De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Germaanse zeden
| |
[pagina 148]
| |
gebruiken ze ruw bewerkt hout, zonder aandacht voor een fraaie of aantrekkelijke aanblik. Bepaalde plekken pleisteren ze wat zorgvuldiger met aarde die zo zuiver is en zo glanst dat het eruit ziet als schilderwerk met gekleurde contouren. Het is bij hen ook gebruik om ondergrondse holen te graven en die af te dekken met een hoop mest. Ze dienen om 's winters in te schuilen en als provisiekamers. Want in dit soort ruimten is de koude minder streng, en een eventuele vijand plundert alleen wat vrij toegankelijk is, terwijl hij alles wat verborgen en ingegraven ligt niet kent of niet ontdekt doordat hij ernaar moet zoeken. Allen dragen een mantel die met een gesp of, bij gebrek daaraan, een doorn vast zit. Verder dragen ze niets, en zo brengen ze dan hele dagen bij het haardvuur door. De allerrijkste mannen onderscheiden zich door kleding die niet, zoals bij de Sarmaten en Parthen, ruim zit maar juist strak, waardoor de afzonderlijke ledematen goed uitkomen. Ook dragen ze dierenvellen, de stammen bij Rijn en Donau vrij achteloos, maar verder het binnenland in met meer zorg, want daar bestaat geen andere luxe door handel. Men selecteert er de dieren, stroopt ze de huid af en verwerkt er andersgekleurde vellen in, afkomstig van beesten uit de verste Oceaan en onbekende zeegebieden. De vrouwenkledij wijkt niet af van die van de mannen. Alleen slaan vrouwen vaker linnen doeken om met purper erdoor gewerkt. Verder loopt hun bovenkleding niet uit in mouwen en zijn onder- en bovenarmen onbedekt. Ook het bovenste deel van de borst blijft bloot. Desondanks is hun huwelijksmoraal strikt en er is niets in hun normen en waarden dat meer te prijzen is. Want ze zijn vrijwel de enige barbaren die zich tevreden stellen met één vrouw per man. Uitzondering vormt een selecte groep mannen; maar dat komt niet door hun seksuele lust maar hun adel, waardoor ze vaker voor een huwelijk gevraagd worden. Een vrouw overhandigt er geen huwelijksgift aan de man, maar omgekeerd. Ouders en verwanten zijn daarbij aanwezig en keuren de geschenken - geen dingen gericht op de vrouwelijke smaak of de opschik van een bruidje, maar runderen, een opgetuigd paard, of een schild met werpspies en zwaard. Voor dit soort geschenken krijgt men zijn echtgenote, en op haar beurt brengt zij haar man iets van wapentuig mee. Dit zien zij als het hechtste verbond, het heilig ritueel, de plechtige voltrekking van het huwelijk. | |
[pagina 149]
| |
De vrouw mag niet denken dat ze niet dapper hoeft te zijn of buiten alle oorlog staat. Daarom wordt zij er meteen bij de inwijding van het huwelijk op gewezen dat zij komt om te delen in moeite en gevaar: bij vrede en vetes duldt en durft zij hetzelfde als hij. Dit is wat verbeeld wordt door het span runderen, het opgetoomde paard, de uitwisseling van wapens. Zo zal haar leven zijn, zo zal zij baren. Wat zij ontvangt moet zij ongeschonden en in alle eer aan haar zoons overdragen, waarna haar schoondochters het ontvangen en doorgeven aan haar kleinzoons. De vrouwen leven dus in goed afgeschermde kuisheid, onbedorven door de verlokkingen van het theater of de prikkels van uitgebreide diners. Geheime briefwisselingen zijn bij man en vrouw onbekend. Overspel komt er, gegeven de omvang van het volk, zeer weinig voor. Bestraffing ervan volgt onmiddellijk en wordt overgelaten aan de echtgenoot: kaalgeschoren en ontkleed wordt zij door hem in het bijzijn van de familie het huis uitgezet, waarna hij haar met de zweep het hele dorp doorjaagt. Want voor het prijsgeven van de kuisheid bestaat geen vergeving. Hoe mooi, jong of rijk ze ook is, ze kan geen man meer krijgen. Niemand lacht daar namelijk om morele misstanden, noch heet zedenverval ‘iets van deze tijd’. Nog beter is het gesteld bij de stammen waar alleen maagdelijke meisjes mogen trouwen en waar het met de hoop en wensdroom van een bruid in één keer gedaan is. Eén echtgenoot krijgt ze, net als één lichaam en één leven. Geen gedachte van haar mag verder reiken, geen verlangen van langer duur zijn: haar liefde moet zogezegd niet haar man maar hun huwelijk gelden. Beperking van het aantal kinderen of het doden van nakomelingen geldt als schanddaad. Goede moraal betekent er meer dan elders goede wetten. Binnenshuis lopen kinderen er overal naakt en vuil bij, en zo krijgen ze de ledematen, de lichamen die wij zo bewonderen. Een moeder geeft er haar eigen kinderen de borst; dit wordt niet uitbesteed aan slavinnen of voedsters. Kinderen van de hoogste klasse worden niet vertroeteld en je ziet dus geen verschil met die van de laagste klasse: ze leven temidden van hetzelfde vee, op dezelfde grond, totdat de vrijgeborenen op een bepaalde leeftijd een aparte groep vormen en zich door hun dapperheid onderscheiden. Jongens doen pas laat aan seks en blijven dus onverminderd krachtig. Meisjes worden niet met spoed uitgehuwelijkt; ze hebben dezelfde jeugdige energie, een even rijzig postuur en ze zijn van | |
[pagina 150]
| |
dezelfde leeftijd en kracht als ze het huwelijk ingaan. De vitaliteit van de ouders gaat dan over op de kinderen. Zonen staan in even hoge eer bij hun oom van moederszijde als bij hun vader. Bij sommige stammen geldt deze bloedband als nog heiliger en nauwer, en dit is dan ook bepalend bij het eisen van gijzelaars. Zo krijgt men meer vat op iemands gezindheid en een bredere grip op zijn familie. Maar erfgenamen en opvolgers zijn steeds de eigen zoons, en testamenten kent men niet. Als er geen zoons zijn, erven broers en ooms van vaderszijde en moederszijde. Hoe meer eigen familie, hoe groter de groep aangetrouwden, des te eervoller de oude dag. Kinderloosheid brengt er geen enkel voordeel. Persoonlijke vetes van een vader of bloedverwant is men verplicht over te nemen, evenals zijn vriendschappen. Maar onverzoenlijk zijn die vetes niet: zelfs doodslag is goed te maken met een bepaalde hoeveelheid vee en kleinvee. De genoegdoening wordt dan aanvaard door de hele familie. Daarmee is de hele gemeenschap gebaat, want persoonlijke vetes in combinatie met vrijheid zijn des te riskanter. Feestmalen en gastvrijheid zijn er in tel en worden meer dan bij enig ander volk in ere gehouden. Het is taboe om wie dan ook de toegang tot je huis te ontzeggen. Men biedt de gast juist een meer of minder uitgebreid maal aan, al naar gelang de mogelijkheden. Is alles op, dan verwijst de eerste gastheer hem door naar een tweede, en daarbij gaat hij zelf mee; ongenodigd bezoeken ze het volgende huis. Het maakt geen verschil, want de gastvrijheid is er even groot. Bekend of onbekend: voor het gastrecht maakt het niemand iets uit. Bij vertrek van de gast is het gebruikelijk hem iets te geven als hij daarom vraagt, terwijl de gastheer even gemakkelijk iets terug mag vragen. Ze zijn gek op geschenken, maar de gever houdt niets tegoed en de ontvanger is tot niets verplicht. (Gast en gastheer gaan vriendschappelijk met elkaar om.) Ze slapen meestal lang uit en wassen zich dadelijk na het wakker worden. Doorgaans doen ze dat natuurlijk met warm water, want de winter duurt er zeer lang. Na het wassen gebruiken ze de maaltijd, waarbij ieder een eigen stoel heeft en een tafel voor zich alleen. Daarna vertrekken ze voor hun zaken en ook vaak naar feesten, gewapend en al. Dag en nacht doordrinken wordt niemand tot schande aangerekend. Ruzies komen natuurlijk veel voor | |
[pagina 151]
| |
bij zoveel drankgebruik, en het blijft maar zelden bij gescheld. Vaker eindigt het met doodslag of vechtpartijen. Maar de feesten dienen ook voor allerlei soorten overleg: vetes bijleggen, familiebetrekkingen aangaan, leiders aanwijzen, ja, oorlog en vrede. Want dat is de tijd, zo is de gedachte, waarop een mens het meest open staat voor eerlijke argumenten of het meest warmloopt voor grootse plannen. Dit volk kent geen sluwheid of geslepenheid en men zegt in de vrolijkheid van het moment nog gewoon wat men denkt, zodat ieders overtuiging dus open op tafel ligt. Daags daarna komt men op de zaken terug. Beide tijden komen tot hun recht: ze overleggen als ze van hun hart geen moordkuil maken en nemen een besluit wanneer vergissen uitgesloten is. Hun gewone drank is een brouwsel van gerst of tarwe, gegist op een soortgelijke manier als wijn. De stammen dichter bij Rijn en Donau importeren ook wijn. Het eten is simpel: vruchten van het land, vers wildbraad, gestremde melk. Men verdrijft de honger zonder speciale recepten, zonder kruiden. Die matigheid kennen ze niet bij het lessen van dorst. Als men op hun drankzucht inspeelt en hun voorzet zoveel ze maar willen, zijn ze gemakkelijker te overwinnen door hun slechte gewoonten dan gewapenderhand. Ze kennen maar één soort amusement, dat bij elke samenkomst hetzelfde is. Jongens die daar een sport in zien springen er naakt tussen zwaarden en vijandig uitgestoken spiezen. Oefening baart kunst, en kunst schoonheid, maar ze doen het niet voor geld of gewin. Ook voor de meest gedurfde gekheid bestaat het enige loon in het plezier van de toeschouwers. Dobbelen is bij hen, wonderlijk genoeg, een ernstige zaak waarbij ze nuchter blijven. Bij het winnen of verliezen zijn ze zo fanatiek dat ze tenslotte, als alles kwijt is, bij de laatste worp hun vrijheid en lichaam inzetten. De verliezer gaat vrijwillig in slavernij: hoe jong of sterk hij ook is, hij laat dan toe dat hij wordt geboeid en verkocht. Zo ijselijk consequent kan men zijn in iets verkeerds. Zelf spreken ze van een ‘erezaak’. Zulke slaven verhandelt men, om zelf ook de smaad van zo'n zege kwijt te raken. |
|