volk dat hij zo mededeelzaam werd, maar al gauw vertelde hij mij ongevraagd heel wat over zichzelf. Hij scheen van adel te zijn, advokaat van beroep en radikaal in zijn opvattingen. Vanwege bepaalde problemen met de autoriteiten had hij lange tijd buitenslands moeten verblijven, maar nu was hij op weg naar huis. Hij was door zaken opgehouden in Vladivostok, maar hij verwachtte over een week naar Moskou door te reizen en als ik daar ook heen zou gaan, zou hij met genoegen een afspraak maken.
‘Bent u getrouwd?’ vroeg hij me.
Volgens mij ging hem dat niets aan, maar ik zei dat ik het was.
Hij zuchtte even. ‘Ik ben weduwnaar,’ zei hij. ‘Mijn vrouw was een Zwitserse, geboren in Genève, een heel ontwikkelde vrouw. Ze sprak perfect Engels, Duits en Italiaans. Frans was natuurlijk haar moedertaal. Haar Russisch was een stuk beter dan van de gemiddelde buitenlander. Ze had vrijwel geen accent.’
Hij riep een kelner aan die langskwam met een blad vol schalen en vroeg hem, neem ik aan - want ik kende toen nauwelijks Russisch - hoe lang we nog moesten wachten op de volgende gang. De kelner riep hem iets toe dat vermoedelijk geruststellend bedoeld was en liep haastig door; mijn vriend zuchtte.
‘Sinds de revolutie is de bediening in restaurants abominabel.’
Hij stak zijn twintigste sigaret op en ik vroeg me af, met een blik op mijn horloge, of we nog iets fatsoenlijks te eten zouden krijgen voor het mijn tijd werd om te vertrekken.
‘Mijn vrouw was heel bijzonder,’ vervolgde hij. ‘Ze was lerares moderne talen aan een van de beste scholen voor adellijke jongedames in Petrograd. We hebben heel wat jaren in de beste verstandhouding samengeleefd. Maar ze had een jaloers karakter en jammer genoeg hield ze waanzinnig veel van mij.’
Ik had moeite mijn gezicht in de plooi te houden. Hij was een van de lelijkste mannen die ik ooit had gezien. Het blozende, joviale type dikzak kan soms een bepaalde charme hebben, maar deze inerte zwaarlijvigheid was afstotelijk.
‘Ik zal niet zeggen dat ik haar nooit bedroog. Ze was niet jong toen ik met haar trouwde en we waren intussen tien jaar getrouwd. Ze was klein, mager, met een slechte huid. Ze had een scherpe tong. Ze was op een ziekelijke manier bezitterig en verdroeg het niet dat ik me aangetrokken voelde tot iemand anders. Ze was niet alleen jaloers op vrouwen die ik kende, maar ook op mijn vrienden, mijn kat en mijn boeken. Het is een keer gebeurd dat ze in