| |
| |
| |
Zij wel!
Monika Sauwer
‘It should have been me, riding that big sports car...’
Ray Charles
Het tweede uur vrij! Ik wilde zonder omwegen naar de snackbar, maar mijn vriendin Hillie trok me mee naar de parkeerplaats van de leraren. Ze moest me iets laten zien, ze praatte schor van geheimzinnigheid.
Het kwam er op neer dat ze de leraar Engels, meneer Kloosterboer gisteren met een rode sportauto over de Grindweg had zien ‘scheuren’. Hij had naar haar getoeterd.
Nu wilde ze controleren of hij ook met dat ding naar school was gekomen.
En jawel, daar stond hij te blinken in de zon, naast de Kever van de leraar Duits. Hij viel me tegen, ik vond hem maar ouderwets om te zien. Maar Hillie kon niet van hem afblijven. Haar mollige handjes met roze nagels betastten de motorkap, het chroom van de koplampen en het witte linnen dakje. ‘Het is een Austin Healy,’ zei ze deskundig. ‘Een cabriolet. Hij kan loeihard.’
Wat was een cabriolet? Ik had geen idee. ‘Hoe hard dan?’ vroeg ik sceptisch. ‘O, weet ik niet precies. Knoerthard gewoon.’ Ik zag haar kleine lichte ogen glimmen van ontzag.
‘Mooi hè,’ zei ze toen met een diepe zucht.
‘Ja, mooi,’ zei ik toen ook maar. ‘Wel een beetje oud.’
Ook ik was nu, ondanks mijn teleurstelling, bezig de zwijgende motorkap te strelen. Hard, koud, glad en licht weerzinwekkend voelde hij aan. Een dood ding aaien, alleen maar om niet bij Hillie achter te blijven, ik leek wel gek. Ik huiverde hoewel ik het eerder warm dan koud had. Mijn skibroek begon zonder duidelijke reden te schuren tussen mijn benen. Was ik soms dikker geworden?
‘Zou de kap omlaag kunnen?’ vroeg Hillie zich af. Ze rukte aan het portier, alsof ze in wilde stappen. Goddank zat het stevig op slot. Toen voelde ze aan het linnen dak. ‘Blijf nou af,’ zei ik. ‘Als we gesnapt worden...’
Inmiddels zat Hillie als een seksbom met hoog opgeschorte strakke rok op de motorkap. Ik beet op mijn wangen toen ik het
| |
| |
bleke vlees boven de nylonkousranden zag. Waarom droeg ze uitgerekend een roze jarretelgordel? Hoe kon ik met zo iemand omgaan? Gegeneerd wendde ik mijn hoofd af.
‘Kijk mij eens!’ riep Hillie. ‘Hop, paardje hop!’ zong ze extatisch. Daar zat ze bovenop de Austin van meneer Kloosterboer en ze leek waarachtig wel niet goed snik. ‘Hop paardje hop!’ schalde ze nogmaals. Haar snerpende stemgeluid sneed me door de ziel. Het moest ophouden! Ze zat voor gek. ‘Kom van dat ding af, Hil. Doe gewoon,’ smeekte ik, maar ze leek me niet te horen. ‘Vroem, vroemmm,’ gromde ze diep in haar keel. Haar geluid had maar heel in de verte met het ronken van een echte motor te maken. Ze was zo méidig, Hillie.
‘Dacht je soms dat je een fotomodel was?’ riep ik in een laatste poging.
‘Vroemm, vroemm.’ Ze sputterde nog wat na voordat ze zich eindelijk van de kap liet zakken.
Het was een zwaar jaar geweest voor ik werd toegelaten tot het Stedelijk Gymnasium. Het ongenaakbare bakstenen gebouw met de lange rijen hoge ramen, het gotische torentje op het steile leien dak boezemde afkeer en ontzag in. De muren waren zwartig rood als gebakken bloedworst, gedeeltelijk aan het oog onttrokken door grillige vlammen wingerd. In de herfst verkleurde de wingerd purperrood en stond het hele Stedelijk Gymnasium in een duivelse gloed.
Hoe vaak was ik niet langs het gebouw gefietst en had het letterlijk om genade gesmeekt: Of het alsjeblieft zijn poorten voor mij wilde openen, na het in de maand juni af te leggen toelatingsexamen? Soms zelfs was ik zo wanhopig van examenvrees dat ik God aanriep. ‘Als u mij laat slagen zal ik de rest van mijn leven in u geloven.’
In die tijd moet God, zij het bij vlagen, van mij gehouden hebben. Hij liet mij, een eenvoudige leerling van de Gooilandschool te B. met achten en negens slagen. Was ik hem voldoende dankbaar? Ik had de fel begeerde uitslag nog niet binnen of ik liet de zondagsschool voor wat hij was. Nieuwe donkere wolken pakten zich samen boven mijn horizon. Mijn beste vriendin Carola Meyer had me in de steek gelaten. Op het allerlaatste nippertje hadden haar ouders gekozen voor het in haar woorden ‘hartstikke gezellige’ Gooise Lyceum. Geestdriftig beschreef ze het moderne gebouw als
| |
| |
een mekka van licht en lucht, een lustoord vol jonge, vlotte leraren. Alle leerlingen van dit rijkeluislyceum kwamen vanaf hun zestiende op brommers naar school, ze tennisten, hockeyden, zeilden en reden paard.
Voor al die activiteiten werd de leerlingen ruimschoots de tijd gegund, want het rooster liet ruimte voor allerhande ‘creativiteit en sport’ en heette te streven naar ‘maximale ontplooiing van de jonge mens.’
En nu was mijn beloning voor het harde zwoegen dat ik elke dag een halfuur moest fietsen naar het Stedelijk Gymnasium dat er uitzag alsof het niet anders te bieden had dan dodelijke sleur en plicht.
Strenge, stokoude leraren zwaaiden er de scepter. Een enkele onvoldoende op het herfstrapport was voldoende om van school getrapt te worden. Faalangst vergalde mijn zomervakantie.
Ik had één lotgenote. Ook Hillie Holtrop was zo onverstandig geweest zich te laten inschrijven voor het Gymnasium. En dat terwijl het hoofd van de school vaak genoeg had laten blijken ‘het gym’ juist voor Hillie te hoog gegrepen te achten. Ook ik keek heimelijk op Hillie neer. Slim was ze niet, mooi al evenmin. Maar haar ouders waren eerzuchtig, net als de mijne.
Op een mooie dinsdag in september fietsten wij zwijgend over het lange fietspad langs de Grindweg, voor het eerst naar de nieuwe, gevreesde school.
We hadden een monsterverbond moeten sluiten, Hillie en ik, voor de dagelijkse fietstochten door weer en wind, voor het overblijven in een onguur lokaal, ook wel aula genaamd, met glas-in-loodramen die de buitenwereld rood en geel vervormden. Glazen goden: de uilogige Pallas Athene, godin der wijsheid, de fluitspelende Pan, en een gebaarde grijsaard, Zeus naar men zei, hielden de brood met pindakaas en hagelslag kauwende kinderen scherp in het oog.
In alle lokalen waar we vrij onze plaats mochten kiezen kropen Hillie en ik dicht tegen elkaar in de nauwe, kaalgesleten banken. In het verlichte Goois Lyceum hadden ze tafeltjes en stoelen, van blond, glimmend gelakt hout. Daar zaten ze in wisselende groepjes, had ik van Carola gehoord.
Het was een wonder dat Hillie mij niet diep haatte, of op zijn minst wantrouwde. Krap twee maanden geleden hadden Carola
| |
| |
en ik haar nog week in week uit gepest tijdens de gymnastiekles. Hillie was dik, een zacht en intens bleek soort dik. Steeds had ik tijdens het uitkleden mijn blikken met kracht moeten afwenden van het weke, naakte vlees van haar vrouwendijen, haar buik en borsten. Mijn nagels moest ik in mijn handpalmen drukken, omdat die haar hadden willen krabben. Dát was het, Hillies lichaam smeekte erom gekrabd en geknepen te worden. Carola deed dit dan ook met grote regelmaat. Ik beperkte me tot flauwe opmerkingen over haar bustehouder van verwassen katoen, die vast wel van haar moeder zou zijn geweest. We lachten ons slap als Hillie machteloos aan de ringen hing te zwabberen omdat ze de toch zo simpele zwaai niet te pakken kon krijgen, of zich op nog geen anderhalve meter boven de grond moedeloos uit het klimtouw liet zakken. ‘Mijn armen zijn te zwak, kan ik 't helpen’ jammerde ze, maar we lieten onze pret niet bederven, gingen met verse moed door met sarren.
Het was waar, Hillie had in verhouding tot haar lichaam merkwaardig fragiele armen en onderbenen. Dat kon ze niet helpen, net zomin als ze er iets aan kon doen dat haar dunne witblonde haar alleen op maandag níet donker van het vet tegen haar schedel plakte. Vanwege de hoge gasprijs mocht ze thuis maar één keer per week in bad. Niets kon Hillie helpen, en haar weerloosheid maakte ons wreed.
Pas op onze tochten over de zes kilometer fietspad van en naar het Stedelijk Gymnasium en tijdens de lessen in de hoge bruine lokalen ontdekte ik Hillies gelijkmoedigheid. De pijlen van haat en nijd van onze nieuwbakken, wereldwijze klasgenoten leken af te ketsen op haar molligheid. Met een meewarige glimlach onderging ze vernederingen en onvoldoendes. Haar handschrift bleef rond en gaaf, ondanks het moordende dicteertempo van overzenuwde leraren. Met trage maar regelmatige pedaalslag reed ze langs de Grindweg, als ik er halverwege al de sokken in wilde zetten. ‘Rustig aan, we halen het makkelijk,’ zei ze vol vertrouwen. En we haalden het, altijd, een minuut voor de tweede bel duwden we onze voorwielen in de fietsengleuf.
Timing was Hillies kracht. Twee vijven voor Latijn haalde ze op met een onverwachte acht, huiswerk voor de namiddag leerde ze tijdens het broodkauwen in de aula. En toch vergat ze niet haar sinaasappel secuur te pellen, haar nagels bij te lakken en haar lip- | |
| |
pen te stiften. Op de nieuwe school begon ze werk van haar uiterlijk te maken. Of het nu kwam doordat het pas aangesloten aardgas goedkoper was dan voorheen het stadsgas, ze waste haar hoofdhaar elke twee dagen. Het glansde zijdezacht, al schemerden haar blozende oren er nog steeds doorheen.
Wat was de bron van haar onwankelbaar zelfvertrouwen? Een vriend had ze nog niet, voor zover ik wist. Al mijn vrije middagen en mijn niet geringe nieuwsgierigheid stak ik in haar. Vrijwel dagelijks kwam ik bij haar thuis, leerde haar onbeschaamd dikke moeder en haar drie in aanleg dikke zussen kennen. Stralend vriendelijke mensen, al hadden ze het, getuige het vooroorlogse meubilair en de kale traploper, niet breed. Kwam hun levensvreugde voort uit hun gereformeerde geloof? Of was het echt waar dat dikke mensen altijd een goed humeur hadden? Maar vader Holtrop was mager en ook hij, gewoon maar ambtenaar bij de Gemeentereiniging, was de opgewektheid zelf. Ze bleef me een raadsel, Hillie. Tot verbazing van mijn moeder begon ik veel te eten en zelfs te snoepen, wat ik als kind altijd gehaat had. Maar van veel eten kreeg ik geen borsten en geen rust.
Tijdens de lessen Engels bij meneer Kloosterboer moesten Hillie en ik op de voorste bank zitten, aan de voet van het katheder van de leraar. Zeer tot mijn ongenoegen. Zijn aftershave en zijn filtersigaretten walmden rechtstreeks onze neuzen binnen. Maar ook in deze, afkijken onmogelijk makende positie wist Hillie zich te schikken. Ze lachte mild en bloosde roze als Kloosterboer tegen haar uitviel: ‘Hilda, ik zeg het je nog één keer en dan vliegje eruit... Níet die benen over elkaar schuren. Ik word horendol van dat geklis van die nylons tegen elkaar. Your little feet next to each other, right on the floor. Yes, that's better. Good girl.’
Kloosterboer vervolgde de les over het tegenwoordig deelwoord, maar vijf minuten later was het weer raak. Hij meende opnieuw schurend nylon gehoord te hebben - oren met ingebouwde versterkertjes moest hij hebben, want zelfs ik, die naast Hillie zat, had niets gehoord - en ja hoor, ze zat inderdaad alweer met de benen over elkaar, werd ditmaal pioenrood terwijl Kloosterboer als een kat op haar sprong, haar aan een arm de bank uit sleurde. Voor straf liet hij haar de rest van het lesuur pal voor het schoolbord staan, waar ze, volop in het zicht van de giechelende leerlingen, zijn hatelijke grapjes moest verdragen. Sinds hij die Austin had
| |
| |
lachte de klas veel harder om zijn melige opmerkingen. Ze hoopten zeker eens mee uit rijden te mogen, de slijmerds.
‘Your sweater is véry pink and nice. Have you knitted it yourself?’
‘No mister, my mother.’
‘No sir. My mother did. And it is very tight indeed.’
Homerisch gelach van een hele klas vol kinderen in modieuze, twee maten te grote lamswollen v-hals truien in de modekleuren grijs, groen of marineblauw. Ik droeg die dag mijn grijze uniformtrui met daaronder de verplichte witte overhemdblouse. Hillie was de enige leerling die zich niet aan de kledingcode kon of wilde houden. Haar moeder naaide en breide alles zelf en waste ongetwijfeld te heet. Of Hillies borsten groeiden te hard.
Weer de smalende stem van Kloosterboer. Er bleef Hillie weinig bespaard. ‘You are standing there like a saltbag. Chin up and smile. Straighten your shoulders. Ah, that's better.’ Hillie lachte lieftallig, sloeg de ogen neer en onderging haar beproeving met de grootst mogelijke waardigheid. Ik was trots op mijn vriendin. Zij was ze allemaal de baas, die verwaande rotkinderen en die sadist van een Kloosterboer in zijn eeuwige blauwe blazer met koperen knopen.
De vrije donderdagmiddag brachten we door op Hillies bed in het kamertje dat ze deelde met een oudere zus. Die middag was de zus afwezig, we hadden het rijk alleen.
We propten veel gekleurde sierkussens in onze rug, schopten onze schoenen uit en verdiepten ons in Hillies van ingeplakte foto's bolstaande schoolagenda. Foto's van Elvis, Fabian en Pat Boone uit de muziekbladen. Wee vond ik ze, met onsmakelijke vetkuiven, maar ik liet Hillie in de waan dat ik iets in ze zag. Toen bekeek ik haar telefoonlijstje. Daar stond in sierlijke rode balpenletters het nummer van ‘F.W. Kloosterboer, leraar Engelse taal- en letterkunde. Sophialaan 43, 18362.
‘Hoe zou hij heten van zijn voornaam,’ vroegen we ons af. ‘Frederik’ leek ons aannemelijk. ‘Fred? Of toch Frans?’
‘Ik ga dat nummer eens bellen,’ zei ik stoer. Kloosterboer was een van de weinige leraren die net als wij in B. woonde. Vroeger reed hij op een plof, maar dat was verleden tijd. Nu knetterde hij ons luid toeterend halverwege de Grindweg voorbij in zijn rode Healy. Was hij toch meer de moeite waard dan ik tot dan toe had aangenomen?
| |
| |
Op de overloop draaiden we het nummer. ‘Ja, hallo. Met mevrouw De Hondt?’ Een vragend, oud stemmetje. Dat moest zijn hospita wezen.
‘Ja’, zei ik met door giechelen en de neus dichtknijpen vervormde stem. ‘Met een leerling. Kan ik meneer Kloosterboer spreken. Het is dringend...’
‘Ja hoor. Ik zal hem even roepen... Hebt u even geduld?’
Ik hield de hoorn dicht bij Hillies gretige oor. We luisterden ademloos. ‘Frits! Frehìhits..’ hoorde we door een trapgat galmen. Ik smeet de hoorn op de haak. ‘Frits!’ We wisten genoeg. ‘Frits. Hij is al negenentwintig en nog steeds niet getrouwd,’ proestte Hillie. ‘Zielig, hè.’
Tot mijn schaamte maakte haar voorsprong mij wild van jaloezie. ‘Hoe weet je dat ie negenentwintig is?’
‘Heeft ie me verteld toen ik moest nablijven. Toen heeft ie me nog veel meer verteld, trouwens.’
‘Wat dan?’ Mijn keel werd droog.
‘Over wilde feesten en zo, toen ie nog studeerde in Utrecht.’
‘O ja?’
Verdomme, haar vertelde hij zijn geheimen. Ze had ook al sjans bij twee jongens van veertien, beiden zittenblijvers. ‘Pas op, je melk wordt zuur,’ riepen ze als ze op hoge hakken de granieten schooltrappen afratelde. Ze was ook al bijna veertien. Blijven zitten op de lagere school. De toekomst leek aan de zittenblijvers, die hadden een natuurlijk overwicht.
Een dag later hadden we weer Engels van Frits Kloosterboer. Het laatste lesuur van de vrijdag, allemaal waren we onrustig, want buiten scheen de zon uitnodigend.
Ook Kloosterboer was nerveuzer dan gewoonlijk. Hij had zowaar zijn blazer thuisgelaten, was die dag voor het eerst gekleed in een bruin ribfluwelen colbert dat ik hem gewild artistiek vond staan. Zo leek hij wel een violist of een kunstschilder.
‘Zou ie soms een mietje wezen?’ fluisterde ik in Hillies oor. Ze proestte. Het duurde minuten eer ze enigszins bijkwam. Zakdoekbijten hielp nauwelijks. Tranen rolden over haar bolle wangen.
‘Wat valt hier te lachen, Hilda,’ vroeg Kloosterboer op strenge toon.
‘Niks meneer.’ Een nieuwe lachstuip dreigde, ik zag het aan het trillen van haar onderlip. Arme Hil, ze was verloren. Dat had
| |
| |
Kloosterboer goed in de gaten. Hij begon haar te voeren. ‘Are you laughing at mé, Hilda? Would you please tell me why..’
Hillie kon geen woord uitbrengen. Straks zou ze nog stikken. Haar schouders schokten, haar nylon dijen schuurden onbeheerst over elkaar.
‘Stop that immediately, I tell you. Stop it nów.’
Was Kloosterboer nu echt razend, of was zijn woede gespeeld? Hoe het ook zij, hij wist zichzelf en Hillie te ontnuchteren door haar naam in driftige kapitalen op het bord te krassen. Dat betekende nablijven, minstens een uur strafwerk schrijven en dat op vrijdagmiddag.
Mijn vinger schoot de lucht in. Nog voor ik de beurt kreeg sprong ik voor mijn vriendin in de bres. ‘Maar meneer, zíj kan er echt niks aan doen. Ik had iets in haar oor gefluisterd, iets, eh... grappigs.’
Ik offerde me op. Kloosterboer zou ons op zijn minst samen kunnen laten nablijven. Of mij alleen, want ík had de schuld. Maar mijn protest werd genegeerd. ‘Would you please mind your own business, Monika!’ De les werd vervolgd en Hillies straf bleef gehandhaafd.
‘Zal ik op je wachten in de snackbar?’ bood ik aan toen de bel eindelijk overging.
‘Nee, laat maar.’ Wel vroeg ze me even langs haar moeder te fietsen om te waarschuwen dat ze minstens anderhalf uur later thuis zou zijn. De vorige keer was haar moeder zo ongerust geweest dat ze de politie had gebeld. Ik beloofde het en wenste haar sterkte.
Buiten de bebouwde kom van het stadje H. voerde een weg van verzakte betonplaten met gebarsten peknaden ertussen naar het sportcomplex. Eerst passeerde ik het dierenasiel, vanwaaruit, zoals altijd op mooie dagen, een veeltonig blafconcert ten hemel steeg.
Arme honden, weggedaan door hun bazen, dacht ik vol medelijden. Of geboren in gevangenschap, dan wisten ze niet beter. Toen fietste ik langs het voor de winter gesloten openluchtzwembad naar de hockeyvelden, in de hoop daar Carola Meyer te zien trainen met haar junioren E-elftal. Maar ondanks het mooie weer was er niemand te zien, zelfs de terreinknecht niet. Dan maar naar de tennisbanen, waar het seizoen afgelopen bleek te zijn. De netten hingen slap en doelloos, gele bladeren dwarrelden over het gravel.
| |
| |
Ik kreeg een brok in mijn keel bij het zien van de duizenden rijpe bramen aan weerszijden van het kronkelige laantje dat naar de oefenmuur voerde. Nog maar een jaar geleden had ik daar samen met Carola jampotten vol geplukt. Maar nu was ik geen kind meer, bramen plukken had geen enkele zin. Zovéél had zijn zin verloren, sinds ik op het Gymnasium zat. Het enige dat er nog toe doet is jongens, dacht ik bitter. Uitsloverige zittenblijvers, pedante puistenkoppen, moest ik daar verliefd op worden?
Opschieten moest ik, terug naar de Grindweg. Ik had beloofd Hillies moeder te waarschuwen. Maar ondanks mezelf fietste ik verder naar het door bramen en lijsterbessen omzoomde Koeienbad. Daar, bij de rechthoekige vijver waar allang geen koeien meer baadden, maar waarop in strenge winters geschaatst werd gooide ik mijn fiets kwaad in de hoge brandnetels.
Om wat te doen te hebben ging ik toch maar bramen plukken en drong al etend diep het doornig struikgewas binnen. Ik griste in het wilde weg, rijp en zuur door elkaar. Handenvol propte ik mijn mondholte binnen. Zonder echt te proeven slikte ik. Mijn handen en polsen raakten paars en geschramd, maar straf moest er zijn. Straf omdat iedereen me volmaakt oninteressant vond. Wat iedereen vond was waar, dat wist ik maar al te goed.
Ik likte zoute tranen van zelfmedelijden van mijn bovenlip.
Toen ik in de verte een motor hoorde ronken, sloeg mijn hart over. Ik richtte me uit hurkzit op maar zakte snel weer in elkaar toen het geluid dreigend naderbij kwam.
Meteen zag ik in dat het voor vluchten te laat was. Nu al vulden motorgedreun en uitlaatgassen de lucht die ik hijgend inademde, de slappe veengrond sidderde onder mijn voeten.
Door de dichte braamtakken heen zag ik de Austin Healy vlak voor mijn neus op het sintelpad remmen. De linnen kap was omlaag gedraaid. Het duurde een paar seconden van ongeloof voor het tot me doordrong dat het filmsterachtige meisje naast Kloosterboer, het blonde haar uit het gezicht gewaaid, donkerrood gestifte lippen, niemand meer of minder dan Hillie was! Hilda, ze leek wel twintig.
De motor viel stil. Ik hoorde mijn bloed bonzen in mijn oren. Wat moesten díe twee hier? Ik wilde het niet weten! Hoe kon ik hier in godsnaam wegkomen zonder gezien te worden? Zagen die stommelingen mijn fiets dan niet blinken tussen de geknakte brandnetels? Blijkbaar niet, ze waanden zich onbespied. Nu pakte
| |
| |
die engerd Hillies hand die ze niet eens terugtrok. Frits.
Ondanks mijn weerzin dwong ik mezelf hen nauwlettend te blijven gadeslaan. Mijn roddelaarsbloed begon te stromen: ik moest heel precies opletten wat ze allemaal gingen doen met elkaar om morgen het hele verhaal aan Carola te kunnen vertellen.
Ik keek ze op de rug, hoorde het geluid van een ritssluiting, en Hillies hinniklachje.
Even later zag ik blauwe rook omhoog kringelen boven hun hoofden.
De zon scheen laag over het Koeienbad, recht in mijn gezicht. Mijn ogen begonnen te tranen. Het tweetal fluisterde onverstaanbaar, alleen Hillies gekir was duidelijk te horen.
Zo, daar vlogen de sigarettenpeuken de een na de ander met een boog naar buiten. Wat nu? Hij sloeg zijn ribfluwelen arm om haar heen. Hillie liet haar hoofd op zijn schouder zakken.
De rest zou vanzelf gaan, net als in films van boven de veertien. Hij zou haar zoenen en overal aanraken.
Ik sloeg mijn handen voor m'n gezicht. Nee, dit mocht niet waar zijn! Ineens voelde het alsof mijn blaas op knappen stond, als in een droom waarin je nodig moet maar nergens een wc is.
Toen veerde ik omhoog, verzamelde zoveel lucht in mijn longen als ik kon en schreeuwde. Of beter gezegd, niet ík schreeuwde, het schreeuwde uit mij. Een snerpende kreet waar ik zelf van schrok: ‘Ieaaa!’
Geschrokken zag ik ze omkijken. Snel zakte ik weer terug in hurkzit.
Kort daarop sloeg de motor aan en de Healy stoof grommend weg. Hijgend wachtte ik tot het ronken geheel weggestorven was. Toen liet ik me huilend plat op mijn buik voorover vallen in de doornen. Omdat ik Hillie niet was en nooit zou kunnen worden.
|
|