De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Fragment uit SaligiaGa naar voetnoot*
| |
[pagina 89]
| |
drukt. Er is een toestand denkbaar waarin men betrekkelijk onverschillig staat tegenover de manier waarop anderen zich gedragen, hetzij omdat de drempel te hoog is (bijvoorbeeld wanneer men klederdracht draagt, omdat alleen stedelingen confectiekleding dragen), hetzij omdat men zich goed thuisvoelt in zijn eigenheid en rustig tegen zichzelf zegt: ‘Dat is niets voor mij’. In de twintigste eeuw worden wij echter met geweld gedwongen ons te schamen voor wat ons eigen is. Het ‘ik-voor-mezelf’ is trouwens altijd een bron van schaamte en schuldgevoel, hoewel de een daar beter mee kan omspringen dan de ander. Als je voortdurend wordt voorgehouden dat anderen van het leven profiteren zoals het moet, sta je niet stil bij de misleidende aard van dit beeld dat de mensen van de buitenkant laat zien, d.w.z. zo dat iedereen een ‘ik-voor-de-anderen’ is. Je kijkt om je heen en gaat anderen benijden: die daar, een inferieur schepsel, en wat heeft hij niet allemaal ontvangen, waarmee is hij niet begiftigd - niet hij, maar ik wijk af van het normale patroon. Die ‘normaliteit’ of dat ‘ik-voor-de-anderen’ vormt trouwens het geheim van de verspreiding van de ‘nieuwe ethiek’ oftewel van de kenmerken van de ‘permissive society’. Ieder van ons heeft een ‘roeping’ waarin de afwijking van de norm besloten ligt, een appèl gericht tot deze ene persoon en geen ander. Object van afgunst worden anderen niet als Jan, Piet of Klaas, maar als de van de buitenkant waargenomen ‘normaliteit’, die wij zogenaamd te weinig hebben. De zogenaamde objectivering, de imitatie en de invidia zijn nauw met elkaar verbonden. Betekent echter de wil om ‘als alle anderen’ te worden echt dat men afgunstig is? Ik denk van wel. Ik heb niet wat hij heeft, mij komt dat toe, want als ik dat heb, dan zal ik daarnaast nog meer hebben (mezelf, mijn unieke karakter, uiteraard). De ‘normaliteit’ zal worden toegevoegd aan mijn unieke karakter, terwijl het wezen van die ander bij die normaliteit ophoudt. Wanneer wij de afgunst indelen naar het bereik ervan, of zij slechts een kleine groep, bijv. een beroepsgroep, betreft dan wel ‘de mensen in het algemeen’, dan is die tweede soort het gevaarlijkst. Fouten liggen op de loer als wij niet ons eigen, individuele lot willen accepteren, d.w.z. als wij ons niet kunnen verzoenen met de gedachte dat sommige varianten van de zogenaamde levenswijze buiten ons vermogen liggen en ons zelfs zouden tegenstaan. Als wij ons met alle geweld proberen aan te passen, manifesteert zich bij ons op allerlei manieren de geestelijke armoede van de ‘massamens’. |
|