| |
| |
| |
De kif
Een familieverhaal in drie taferelen
Dorinde van Oort
I. Zondagmiddag, herfst 1953. De hal van Vosseveld
Oma Pop zetelt achter haar zilveren theeblad. De thee trekt al op het lichtje, citroen, suiker, melk en het kannetje met rum staan in slagorde gereed. De geur van versgebakken appeltaart mengt zich met die van de sudderlapjes die klaar staan op het fornuis, de stoofpeertjes, met foelie en vanillesuiker tot zachte, zoete rode tongen gestoofd, en de schotel met puree die, met zijn dikke laag paneermeel, straks de oven in gaat, om er zo gloeiend uit te komen dat je je tong eraan brandt.
‘Oma Pops eten is nu eenmaal heter,’ zegt Lepel altijd. Hij vindt dat oma Pop er vuurvaste slokdarmpjes bij zou moeten serveren. Die van oma Pop zijn zeker vuurvast, net als haar sterke, eeltige handen, waarmee ze de heetste pannen zonder pannelap oppakt.
Lepel zit in opa's leunstoel. Ze praten over het huis. Het rieten dak, dat lekt. Het kozijn in de erker dat moet worden vervangen. De kieren in het parket.
‘Als opa heen is, is Vosseveld voor jullie,’ heeft oma Pop altijd gezegd. Maar opa is nu al weken dood, en oma Pop doet nog steeds ‘of haar neus bloedt’ (zegt Lepel). Terwijl wij - zeker nu het kleine broertje erbij is gekomen - ‘uit ons rijtjeshuisje knappen’ (klaagt Mary).
Mary zit met de slapende Jaapje op schoot. Bennie scheurt behangsel uit het stalenboekje. Anneke en ik spelen ziekenhuisje. Oma Pops rijdende buffet is omgebouwd tot poppenbrancard, volgeladen met attributen uit oma Pops verpleegsterstijd: thermometer en spuugbakjes, jodium, gaasjes en rolletjes verband; potjes met suikerpepermuntjes en wybertjes, waarmee wij de afgrijselijkste ziekten in een oogwenk genezen. Natuurlijk ook met de injectiespuit. Slappe Lijs, die zich het best tot prikken leent, zit al vol gaatjes van de dikke, holle naald met de gemene, schuine punt.
Oma Pop heeft schorten voor ons gemaakt, precies zoals zij ze zelf als verpleegster droeg. Je ziet het op de foto's in haar album. De Couveusekamer, 1915: oma Pop, mooi, jong en slank, die een piep-klein baby'tje omhoog houdt, nog veel kleiner dan Jaapje was toen
| |
| |
hij kwam. Examengroep De Ooievaars, 1916: oma Pop zit, donker, tenger, temidden van struisere collega's op het gras voor het ziekenhuis. ‘Dat is Baars,’ wijst ze altijd, ten overvloede. We kennen Baars' prominente rol in de ziekenhuisverhalen. Kraamafdeling, 1917: oma Pop aan het kraambed van een dikke vrouw met lang, los haar. Op de pagina's die volgen zie je oma Pop in lange, elegante rokken, met telkens andere baby's op schoot, terwijl stralende moeders toekijken vanaf hun kraambed, 1917, 1918. ‘Mijn bakerjaren,’ zegt oma Pop. Ze kan er kostelijk over vertellen.
De jaartallen interesseren ons niet; het is hoogstens koddig dat mensen toen al zo jong konden zijn. We hebben voornamelijk oog voor haar schort. En voor het Witte Kruisje, dat nu op het mijne, en het zwarte, dat nu op dat van Anneke prijkt.
‘Lees nog wat voor uit je cursus!’ zeuren we. Cursus 1914, het minuscule zwarte boekje vol hanepoten, waaruit oma Pop regelmatig haar kennis opfrist, bevat een schat aan medische gegevens, onontbeerlijk voor onze diagnoses. We herinneren ons saillante details.
‘... blijft een galbuis steken dan hoopt zich de gal in de lever op en komt zoo ten slotte in het bloed, ontlasting ziet dan wit... Is traag en stinkend, pot ziet erg geel. IJs, warme omslagen... niersteen, typhus... bindweefsel, witte bloedlichaampjes....’
Maar oma Pop heeft nu geen tijd. Het theeritueel is gestart. Wij krijgen melk in de onze, Mary citroen in de hare, Lepel en oma Pop een scheutje rum uit het blauwe kannetje met de kurk. En, hoera! De appeltaart wordt aangesneden.
Anneke eet eerst haar korst, dan pas de appel. Ik bewaar mijn korst voor het laatst. Bennie propt alles in één hap naar binnen. Zijn snoet zit onder de appel. Hij heeft genoeg van het behangsel. Hij wil bij Mary op schoot.
‘Bennie, toe. Nu even niet. Je ziet toch dat ik, Jaapje... Au! Hou op, Bennie! Mijn arm...’
Mary heeft een zenuwontsteking overgehouden aan het wassen, wringen, strijken, het gesjouw met boodschappen, het torsen van Bennie en de nieuwe baby. Die het nu ook nog op een brullen zet.
Oma Pop is opgestaan om Jaapje van Mary over te nemen. ‘Geef maar, liefje,’ zegt ze. ‘Kom maar hier, hoor, jongske.’
Op haar schoot komt Jaapje zowaar tot bedaren. Maar Mary is geïrriteerd. Ze tikt met haar voet op de tegels. Ze maakt de loze, snelle kauwbeweging met haar kaken die nooit veel goeds voor- | |
| |
spelt. Ze was al uit haar humeur op de wandeling van ons nieuwbouwhuisje naar Vosseveld. Bennie zeurde dat hij gedragen wilde worden. Anneke en ik ruzieden om wie Jaapjes wagen mocht duwen.
‘Kinderen zijn hinderen,’ zei ze, grappend, of in ernst.
Zelfs oma Pop houdt Jaapje niet lang rustig. Hij zet alweer een keel op. ‘Hij heeft honger, het ventje,’ zegt oma Pop wetend.
Mary zegt veelbetekenend: ‘Tja, lieve tante. Dan zul je hem toch even moeten afstaan! Dat zal ik toch zelf moeten doen!’
‘Stil maar, liefje,’ zegt oma Pop, op de zangerige toon die ze reserveert om de vrede te bewaren. Ze draagt Jaapje naar Mary terug. Die heeft haar blouse losgeknoopt. Oma Pop schikt Jaapjes knikkebollende, topzware hoofd tegen Mary's bovenarm.
‘Ik zou het kopje meer zó leggen,’ zegt ze erbij. ‘En wat meer steun in het ruggetje. De werveltjes zijn nog...’
Maar Mary weert haar af. ‘Ik zal zo langzamerhand wel weten hoe ik mijn eigen kind moet vasthouden!’
Jaapjes open mondje zoekt, hapt mis, dan raak. Kreunend begint hij te drinken, uit de volle, witte borst waarop blauwe adertjes staan. Als je goed kijkt, kun je de fontanel zien kloppen - het luikje in het schedeldak, dat dichtgroeit als de baby groter wordt, heeft oma Pop ons uitgelegd.
Oma Pop neuriet een van haar wijsjes. Het zijn wijsjes zonder kop of staart. Lepel heeft vaak haar muzikale onbegrip bespot: ‘En dat voor de echtgenote van een zanger!’
Oma Pops handen strelen de handvaten van haar theeblad. Ze strijken denkbeeldige plooien weg uit het dikke Perzische tafelkleed. Ze tuurt uit het raam. Het waait. De dennen om Vosseveld kreunen. Oma Pops lange bloedkoralen oorbellen glanzen dof in het laatste licht. Haar ogen, onder de zware oogleden, zijn twee scheve, neerwaartse driehoekjes. Waarom kijkt ze zo vreemd? De trieste ogen, de krampachtig opgetrokken mondhoekjes? Waarom hoort ze niet eens dat Anneke haar roept?
Ik begrijp het wel. Het is om opa, die dood is. Alles in huis herinnert nog aan hem. Zijn laatste schilderij staat nog onvoltooid op zijn ezel. Een bosgezicht is het. De wanden van Vosseveld hangen er vol mee: stammen, aan één kant beschenen door zonlicht. Soms schemert er een huisje tussen het groen; nooit zie je de lucht, of de kruinen van de bomen. Op geen ervan is een mens te zien. Op de vleugel liggen nog zijn stapels muziek. De deur naar de voorkamer
| |
| |
is dicht. Juist daarom is het of opa daar elk moment kan beginnen te spelen - sombere, zware handwandelingen over de toetsen. Waarna dan het zingen begon. Schuberts Atlas, bijvoorbeeld, mijn lievelingslied. Al kon ik de woorden niet volgen, opa's onvaste bas, het woeste gefladder van haren en handen, en het geweldige vleugelgedreun lieten geen twijfel waar het lied over ging. Een leed dat niet te torsen viel, een hart dat brak.
Ich trage unerträgliches
Und brechen will mir das Herz im Lei-ei-ei-be!
Met, in het zachte staccato-middendeel, zoveel spijt, zoveel verdriet om verloren geluk dat opa's stem het bijna begaf.
Du wolltest glücklich sein, unendlich glücklich!
Oder unendlich elend...
Onder het zingen werd er in de hal gefluisterd.
‘Is het weer mis?’
‘Dokter zei, een rustige fase...’
‘...toch wel achteruit...’
Toen het zingen ophield, dempten de stemmen nog meer. In de voorkamer was geschuifel te horen, gekraak van parket als opa rondscharrelde met stapels muziek die hij van de ene hoek naar de andere droeg.
Lepel en Mary zeggen dat we niet moeten treuren. Dat het een opluchting is dat opa dood is. Hij was immers al zo lang ‘niet goed’. Toch heeft Lepel gehuild. Mary ook. Zou oma Pop nu misschien ook moeten huilen?
Oma Pop was strikt genomen stief. Maar het begrip was op haar niet van toepassing, daar zij behalve onze stiefoma tevens onze oudtante was - de zuster van Ommie, Mary's moeder. Dat niet alleen. Zij is het die, in de oertijd voor onze geboorte, haar lievelingsnichtje, Mary, in contact bracht met haar kersverse schoonzoon: Lepel, onze latere vader. Het prille huwelijk volgde het rijpe. Oma Pop werd de schoonmoeder van haar nichtje, de architecte van haar huwelijk - en wij kunnen zonder overdrijving stellen dat we zonder oma Pop niet hadden bestaan. De onontwarbare verstrengeling van schoon en stief die dat opleverde, heeft oma Pop een onwrikbare centrumpositie bezorgd in de verenigde families, die oma Overtoom, onze echte oma, bij voorbaat kansloos liet. Zelf niemands moeder, is ze met iedereen verwant - met banden even taai en onontwarbaar als de klimopranken die de gevel van Vosseveld overwoekeren. Die zich, als ze hun kans schoon zien,
| |
| |
door de buitenmuur naar binnen wringen, en in de voorkamer hun kop opsteken door de kiertjes in het parket.
Maar naderhand, op de terugweg naar ons rijtjeshuisje, zegt Mary: ‘Wat ze nou weer had! Snap je dat nou? Wat heb ik nu weer misdaan?’
Wat Lepel zegt is niet te verstaan.
‘O, jawel! De kif!’ zegt Mary schamper, haar spitse neusje in de lucht.
We begrijpen natuurlijk wat daarmee bedoeld wordt. Jaloezie. Dat is als iemand iets heeft wat jij graag zou willen, maar wat je nu eenmaal niet hebt, heeft Mary ons uitgelegd.
Waar we vooralsnog minder zicht op hebben, is wie er precies jaloers is op wie, en nog minder waarom.
| |
II. 1964. De flat in Baarn
Oma Pop is in de zeventig als ze, na een desastreuze periode van samenwoning, Vosseveld eindelijk prijsgeeft en met frisse tegenzin verhuist naar een flatje in Baarn. Ik ga daar op school en bezoek haar regelmatig. Later, als ik al studeer, doe ik het flatje aan op mijn route naar Soest.
Vanaf de straat zie je haar theelichtje al branden. Achter het raam doemt het kleine grijze hoofd op achter de cyclamen, om te kijken of je al komt.
Het trappenhuis staat mij tegen. Het ruikt alsof de muffe cement nooit is opgedroogd. Bovendien staat er een weeë, lauwe tocht. Maar de flat zelf is licht, gemakkelijk te onderhouden, en met het uitzicht heeft oma Pop ronduit geboft. In plaats van de sombere dennen rondom Vosseveld, een weiland met koeien, daarachter de snelweg, erboven de wijde wolkenlucht.
Maar oma Pop blijft verongelijkt. Ze troont achter haar theeblad als een verjaagde koningin. Haar krimpend universum is volgestouwd met Vosseveld-relikwieën. Het is waar dat ze hier allure missen. Zelfs opa's leunstoel lijkt gekrompen. Maar haar zilveren theeblad staat nog in volle glorie, compleet met rum, citroen, kaneelbeschuitjes. Ook liggen de speelkaarten al klaar. Ik ben hier aan het goede adres voor mijn zorgen en liefdesperikelen.
‘Wordt het iets - met Leo (met Karel, met Dick)?’ vraag ik angstig. Of: ‘Is Gerard wel de ware?’
Oma Pop schudt de kaarten, lang. Ik moet driemaal trekken. Dan nog eens driemaal.
| |
| |
‘De ware... Hmm... Ruitenboer...’ Ze kucht. ‘Wel heb ik zo erg het idee, meisje, dat je jong zult trouwen...’
Ze belooft me de hemel, de wereld, rijkdom. Ze voorspelt me kinderen, huwelijksgeluk. Maar met het klimmen van mijn tienerjaren vind ik dat het maar traag op gang komt.
‘...hij is wat besluiteloos - slap misschien. Schoppenvier. Tja. Maar je bent nog zo jong...’
Ik weet genoeg. Het wordt niets met Leo, met Arnold, met wie het mag zijn. Teleurstelling wringt mijn keel.
Oma Pop troost me. ‘Eén ding weet ik heel zeker, liefje. Het komt allemaal zoals het komen moet.’
Maar is het wel troost?
‘Is bij jou alles gekomen zoals het moest?’ vraag ik eens na een séance.
Oma Pop staart naar buiten, naar bloedrode wolken waarachter de zon is ondergegaan. Haar handen omklemmen de handvaten van haar theeblad. Haar zware oogleden zijn over haar ogen gezakt. Ze schudt haar hoofd, alsof ze iets van zich af wil zetten.
‘Het is een schip vol tranen geweest.’
Nu, op dat schip heb ik zo langzamerhand wel enig zicht gekregen. De Vosseveld-episode bijvoorbeeld. Hoe lang heeft die niet geduurd. De foto op de schouw, wanneer is die gemaakt, heb ik eens gevraagd. Opa staat in de tuin van Vosseveld, groot en onvast in een ouderwetse regenjas, zijn overbelichte haar een woeste witte vlek. Oom Johan steekt een hand naar hem uit, en lacht bemoedigend, als naar een kind. Tante Bea heeft hem bij een arm gepakt. Ze kijkt naar hem op, liefdevol, eerbiedig. Maar opa's blik is wild en zonder herkenning. Rijziger zelfs dan oom Johan, kijkt hij over beiden heen. Een topzware, sombere, gevaarlijke reus.
‘We waren pas getrouwd,’ mompelde oma Pop. ‘Wel het gelukkigste jaar van m'n huwelijk.’ Maar opa is hier duidelijk al ‘niet goed’. Als er al sprake van geluk was, dan heeft het wel heel erg kort geduurd!
Geen wonder dus misschien, dat opa's portret tegenwoordig openlijk door dat van de Benen wordt geflankeerd. Alleen al de naam - ‘Been’ - weet een geheimzinnige uitdrukking op oma Pops gezicht te toveren, een zweem van romantische herinnering. Mijn interesse voor de ziekenhuisfoto's is geleidelijk verschoven naar de jaren daarna.
Oma Pop heeft een kwart eeuw met de oude Been samenge- | |
| |
leefd. Ongetrouwd, zoals ik nu pas begrijp. Dat was me wat, in die tijd! Al was het toch nogal in het beschaafde. Er was een mevrouw Been, die jarenlang in een inrichting zat, en die oma Pop een blauwe maandag had verpleegd. Zo ging dat toen - je kon niet scheiden als je echtgenote krankzinnig was.
Maar de oude Been was rijk. Het was in de roaring twenties - en roaring waren ze, getuige de foto's. Oma Pop naast een open limousine, in zwierige lange jurk met kantjes. Oma Pop, schrijdend over de Overtoom, in veterlaarsjes en elegante mantel. Oma Pop naast oom Been op een plezierjacht, in witte matrozenjurk en een hoedje! Oma Pop op het strand, haar rug naar de zee, haar ogen in schaduw, temidden van zomers geklede Benen en Beentjes.
In het luxueuze interieur op de Overtoom verschijnt Mary als snoezige kleuter, logerend bij haar tante, tussen overbekend Vosseveld-meubilair. Dat heeft oma Pop dus blijkbaar geërfd. En die spannende, beroemde zoons! De jongste bankdirecteur, de tweede een veel geroemd wetenschapsman, de oudste - inmiddels bejaard - de beroemde politicus, die nog steeds de kranten haalt. Oma Pop bewaart de knipsels. Ze correspondeert nog met Lous Been, de echtgenote van de jongste zoon. Zo blijft zij op de hoogte van huwelijken en aanwas van klein- en achterkleinbeentjes. De nieuwste is een blote baby op een onbekende moederarm. De ansicht die oma Pop haar terug heeft geschreven, of ik die zo meteen op de bus wil doen?
Wat een engeltje! Wonderlijk, maar de Moeder zou ik graag gelukkiger zien, als je toch zoiets dierbaars in je arm hebt dan moet naar mijn gevoel de weelde van je af stralen!! - maar ik weet zelf dat ik me alleen maar verheug in zo'n klein wonder - dat blote kopje op die stoelkant zou ik niet doen...
Zo intiem als we waren - eind jaren zestig zette een verkoeling in, die nooit meer helemaal is bijgetrokken. Het was de tijd van de Dolle Mina's. Aanleiding was een foto in de krant van meiden met blote buiken die uit spijkerbroeken puilden. Baas in eigen Buik. Ik zie oma Pop er nog mee in haar handen staan: sprakeloos, haar gezicht vertrokken van afgrijzen en ongeloof.
Ik zal een lans voor de Mina's hebben gebroken. Er moet een briefwisseling zijn gevolgd. In een van haar opruimbuien, waarin oma Pop gewoon was afzenders hun post terug te geven, kreeg ik tenminste dit schrijven terug.
| |
| |
Lieve oma Pop,
Het spijt me dat onze woordenwisseling van zondag zo stormachtig verliep.
Laat ik je toch geruststellen: ik heb me nooit gemengd in Dolle Mina-bewegingen met blote buiken, daar ben ik eenvoudig het type niet voor. Maar voor deze strijdlustige dames heb ik toch wel bewondering, al was het maar omdat ze zich inzetten voor veranderingen waar ook ik van kan profiteren. Je zei in je brief dat je hoopte dat deze stormen een verbetering zullen brengen. Nu ik geloof zeker dat dat zo is, al lijken de middelen jou misschien cru en overdreven. Nee, ik denk echt niet dat de oude waarden verloren gaan, wel dat er gezocht moet worden naar nieuwe vormen. Heus, ik vind deze tijd even chaotisch en onbegrijpelijk als jij! Ook jonge mensen tasten in het duister hoe hun toekomst zal zijn, waar ze zich aan vast moeten houden. Al die protesten en demonstraties zijn ook geen hoogmoedswaanzin, zoals jij denkt, maar de tegenwoordig gangbare methode om mensen wakker te schudden. Natuurlijk ben je niet ‘te oud om de jeugd te begrijpen’. Wie begrijpt er nou wat er gaande is? Misschien dat over vijftig jaar duidelijk wordt of al die drukte nuttig is geweest. Lieve oma Pop, ik hoop dat je een beetje aanvoelt wat ik bedoel, anders kletsen we nog wel eens hierover.
Heel veel liefs, een dikke zoen op je lieve gezichtje. Dorinde
De brief mocht niet baten. Misschien waren het niet alleen de dolle Mina's. Ik maakte haar verwachtingen niet waar; haar voorspellingen waren niet uitgekomen! Ik trouwde niet jong, maar pas veel later - na jaren van relationeel geschutter. Van kinderen is het helemaal nooit gekomen. Wel kreeg ik een lange brief van haar, toen onze hoop daarop definitief was vervlogen. Haar ‘schip vol tranen’ passeert daarin nog eens de revue, zij het in raadselachtige gedaante.
Zelf heb ik eens het grootste verdriet gekregen, ik dacht dat ik hier nooit overheen zou komen - omdat ik er niet alleen bij betrokken was. Later zag ik klaar m'n fout: ik was bezig geweest om barsten in een ander gezin te maken...
Ik begreep werkelijk niet waarop ze doelde. Ik had mijn handen vol aan mijn eigen schip. Wel heb ik gedacht: bedoelt ze haar huwelijk met opa? Boze tongen hebben wel beweerd dat ze hem van oma Overtoom heeft afgetroggeld. Dat hij spijt heeft gekregen. Dat hij daarom krankzinnig is geworden. Maar barsten in een gezin... Lepel was toen al achttien, negentien. En die heeft voor zijn echte moeder nooit een goed woord over gehad.
| |
| |
| |
III. December 1985. Het bejaardentehuis
Het is de week voor kerst, als ik oma Pop voor het laatst bezoek. Ze is bijna honderd. Ze is ingehaald door zoveel doden - Ommie gestorven, begin van het jaar, enkele maanden later Mary - dat ze zelf als potentieel sterfgeval uitgerangeerd lijkt geraakt. De dood is haar blijkbaar gepasseerd.
Het tehuis maakt zich op voor de feestdagen. In de conversatiezaal wordt een kerstboom versierd. Een kleffe galm van elektronisch gesynchroniseerde herdertjes bij nachte vullen oververhitte gangen waardoor bejaarden strompelen. Ik ren de trap op naar driehoog. Bij de klapdeuren staat een rolstoel met een ontredderd oudje. Ze klampt mij aan: ‘Weet u waar ik heen moet? Ik weet niet meer in welke gang ik woon!’
Gelukkig nadert er een meisje op gezondheidskleppers. ‘Mevrouw Biesterveld! Ja, zo gaat dat niet hoor. U mocht niet alleen de gang op...’ Het besje wordt uit het zicht gereden.
Ik druk op de bel van kamer 345. Dat hoort ze niet. Ik klop, hard. Ook dat hoort ze niet. Ik open de deur, en roep.
‘Oma Pop!’
Als ze opdoemt uit haar hoekje - verschrikt, argwanend, ongelovig - zie ik hoe lang ik niet ben geweest. Zo gekrompen! Het spitse, altijd nog knappe gezicht is verschrompeld tot een lubberend hulsje van kreukels en vouwen. De luikjes van haar oogleden zijn zo diep over haar ogen gezakt dat ze met moeite twee driehoekjes open kan houden. Het witte haar, altijd zo kunstig opgestoken, hangt in vergeelde pieken los.
Als mijn geroep haar oren bereikt, breekt eindelijk herkenning door.
‘Ach, Mary. Fijn om je nog eenmaal te zien.’ Haar nog krachtige stem begint als op commando te bibberen. ‘Het zal niet lang meer duren, kind.’
‘Maar oma Pop. Ik ben het.’ Heeft ze echt niet begrepen dat Mary dood is?
‘M'n bril,’ mompelt ze, wegstommelend, en vergeet al zoekend wat zij zoekt.
‘Een bloemetje voor de kerst.’ Ik zet gegeneerd mijn kerstster voor haar op het ronde tafeltje, waarop haar zilveren theeblad nog troont.
‘Ach. Van Mary,’ zegt ze, zangerig. Scheef, door een heup gezakt, loopt ze naar haar gootsteentje, waar ze met ferme, gerou- | |
| |
tineerde greep de kraan wijd open draait.
‘Ik zou tekenen voor zo'n uitzicht,’ zei Lepel, toen ze het tehuis voor haar gevonden hadden. Een park, een vijver, bankjes, paadjes met langs schuifelende bejaarden. Maar oma Pop heeft er nooit een goed woord voor over gehad.
Nu sterft het licht achter de natte kale bomen, stramme wachters om de vijver. Het is het schemeruur dat geen lamplicht verdraagt. Waarin alleen oma Pops theelichtje brandde. Maar oma Pop mag geen water meer koken van het huis. Haar gasstel is afgesloten: te veel risico voor een oudje dat kranen opendraait en vervolgens vergeet.
Steels sluip ik achter haar langs om hem dicht te draaien.
‘Gut meisje. Nu je er toch bent. Ik heb een brief... wacht.’
Ze zoekt in stapels paperassen, beschreven enveloppen, giroafschrijvingen, briefkaarten, alles voorzien van kanttekeningen in steeds warriger hanepoten. Wenken, instructies, voor veronderstelde nabestaanden, al zijn de meesten daarvan al gestorven.
‘Mary, dit graag verzorgen.’ ‘Dit alsjeblieft even doorkijken na m'n inslapen...’
Vaak echter is niet duidelijk aan wie de boodschap is gericht.
MEST, bijvoorbeeld, op een giro naast de radio. Of MOORDENAAR, onderaan een boodschappenbriefje.
AAM DE DATA KAM MEN DE WAARHEID ZIEN, staat achterop een belastingenvelop, in een nog aardig kras handschrift. Het kan jaren geleden zijn geschreven. Ze betaalt immers al zo lang geen belasting meer. Maar ook de nieuwe vara-gids draagt cryptische teksten.
Je kunt met twee woorden niet begrijpen wat ik voor moeilijks heb heb m'n zo, zo
Vandaag
ik was niet voor m'n genoegen niet voor voor m'n... moet doen
Dat ziet er aanzienlijk recenter uit.
Maar warempel, ze heeft de brief gevonden. Ik zie het al: van Lous Been. Zeker weer een Beentje geboren.
Wat een hummeltje... De moeder... Àlles zou ik zelf willen hebben, maar gelukkig hoor - staat er op de envelop.
Ik begin haar de brief voor te lezen.
Lieve Pop - naar voor je, dat je soms angstig bent en steeds denkt geld kwijt te zijn. Ik denk, en dat is het geval bij veel mensen, dat je het zelf ergens verstopt,
| |
| |
omdat je bang bent dat het weg zal raken - goed dat je Mary hebt, die toch trouw komt en je goed begrijpt...
Verbaasd stop ik met lezen. Draai de envelop om. Hij is gestempeld op 7 juli 1979.
‘Oma Pop, dit is een oude brief. Zal ik de... eh... nieuwe voor je zoeken?’
‘Nee, ik wil hem wel graag horen.’
Ik haal mijn schouders op en lees verder.
Wat betreft wat je zei door de telefoon: haal je toch geen muizenissen in je hoofdje. Die geschiedenis? Baars? Wat was dat dan? Daar praat dan toch allang niemand meer over. En - vergeef me dat ik het zeg - al met al is toch goed aan je gedaan. Je hebt van Vosseveld genoten zo lang als het mocht duren, eens komt er en eind aan alles - je had het toch allang niet meer in je eentje aan gekund...
Maar ik kan mijn corvee gevoeglijk staken. Oma Pop staat uit het raam te staren. Of ze iets van Lous' relaas heeft verstaan? Baars. Was dat niet een van de ooievaars? De struise vrouw naast wie oma Pop zo frêle afstak, op een van haar verpleegstersfoto's?
| |
Epiloog
Oma Pop stierf kort na mijn laatste bezoek. Toen ik met Lepel samen haar kamer leegruimde, dook het fotoalbum op, en stapels brieven, rekeningen, boodschappenlijstjes, met al haar commentaar. Lepel pakte de stapels bij handenvol op en wilde ze in de afvalemmer proppen. Ik heb nog zo veel mogelijk gered. Ook bonkaarten van na de oorlog, haar paspoort, haar verpleegstersdiploma, het eigendomsbewijs van Vosseveld. Nooit geweten, overigens, dat Vosseveld haar toebehoorde. Wij wisten niet beter of het was opa's huis!
Verder pakken brieven van Lous, en dozijnen foto's van Beentjes en Benen.
Het formuliertje zat waar het hoorde - in haar paspoort. Gedateerd 17 februari 1916. Half ingevuld; geen naam van de moeder - wel van de vader. Met moeite kun je erin lezen: Been, al kloppen de voorletters niet.
| |
| |
De naam van het kind (dat wel niet lang geleefd heeft): Willem.
DE DATA VERTELLEN DE WAARHEID, schreeuwt het me toe van de envelop.
Data... jaartallen. Een bevalling, abortus? Van die ouwe Been... Maar 1916 - dat was drie jaar voor de kwart eeuw begon die ze met Been heeft samengewoond. Het was midden in haar verpleegsterstijd! Haar schip met tranen... de Dolle Mina's...
Koortsachtig begin ik te rekenen.
Ze moet ergens in 1915 zwanger zijn geraakt. Foto's vind ik niet uit dat jaar, wel een briefje van haar hoofdzuster, die haar jonge verpleegster sterkte wenst:
‘...misschien misère, ik weet het niet? Werk je er maar weer flink bovenop, en kom dan in ieder geval voor verloskamer en je examen terug, 't zou heel jammer zijn, zoo je dit liet loopen. Wanneer je weer flink en krachtig bent, heb je je diploma zeeker noodig.’
Het commentaar op de envelop:
‘Van m'n hoofdzuster, een hele bijzondere vrouw. Was ziek geworden, overwerkt. Bergen was weer mijn toevlucht. Gelukkig vlak voor m'n examen weer opgeknapt.
Haar Ooievaars-examen, in maart 1916, was dus een maand na haar eigen - bevalling? Abortus? Het moet het drama zijn waaraan ze refereerde, toen mijn eigen schip vol tranen kwam. De oude Been? Maar die barsten in een ander gezin?
De ziekenhuisfoto's. Ik bekijk ze opnieuw, met andere ogen. Waarom heb ik nooit gelet op haar gezicht? Daar zijn geen woorden meer bij nodig.
Ik ben inmiddels zelf de vijftig gepasseerd - ik nader de leeftijd van oma Pop, op Vosseveld, aan het begin van dit verhaal. De jaartallen die we toen veronachtzaamden, zijn nu mijn enige houvast. Alles in de geschiedenis hangt immers af van volgorde, ordening; de enige logica is die van oorzaak en gevolg.
Ik heb oma Pops enveloppen en brieven op datum gelegd, ontcijferd, uitgetikt. Daarbij deed ik nog onverwachte vondsten. Zoals, tussen de textielbonnen achterin haar paspoort, een fotootje van een tot dan toe ongeïdentificeerde Been. De oudste, de briljantste; de politicus, gestorven lang voor oma Pop. Oma Pops ‘stiefzoon’, twee jaar ouder dan zij; en in het bewuste jaar 1915 lang en breed getrouwd.
Daarmee krijgt het schip contouren.
| |
| |
De overbekende foto op het strand. Oma Pop, oom Been, en tot nu toe evenmin geïdentificeerde overige Benen. Geheel links zit hij: de briljante oudste zoon, wiens carrière in 1915, toen hun affaire plaatsvond, als een komeet de lucht in schoot.
Hier is het Scheveningen, 1920. Vier jaar na oma Pops drama. Misschien was het wel het eerste weerzien met de minnaar, die ze haar leven lang niet vergeten kon. Oma Pop zit in het midden, haar ogen in schaduw. Waar kijkt ze zo schuin naar, met een uitdrukking die ik zo goed van haar ken?
Naar de jonge moeder van het kleine Beentje - lachend, stralend, gezond. Of naar het zoontje van vijf, zes - iets ouder maar dan Willem zou zijn geweest - dat speelt aan haar voeten.
Die uitdrukking op haar gezicht. Jaloezie. Ja - ongetwijfeld. ‘De kif’, zoals Mary zo minachtend zei. Maar het is erger. Het is vernedering, machteloosheid. De vader ontfermde zich over haar - misschien om haar zwijgen te kopen? Over een schandaal dat de zoon de kop kon hebben gekost?
Het is de blik van toen, op Vosseveld. De blik die ik, nu ik erop let, overal terugzie in
oma Pops album. Als kraamverpleegster. Als baker, met de baby's van anderen op schoot.
Als er jaloezie was, was daarvoor wel een heel goede reden.
En de jonge mevrouw Been? Wist ze van niets? Of... wel?
Die stralende lach van gelukkige moeder - van wettige, ooit bedrogen echtgenote. Is dat de lach van het geluk dat oma Pop mij beloofde, maar dat niet ieder van ons beschoren is? Of is het tevens de lach van - triomf?
1914
|
|