[De Tweede Ronde 2000, nummer 1]
Voorwoord
Met dit Lentenummer begint een reeks van zeven Doodzondenummers die wij, met de frequentie van elk jaar één, in alfabetische volgorde hopen uit te brengen. Onze eerste doodzonde is Invidia, de afgunst (nijd, naijver, ijverzucht, kif(t)), maar wij hebben het begrip uitgebreid met jaloezie, omdat de termen door elkaar worden gebruikt, al is er een verschil: Het gebod ‘Gij zult niet begeren uws naasten vrouw,’ verbiedt de afgunst, maar de naaste die bang is dat iemand zijn vrouw begeert, lijdt aan jaloezie. Jaloezie en afgunst zijn beide kinderen van gekrenkte eigenliefde: afgunst is beschamend voor wie benijdt, maar kan vleiend zijn voor wie wordt benijd; jaloezie is een aandoening die door de zieke normaal wordt gevonden.
Dit kaleidoskopische thema heeft tweeëntwintig medewerkers van ons blad geïnspireerd tot een bijdrage aan Nederlands proza, Nederlandse poëzie of Light Verse, en een onvermoed scala aan finesses van afgunst en jaloezie komt erin tot uiting. Vertalingen uit het Deens, Duits, Engels, Frans, Hebreeuws, Italiaans, Latijn, Pools, Russisch, Spaans en Zweeds vullen de overige rubrieken. De oude klassieken zijn vertegenwoordigd met Propertius, de moderne klassieken met Dante en Milton, Vega, Donne, Gongora,Voltaire, Poesjkin en Hazlitt. Graag attenderen wij onze lezers speciaal op twee jonge Nederlandse dichters: Alexander Smarius die voor het eerst sinds lange tijd in Nederland Latijnse poëzie schrijft, zodat J.P. Guépin hem vertaalt, en Meindert Burger die met zijn ‘sonnettenkroon’ een perfect specimen van rederijkerij heeft geleverd, zoals in de Nederlandse letteren niet meer is vertoond sinds de dagen van Matthijs de Casteleyn.
Redactie