De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 91]
| |
De gril
| |
[pagina 92]
| |
De zaal verstomde. Enkele bijzonder dandy-achtige studenten, die je aan de lintjes op hun borst kon herkennen als organisatoren van de avond, liepen ongeduldig te hoop in de koude portiersloge tussen met jassen volgepakte kapstokken. Ze wachtten op de komst van Henriette Ducroix, de prima-donna van de Parijse opera, die het hele winterseizoen gastrollen speelde in de stad. Ofschoon de beroemde zangeres de deputatie van de jeugd met betoverende vriendelijkheid had ontvangen en hen verzekerd had dat ze het als een grote eer beschouwde om op een studentenavond te zingen, begon nu al het derde gedeelte van het concert, dat waaraan ook de diva zou deelnemen, maar ze was nog steeds niet gearriveerd. ‘Heeft ze ons dan in de maling genomen?’ Was de alarmerende, maar onuitgesproken gedachte die door de hoofden van de verkleumde organisatoren heenging, en ze liepen voortdurend, een voor een, naar de vensters en tuurden, hun gezichten tegen het glas gedrukt, gespannen in de duisternis van de winternacht. Ducroix, die tijdens de dagen van haar optredens voor waanzinnig hoge entreeprijzen zorgde, was zonder twijfel de ster van de avond, het voornaamste lokaas voor de meerderheid van het toegestroomde publiek. Op straat was het geratel van een naderend rijtuig te horen, en in één ogenblik flitsten twee grote lantaarns langs de ramen. De organisatoren renden naar de deur, opgewonden en elkaar verdringend. Het was inderdaad Ducroix. Ze fladderde de portiersloge binnen, glimlachend naar de studenten en met haar hand wijzend op haar keel, die was gehuld in kostbaar sabelbont. Dat gebaar beduidde dat ze graag de respectabele reden van haar late komst zou uiteenzetten, maar dat ze bang was om in een onverwarmde kamer te spreken.
Daar Ducroix haar beurt al lang voorbij had laten gaan en het ontgoochelde publiek haar al niet meer verwachtte, was haar plotselinge verschijning op het podium een enorme verrassing. Enkele honderden jonge kelen en een tweemaal zo grote hoeveelheid gezonde handpalmen bezorgden haar zo'n oorverdovende ontvangst dat zelfs zij, die er aan gewend was overal een publieksidool te zijn, zich aangenaam gestreeld voelde door deze vleierij. Ze stond licht voorover gebogen aan de rand van het podium en liet | |
[pagina 93]
| |
de blik van haar grote, donkerbruine, lachende ogen over de rijen toeschouwers gaan. Ze had een glanzende zijden jurk aan, waarvan het lijfje met behulp van smalle bandjes over haar schouders hing. Haar prachtige naakte armen, de laag gedecolleteerde, hoge boezem en de lange, ronde, trotse hals schenen gehouwen te zijn uit een soort marmer van warm fluweel. Een paar keer verstomde de storm van applaus, maar zodra Ducroix op de vleugel toeliep, dwong een nieuwe uitbarsting van enthousiasme haar terug te keren naar de rand van het podium. Ten slotte glimlachte ze betoverend en maakte met haar armen een vragend gebaar in de richting van de vleugel. De kreten verstomden langzaam, maar de hele zaal bleef met verliefde ogen naar haar kijken. En in een totale, maar levende en aandachtige stilte begon ze een van de romances van Saint-Saens te zingen. Alexej Soemilov, een tweedejaars student medicijnen, stond tegen een zijpilaar geleund en luisterde met gesloten ogen naar het gezang, dat teder en gebiedend weerklonk vanaf het podium. Hij hield van muziek met een wonderlijke, ziekelijk-hartstochtelijke liefde, nam haar niet alleen met zijn oren in zich op, maar met zijn hele ziel... En nu drong iedere klank van de vreemde stem door tot in het diepst van zijn wezen en weergalmde daar met zo'n zoete trilling, dat het Alexej op bepaalde momenten toescheen alsof die klanken resoneerden in zijn eigen borst. Zodra de verrukte kreten van de menigte opklonken na iedere voltooide romance, ervoer Alexej een gevoel van haast fysieke pijn, en keken zijn ogen naar het schreeuwende publiek met een geschrokken, smekende en lijdende uitdrukking. Maar Ducroix begon een nieuwe aria, en Alexej deed opnieuw zijn ogen dicht, gaf zich opnieuw helemaal over aan de betoverende muziek, als aan warme zeegolven. Op dat moment hoopte hij vurig dat dit goddelijke gezang eeuwig zou voortduren en dat hij zelf eeuwig bij zijn pilaar zou staan, gulzig genietend van iedere noot... Ducroix moest ongeveer tien keer bisseren. Men liet haar pas gaan toen ze - nog steeds met diezelfde betoverende glimlach - op haar keel wees en met haar hoofd en schouders een gebaar van weigering en spijt maakte. Na haar sprong een glad geschoren figuur met verwarde haren in een versleten pandjesjas van oude snit op het podium en riep: ‘Rond de luchtballon. Scène uit het volksleven, van Ivan Fjodorovitsj Gorboenov.’ Soemilov zuchtte diep en hortend, alsof hij net ontwaakt was uit een lange, verrukkelijke droom. | |
[pagina 94]
| |
Hij daalde de trap af, die versperd werd door schreeuwende, drukke mensen, en probeerde niet op damesjurken te trappen. Iemand tikte van achteren op zijn schouder. Soemilov draaide zich om en ontwaarde de jurist Biber, zijn gymnasiumkameraad, de zoon van een bekende miljonair. Biber was in een toestand van vreugdevolle opwinding. Hij sloeg zijn arm om het middel van Soemilov, drukte hem stevig tegen zich aan en fluisterde hem vlug in het oor; ‘Ze is akkoord!... Dadelijk komen de trojka's... Ik heb ze laten komen...’ ‘Wie is akkoord?’ vroeg Soemilov. ‘Zij... Ducroix... We hebben een diner besteld in ‘Europejskaja’. Eerst wilde ze er niets van weten, maar daarna draaide ze bij... Ieder van ons zal er zijn. Jij komt natuurlijk ook?’ ‘Ik? Nee, ik niet.’ Soemilov had nooit behoord tot het gezelschap van Biber, dat bestond uit de jeunesse dorée van de universiteit: zonen van grootgrondbezitters, van bankiers en kooplieden. Biber begreep dat zelf uitstekend, maar hij was in de ban van zo'n grenzeloze verrukking dat hij iedereen een plezier wilde doen. Daarom protesteerde hij: ‘Schei toch uit met die onzin. Je moet... Waarom wil je niet?’ Soemilov begon te lachen. ‘Omdat... Nou gewoon. Omdat - je kent toch mijn...’ ‘Ja, goed, goed... Schrijf me de details maar in een brief,’ riep Biber en trok Soemilov met zich mee. ‘We gaan, we gaan, we gaan...’ Bij het bordes stonden de trojka's. De paarden snoven in het duister en gingen heen en weer met hun koppen, zodat de belletjes op hun nekken vrolijk rinkelden. De studenten gingen luidruchtig zitten, en in de vrieslucht klonken hun stemmen fel en opgewonden. Simoelov zat naast Biber. Alexej was nog steeds onder de indruk van de muziek. Een vreemde illusie beving hem terwijl de trojka's om het hardst door de verlaten straten reden. Het gefluit van de wind in zijn oren, het gekraak van de bevroren sneeuw onder de glij-ijzers, de kreten van de studenten en het onophoudelijke gerinkel van de belletjes vloeiden voor hem samen tot een wonderlijke, rijk gevarieerde melodie... Tegelijkertijd drong het minuten lang niet tot hem door, of juister, was hij vergeten wat er met hem gebeurde of waar hij naar op weg was. | |
[pagina 95]
| |
Het diner, waarbij in het begin iedereen, behalve Ducroix, verlegen was, nam tegen het einde het karakter aan van een ‘orgie van buiten zinnen geraakte jongetjes’. De studenten kusten onophoudelijk de handen van de zangeres en maakten haar in slecht Frans de meest onbeschaamde complimenten. De nabijheid van de mooie, zwaar gedécolleteerde vrouw maakte hen allen nog veel erger dronken dan de champagne: in hun ogen blonk een onverhuld verlangen. Ducroix beantwoordde vijf van hen tegelijk, schaterde van het lachen, met haar hoofd achterover leunend tegen de rug van een vuurrode, fluwelen divan, en sloeg haar gespreksgenoten met haar waaier op handen en lippen... Soemilov was niet gewend aan wijn, en nu stegen de twee glazen die hij had gedronken, hem op een prettige manier naar het hoofd. Hij zat in een hoek, schermde met zijn hand het licht van een kandelaber af, en keek niet aflatend met verrukte ogen naar Ducroix. Hij verbaasde zich over de durf van zijn kameraden, die zo ongegeneerd kletsten met de beroemde zangeres. Die durf wekte zowel afgunst in hem op als een gevoel van jaloezie. Soemilov was erg verlegen, zelfs meer dan dat - bedeesd, vanwege zijn gevoelige natuur en vanwege zijn opvoeding die hij gekregen had in een degelijk, ouderwets gezin. Zijn vrienden noemden hem de jongedame. En er was inderdaad veel in hem dat getuigde van een maagdelijke, naieve, frisse onbevangenheid van denken en voelen. ‘Wie is die heer die in de hoek zit als een muis?’ vroeg Ducroix plotseling op Alexej wijzend. Biber gaf onmiddellijk antwoord: ‘Dat is een van onze studenten. Zijn naam is Soemilov.’ ‘Het is zeker een dichter, die heer? Luister eens, heer dichter, kom hierheen!’ riep de zangeres hem. Soemilov kwam naderbij en bleef onhandig tegenover haar staan, voelend dat hij een kleur kreeg. ‘Ach, mijn god! Jullie dichter is erg knap,’ lachte Ducroix. ‘Hij ziet eruit als een fris kostschoolmeisje... Kijk eens, kijk eens, hij wordt zelfs rood. Ach, wat is hij lief!’ Ze keek inderdaad met genoegen naar Soemilov, naar zijn goed gevormde, jeugdig soepele en slanke figuur, naar zijn blozende, tedere en mooie gezicht, dat geheel overdekt was met licht dons, naar zijn zachte blonde haar dat in weerbarstige lokken op zijn voorhoofd viel. En opeens greep Ducroix met een snelle, gracieuze | |
[pagina 96]
| |
beweging Soemilovs hand en dwong hem naast haar op de divan te gaan zitten. ‘Waarom wilde u niet bij me komen? U bent veel te trots, jongeman. Moet een vrouw dan de eerste stap zetten bij u?!’ Alexej zweeg. Een van de studenten, die Soemilov nog nooit in dit gezelschap had gezien, kwam er met een brutale glimlach tussen: ‘Madame, onze collega verstaat geen woord Frans.’ Die opmerking had op Alexej de uitwerking van een zweepslag. Hij draaide zich met een ruk om naar de spreker, keek hem strak aan en sprak scherp gearticuleerd, eveneens in het Frans, maar met die verfijndheid van taal die ooit het privilege was van de Russische aristocratie en die nog behouden is gebleven in sommige goede families: ‘U neemt volstrekt ten onrechte, waarde heer, de moeite het woord voor mij te doen, dit te meer daar ik niet eens de eer heb u te kennen.’ Terwijl hij dit zei, trokken zijn wenkbrauwen dreigend samen en werden zijn grote blauwe ogen met de lange wimpers donker. ‘Bravo, bravo, jonge dichter!’ lachte Ducroix, zonder de handen van Alexej los te laten. ‘Hoe heet u, mijn dichter?’ Soemilov wiens drift alweer bedaard was, raakte opnieuw in verwarring en bloosde opnieuw. ‘Alexej.’ ‘Hoe? Hoe? Ale..?’ Soemilov herhaalde zijn naam. ‘Ach, dat is hetzelfde als Alexis! Luister, monsieur Alexis, als straf voor uw onwil om bij me te komen, moet u me naar huis brengen. Ik wil wat wandelen, want ik ben bang dat ik anders morgen met hoofdpijn wakker word.
Het rijtuig stopte bij de ingang van een eersteklas hotel. Soemilov hielp de zangeres uit het rijtuig en wilde afscheid nemen. Ze wierp met gefronste wenkbrauwen een sluwe en tedere blik op hem en vroeg: ‘Wilt u echt mijn nestje niet zien?’ ‘Madame... ik ben erg gelukkig..,’ stamelde de verwarde Alexej, ‘maar ik vrees... het is zo laat...’ ‘Kom mee!’ commandeerde Ducroix. ‘ik wil u afdoende straffen...’ Terwijl ze zich in haar boudoir omkleedde, keek Soemilov om zich heen. Hij merkte op dat de zangeres erin geslaagd was aan het clichématig-luxueuze meubilair van de dure kamer de kokette ele- | |
[pagina 97]
| |
gantie te verlenen waartoe alleen een Parisienne in staat is. Overal lagen tapijten, bloemen, waaiers, dure snuisterijen, en stonden meubels die meer geschikt waren om op te liggen dan te zitten De lucht was bezwangerd met de delicate parfums, het poeder en de geur van een mooie vrouw. Die geur had Soemilov al opgemerkt toen hij in het rijtuig zat, schouder aan schouder met de zangeres. Ducroix kwam tevoorschijn in een wijde, witte met goudbrocaat beklede peignoir. Toen ze het kamermeisje opmerkte, dat onhoorbaar en handig thee zette op een marmeren tafeltje, zei ze: ‘Ga maar slapen, ik heb je verder niet nodig.’ Het kamermeisje - lelijk en beweeglijk als een aap, een Parisienne - verliet de kamer na Soemilov met een doordringende, spottende blik opgenomen te hebben. Ducroix ging met benen en al op een lage en brede Turkse divan zitten, de plooien van haar witte gewaad naast zich spreidend, en wees Alexej met een gebiedend gebaar op de plaats naast haar. Soemilov gehoorzaamde. ‘Dichterbij, dichterbij!’ beval Ducroix. ‘Nog dichterbij!.. Zo ja... Laten we nu eens praten, monsieur Alexis. In de eerste plaats, waar hebt u zo goed Frans geleerd? U drukt zich uit als een markies.’ Soemilov vertelde haar dat hij vanaf zijn vroegste jeugd Françaises als gouvernantes had gehad en dat hij die taal vrijwel uitsluitend in het ouderlijk gezin had geleerd. ‘Dus u komt uit een rijk gezin?!’ riep Ducroix uit. ‘Nee, wij zijn vijf jaar geleden geruïneerd.’ ‘Ach, arme stakker! Dus u leeft van uw arbeid? Dat is waarschijnlijk erg moeilijk voor u? Heeft u vrienden? U vertoeft waarschijnlijk zelden in gezelschap?’ En zij overstelpte hem met een hele hoop vragen waarop hij nauwelijks een antwoord had. Vervolgens vroeg ze, geheel onverwachts, met een lage en slepende stem: ‘Zeg eens, heeft u ooit een vrouw bemind?’ Hij keek haar half lachend, half verbaasd aan. ‘Ja... Op mijn veertiende was ik verliefd op mijn nicht.’ ‘En was dat alles?’ ‘Ja.’ ‘Erewoord?’ ‘Erewoord.’ En u heeft nooit een vrouw tot het einde toe bemind?’ | |
[pagina 98]
| |
Hij begreep het en nerveus aan de franje van het tafelkleed plukkend, fluisterde hij: ‘Nee... Nooit.’ ‘En ik?’ vroeg Ducroix op dezelfde dalende fluistertoon, terwijl ze zich zo dicht naar hem overboog dat hij de warmte van haar gezicht voelde. ‘Beval ik u? Vind u mij aantrekkelijk? Kijkt u me aan, als ik u iets vraag!’ Ze pakte zijn hoofd met haar handen vast en draaide het naar zich toe. Haar vurige, brandende ogen maakten Soemilov eerst aan het schrikken, brachten hem vervolgens in verwarring, en vervolgens begon er ook in zijn ogen zo'n zelfde vuur te branden. Ze sloeg haar wimpers neer en trok met een zucht het hoofd van Soemilov nog dichter naar zich toe. Haar lippen gloeiden en waren vochtig.
‘Is madame Ducroix thuis?’ ‘Nee.’ ‘Misschien heeft u haar niet zien komen? Of misschien is ze al weer terug?’ Een dikke portier in livrei met een rood, gezwollen en slaperig gezicht schurkte zijn rug tegen de deurpost. ‘Hoezo, zou ik haar niet gezien hebben, terwijl het mijn plicht is te zien wie er binnenkomt? Wat maakt u zich toch druk? Het is nu al de tweede week dat u iedere dag langs komt. Wanneer ik zeg dat ze er niet is, dan is ze er niet. Wat wilt u dan nog? Ze wil u niet zien, afgelopen uit...’ Soemilov haalde haastig een portemonnee uit zijn zak. Toen hij de papieren roebel zag, hield de portier op met het schurken van zijn rug en sprak neerbuigend: ‘Probeert u het maar. Gaat u naar boven. Misschien is ze er wel...’ Soemilov rende snel de trap op, twee treden tegelijk nemend. Maar voor de kamerdeur bleef hij staan en tastte instinctief naar de plek op zijn borst waar zijn hart zo krampachtig en pijnlijk klopte. Hierbij beroerde zijn hand de kleine revolver die in zijn borstzak zat. Soemilov klopte. ‘Entrez,’ klonk het vanachter de deur. Alexej sloot een seconde zijn ogen door het vage voorgevoel van iets verschrikkelijks en drukte op de deurknop. Hij beschouwde deze dag als beslissend, omdat hij niet langer in staat was de kwellingen van onbeantwoorde liefde en jaloezie te dragen. | |
[pagina 99]
| |
Toen Alexej de ochtend na de eerste avond bij Ducroix kwam, nog helemaal vol van geluk, ontving ze hem koel en verbaasd. De volgende dag was ze niet thuis... Het kamermeisje gooide met een brutaal gezicht de deur voor zijn neus dicht. Hij begon brieven te schrijven, maar op de eerste kreeg hij geen antwoord en de volgende werden ongeopend geretourneerd. Alexejs lijden was ondraaglijk. Hij vermagerde, zijn gezicht viel in en werd vaal. Dag en nacht achtervolgde hem het beeld van de mooie Parisienne; overal zag hij haar fluwelen huid voor zich, voelde hij haar kussen. Ducroix was niet alleen. Naast haar op de divan, die Alexej zo goed kende, zat een dikke heer, naar zijn gezicht te oordelen een Griek of een Armeniër, met wellustige zwarte ogen, een haviksneus en een dichte zwarte snor. Toen ze Soemilov binnen zag komen, stond Henriette snel op en deed met een boos gezicht enkele stappen in zijn richting, zonder haar hand uit te steken. ‘Wat brengt u er toe om mij overal te achtervolgen, waarde heer?’ vroeg ze, haar ogen uitdagend samenknijpend. Het bloed steeg Alexej naar het hoofd. Alles werd donker voor zijn ogen. Hij pakte Ducroix bruusk bij haar pols en fluisterde met verwrongen lippen: ‘Ik moet met u praten... alleen... twee woorden.’ Zijn stem en gelaatsuitdrukking verrieden zo'n grote vastberadenheid dat Henriëtte onwillekeurig gehoorzaamde. ‘Goed, volg mij,’ zei ze en begaf zich naar haar boudoir. Maar denk erom dat het ons laatste gesprek is.’ In het halfduistere boudoir pakte hij haar opnieuw bij haar pols, maar ze rukte zich snel van hem los. ‘Ik houd krankzinnig veel van u,’ riep Alexej uit. ‘Spaart u mij!’ ‘Is dat alles wat u me wilde zeggen?’ ‘Ja... overigens, nee... niet alles. Ik weet zelf niet wat ik zeg. Ik slaap 's nachts niet. Waarom, waarom heeft u het gedaan?’ Ze barstte in lachen uit met de brutale, kunstmatige lach van een ervaren actrice. ‘Dat is het dus! U komt mij berispen...’ Vanuit de salon was een ingehouden hoest hoorbaar. ‘Wie is dat?’ vroeg Alexej botweg. ‘Ik ben u toch geen verantwoording schuldig voor mijn kennissenkring!’ zei Ducroix, verachtelijk haar schouders ophalend. | |
[pagina 100]
| |
Simoelov voelde plotseling een vlaag van razernij opkomen. ‘Geef antwoord: wie is die heer? Is het uw minnaar? Zeg op...’ ‘Ah! U wilt het beslist weten?’ Henriëtte bracht haar van woede vertrokken gezicht naar hem toe en sprak met bleke, trillende lippen: ‘Ja, het is mijn minnaar.’ Er was een schot hoorbaar, daarna de kreet van een vrouw, daarna nog een schot, daarna een verschrikte schreeuw uit de aangrenzende kamer. Uit alle kamers kwamen mensen aanhollen. Henriette was nog in leven, en kreunde, op de vloer in een plas bloed liggend, langgerekt en zacht. Soemilov lag naast haar, voorover, met zijn bebloede hoofd haar jurk beroerend. Zijn rechterhand lag onder zijn lichaam gevouwen, terwijl zijn linkerschouder krampachtig trilde, als de vleugel van een aangeschoten vogel. |
|