Eindelijk kon ik weer lopen en ben voetje voor voetje teruggekrabbeld, naar boven, om in mijn bed te vallen. Ja, ja, leuk bedacht maar slecht gedaan. Ik had mijn voordeur niet afgesloten. Dit is hier een kleine gemeenschap van hooguit een paar honderd inwoners. Er is een grote sociale controle. Niets ontgaat ze. Er lopen hier Bernarda Alba's die alles in de gaten houden. Je hoeft je deur niet af te sluiten. Dat is mij dus bijna noodlottig geworden.
Weliswaar schuifelend en geheel op mijn hoede kon ik de weg naar boven in het licht van de maan terugvinden. Mijn deur stond wagenwijd open. Dat deed ik nooit. De deur klemde dus ik deed hem wel dicht maar ik liet hem nooit in het slot vallen. Een lichte duw en hij was open. Toen ik de kleine hal binnenging voelde ik haar aanwezigheid. Waarom ben ik niet naar beneden gegaan naar het dorp om een van de mannen uit het café om hulp te vragen bij mijn zoektocht door dit godvergeten huis? Boven is een terras. Er is een wc. Er zijn twee kleine kamers. Beneden een keuken, een slaapkamer en een stenen trap uit de moorse Middeleeuwen die naar een bergruimte voert met een deur die uitkomt op de verwilderde tuin, genoeg plek voor een krankzinnige om je te verstoppen, om vervolgens, wanneer het in haar maffe kop opkomt, gewapend met een bijl of een zaag tevoorschijn te komen en je de hersens in te slaan of je in stukken te zagen. Als ik haar hier ergens zou vinden, zou ze ogenblikkelijk toeslaan. Geen twijfel mogelijk. Wat doe ik? Ik kijk onder mijn bed. Ik kijk in de wc beneden. Ik doe alle lichten aan, ook in het trappenhuis naar de tuin. Op het elektriciteitskastje ligt altijd een hamer, die neem ik mee. Ga in vredesnaam naar je café, haal een fatsoenlijk Spaans sprekende klant. Dat maakt indruk op een wezen dat allang in een dwangbuis in een isoleercel had moeten liggen. Hé, hé, rustig aan, het gaat om een medemens, zo iemand is heus niet voor haar lol gek. Nee, nee, wacht dan maar af als ze boven op je ligt en op je los hakt. Ik ga naar boven. Ik doorzoek de kamertjes. Ik laat alle lichten branden. Ik kijk in kasten, in alle hoeken en gaten, ik kijk onder de bedden. Ik hoor iets beneden. Ik hoor iemand lachen. Een lage mannenstem. Dat kan mijn gek niet zijn. Dat komt van buiten, van de straat. Dan staat de deur dus weer open die ik heel bewust heb dichtgedaan. Maar als daarbuiten iemand staat te lachen, dan kan die persoon mij te hulp
komen. Naar beneden. Tussen het trappenhuis en de hal is een deur. Die valt door de tocht vaak met een knal achter je dicht als er boven ook een deur openstaat. Ik hoor