uw aanvankelijke plan lijkt mij meer op zijn plaats, meneer Colbert,’ antwoordde Modlizki. ‘Ik hoor niet tweede klas te reizen, dat is voorbehouden aan dames en heren uit de gegoede klasse. Wie ben ik zonder u, meneer Colbert, wilt u dat wel bedenken! Moet ik aan zulke dingen gewend zijn, als ik ooit alleen kom te staan?’ ‘Alleen kom te staan?’ vroeg Colbert. ‘Nou, meneer Colbert, ik weet dat u mij in uw testament niet zult vergeten. Maar u kunt juffrouw Amélie niet tekort doen. U bent een rijk man, u reist voor uw plezier. U reist tweede klasse. Maar ik ga niet op reis om de dingen te zien die u wilt zien. Ik ga op reis als uw bediende en reisgenoot.’ ‘Oh, mon cher, wat een onzin, Modlizki! Je reist zoals ik, Modlizki. Je zult zien, wat ik zal zien, alle wonderen van Parijs, je hart zal feller kloppen, net als het mijne, je suis ton père, Modlizki, ben ik niet als een vader voor je?’ Modlizki boog. ‘Maar het lijkt mij, meneer Colbert,’ zei hij ernstig, ‘dat een man van mijn stand niet behoort te reizen. Reizen is voor de rijken een genoegen. Een man van mijn stand reist uit noodzaak, of zoals ik in dienstbetrekking. Hij moet blijven, waar hij geboren is, want daar hoort hij, lijkt mij.’ ‘Je zult alles zien, samen met mij, Modlizki.’ ‘Ik weet niet, of het mij wel betaamt alles te zien, meneer Colbert. Ik ben van lage komaf. U weet, dat mijn vader...’ ‘Waarom haal je dat er nu weer bij? Comme c'est horrible, Modlizki!’ ‘Misschien moesten we het er toch maar eens over hebben,’ ging Modlizki verder. ‘Mijn moeder was blind, u weet hoe dat gekomen is. U weet dat mijn vader haar zo hard op het hoofd heeft geslagen dat zij het licht uit haar ogen verloor. Zij zit in een blindeninrichting. Ik heb geen enkel contact meer met haar. Mijn vader heeft dat niet zomaar gedaan. Hij vond haar met meneer Kudernak, die beweerde haar hiervoor rijkelijk te hebben betaald. Er werd erg om meneer Kudernak gelachen, want mijn moeder was niet mooi en ze verzorgde zich niet goed. Meneer Kudernak woont hier in de stad en geniet van een pensioen. Hij zou een goede reisgenoot zijn.’ ‘Modlizki,’ zei Colbert, ‘Modlizki!’ ‘Ik wilde alleen maar zeggen,’ en Modlizki maakte een buiging, ‘dat het mij beter zou passen derde klasse te reizen. Maar als u dat | |
[pagina 164]
| |
liever niet hebt, meneer Colbert, dan zal ik mijn best doen de terughoudendheid die mij betaamt te overwinnen.’ ‘Alles zal anders worden,’ zei Colbert, plotseling weer in een opgewekte stemming. ‘Nous verrons! Zodra je deze wonderen hebt gezien! De Madonna's van Raphaël, de Venus van Milo, Versailles en dan die heerlijke stad. Mon ami, hoeveel rijker word je van zo'n reis!’ De dag waarop Colbert met Modlizki zou vertrekken kwam naderbij. Colbert kwam de zolderkamer bijna niet meer uit. Hij zat bij de koffers die Modlizki in gereedheid had gebracht. Hij verkeerde in een permanente staat van ontroering en omhelsde en kuste Modlizki verscheidene malen. Modlizki gedoogde het onder bescheiden protest. Colbert zocht in al zijn zakken naar zijn notities en lijstjes, die hij voortdurend dacht te zijn vergeten. Modlizki naaide het geld in een zakje dat meneer Colbert om zijn hals wilde dragen. Colbert sprak aan één stuk door over Parijs. Het leek Modlizki soms weinig samenhangend. De avond voor het vertrek huilde Colbert lang en tomeloos. Modlizki probeerde hem te troosten. Bij wat nu verteld gaat worden, zal niet worden geprobeerd een verklaring voor de gebeurtenissen te geven. Zij gebeurden onverwachts en waarschijnlijk is er helemaal geen verklaring of motief voor te vinden. Er moet gewoon verteld worden hoe op deze beslissende woensdag tijdens het eten alles op elkaar volgde. Meneer Colbert verscheen stipt op tijd aan tafel. Modlizki was nog bezig met het dekken van de tafel. Meneer Colbert ging zitten en knikte Modlizki rustig toe. Modlizki zag dat hij er bleek uitzag, alsof al het bloed uit zijn gezicht was weggetrokken. Mevrouw Colbert zag het niet, ook Amélie leek het te ontgaan. De lepel trilde in zijn hand, zodat hij hem neerlegde zonder van de soep te hebben gegeten. Van tijd tot tijd wendde meneer Colbert zich met een blik tot Modlizki. Modlizki keek hem onbeweeglijk aan. Na de soep stond meneer Colbert op. Hij wendde zich tot zijn vrouw. Hij sprak met zachte stem: ‘Ecoutez, mon bijou, vous êtes ravissante aujourd'hui,’ zei hij, ‘luister, schat.’ Het leek alsof hij zijn hand op die van Milena wilde leggen. Maar hij trok hem halverwege terug. ‘Luister, ik moet je iets zeggen... Ik ga vandaag op reis...’, hij sprak luider, alsof hij zichzelf door het volume van zijn stem moed | |
[pagina 165]
| |
wilde geven... ‘naar Parijs, ma bonne.’ Meneer Colbert schoof onrustig op zijn stoel heen en weer. ‘Naar Parijs,’ zei hij, ‘alle voorbereidingen voor de reis zijn getroffen, ma chère... Hier...hier,’ hij zocht in zijn zakken. ‘Kijk, hier heb ik de treinkaartjes al. Modlizki gaat met mij mee, niet waar, Modlizki... Zeg dan toch iets, Modlizki!’ Modlizki keek van de een naar de ander. Tenslotte bleef zijn blik op meneer Colbert rusten, bij wie het zweet op het voorhoofd stond. Toen lachte Modlizki. ‘Mag ik zo vrij zijn op te merken dat ik uw opwinding niet begrijp, meneer Colbert. Zo belangrijk kan dat Louvre van u toch niet zijn, meneer Colbert, mij kan het in ieder geval niets schelen.’ Colbert keek hem met grote ogen aan. Het leek alsof hij hem niet begreep. ‘En nu ik er toevallig toch bij zit, meneer Colbert, mag ik u nog één ding zeggen? Namelijk dat ik besloten heb niet met u mee op reis te gaan.’ Het is vrijwel zeker dat Modlizki pas ter plekke tot zijn besluit kwam. Hij had ook tegen Amélie nooit iets in die richting gezegd. Colbert was in zijn stoel teruggevallen. ‘Modlizki,’ zei hij toonloos, ‘Modlizki.’ Toen trad er een diepe stilte in. Op dit ogenblik moeten zich in Modlizki's hoofd onverklaarbare dingen hebben afgespeeld. Amélie kon zich niet herinneren later in haar leven ooit nog eens zo'n verkrampt en verwrongen gezicht te hebben gezien als dat van Modlizki op dat moment. Een gezichtsspier in zijn rechterwang stond strak gespannen en trilde licht. Hij keek meneer Colbert met een starre, boze blik aan. Het kan haast niet anders of Modlizki moet er op dat moment over hebben nagedacht hoe hij Colbert het diepst kon kwetsen. En er zal wel niemand zijn die weet waarom. Een ogenblik lang bleef zijn blik boos op Amélie rusten. Zij sloeg haar ogen neer. Misschien was hij van plan op te staan en Amélie in bijzijn van haar ouders bij haar borsten te pakken. Plotseling ontspande zich Modlizki's trekken en hij verbrak de diepe stilte door een geluid te produceren zoals dat in dit huis hoogstens in meneer en mevrouws gemeenschappelijke slaapkamer gepermitteerd was. Toen stond Modlizki op en verliet zonder te groeten de kamer en vervolgens het huis. Amélie had een kleur gekregen. Haar moeder gaf haar met een strenge blik te verstaan dat zij de kamer moest verlaten. Colbert bleef lange tijd onbeweeglijk met een afwezige blik voor | |
[pagina 166]
| |
zich uit zitten kijken. Toen schudde hij langzaam het hoofd. ‘Dat is de ademtocht van de omwenteling,’ zei hij toonloos. Hij raakte bewusteloos. Mevrouw Colbert moest hem met behulp van Amélie naar bed brengen. Korte tijd daarna stierf Colbert. Het schijnt dat hij niet over deze teleurstelling heen heeft kunnen komen. Hij had een al te gevoelige natuur. Dit gebeurde in 1911. Maar men kan zeggen dat Colbert de reis, die door toedoen van Modlizki nooit heeft plaatsgevonden, een jaar tevoren begonnen was. De inscriptie op zijn grafsteen werd reeds vermeld. |
|