De Tweede Ronde. Jaargang 20

[p. 128]

Acht gedichten
Michalis Ganás^*
(Vertaling Arthur Bot)

Seizoen

De kranen onophoudelijk in de weer.
Iets zwaars en verdachts
wordt op onze dagen gestapeld.
Tektonische bevingen,
er vallen stukjes slaap,
het duister kijkt je recht in de ogen.

Donkere ijskoffie en discussie.
Ver weg snellen kale
bergen. Recht op ons af.

* Michalis Ganás is in 1944 geboren te Tsamandás (Thesprotië, Epirus). Als klein kind werd hij geconfronteerd met de Griekse burgeroorlog (1947-49); ten gevolge van deze oorlog en zijn nasleep moesten hij en zijn familie zeven jaar lang in Albanië en Hongarije verblijven. Sinds 1962 woont en werkt hij in Athene, aanvankelijk als boekhandelaar, later als programmamaker en scenarioschrijver bij de televisie (o.a. literaire documentaires). Thans werkt hij als tekstschrijver bij een reclamebureau. Van zijn hand zijn - naast vele liedteksten voor bekende Griekse componisten (o.a. Mikis Theodorakis, Nikos Mamangakis) - vier poëziebundels en één prozawerk verschenen: Akáthistos Dipnos (poëzie, 1978); Mávra Lithária (poëzie, 1980); Mitriá Patrida (proza, 1981); Yálina Yánnena (poëzie, 1989); Paraloyí (één cyclus-ballade, 1993; Griekse staatsprijs voor poëzie 1994).
De poëzie van M. Ganás gaat o.a. over de liefde, de dood, de tijd, de burgeroorlog, de emigratie en het leven in de grote stad Athene.

Εποχη

Οί γερανοί δουλεύουν ἀσταμάτητα.
Κάτι βαρύ ϰαί ὕποπτο
στοιβάζεται στίς μέρες μας.
Τεϰτονιϰοί σεισμοί,
πέφτουν ϰομμάτια ὕπνου,
τό σϰοτάδι σέ ϰοιτάζει ϰατάματα.

Σϰοῦρο φραπέ ϰαί συζήτηση.
Μαϰριά ϰαλπάζουν φαλαϰρά
βουνά. Καταπάνω μας.

[p. 129]

De slaap

In andermans droom gebaar je
naar een vreemd lichaam.
De slaap zacht gras,
sprietjes die aan je knieën plukken,
al slapend smelt je.
Hier het metaal,
daar je beenderen,
de hangmat van het geheugen geknapt.
Je bloed
gevallen en weer op de been
en altijd onvoltooid,
je handen terwijl ze klimmen
naar de opening van de dag.

Ο Υπνοσ

Σέ ξένο ὄνειρο χειρονομεῖς
σέ ξένο σώμα.
Ὁ ὕπνος μαλαϰό χορτάρι,
χλόη πού σοῦ μαδάει τά γόνατα,
τήϰεσαι μέ τόν ὕπνο.
Ἀλλοῦ τά μέταλλα,
ἀλλοῦ τά ϰόϰαλά σου,
ἡ αἰώρα τῆς μνήμης σπασμένη.
Τό αἷμα σου
πεσμένο ϰι ἀναστηλωμένο
ϰαί πάντα ἡμιτελές,
τά χέρια σου ϰαθώς ἀνηφορίζουνε
γιά τήν ὀπή τῆς μέρας.

Welwillendheid

In de schemering
in de kilte van november
herkauwen de huizen blokken hout.
Samengebalde vuisten de vogels
doorweekt, verkleumd
maar in de binnenzak van het leven.

Ευνοια

Στό σούρουπο
στά ϰρύα τοῦ Νοέμβρη
τά σπίτια μηρυϰάζουν ϰούτσουρα.
Γροθιές σφιγμένες τά πουλιά
βρεγμένα, ϰρυωμένα
ἀλλά στή μέσα τσέπη τῆς ζωῆς.

[p. 130]

Twijfel

Naast de anderen loop je voorbij,
je vergelijkt heimelijk je lengte,
zij zijn een kop groter dan jij.
Waar verstoppen
zij hun geknielde gestalte!
In hun tas van leer
of in hun geest van stro.

Laag maaien de machinegeweren,
òf je bukt òf je stijgt op.

Απορια

Περνᾶς δίπλα στούς ἄλλους,
μετριέσαι στά ϰρυφά,
εἶναι πιό πάνω ἀπό τό μπόι σου.
Ποῦ ϰρύβουν
τό γονατισμένο σχῆμα τους!
Στήν τσάντα τή δερμάτινη
ἤ στήν ψυχή τήν ψάθινη.

Γαζώνουν χαμηλά τά πολυβόλα,
ἤ σϰύβεις ἤ ἀπογειώνεσαι.

Primaire kleur

Gewonde merel
van tak tot tak.

Terwijl zijn bloed
op de sneeuw druppelt,
breidt het zwart zich uit.

Θεμέλιο χρῶμα

Πληγωμένο ϰοτσύφι
ἀπὸ ϰλαρέ σὲ ϰλαρί.

Καθὼς τὸ αἷμα του
στάζει στὸ χιόνι,
πληθαίνει τὸ μαῦρο.

[p. 131]

Mijn dagen en mijn nachten

Mijn dagen en mijn nachten
en alle tijd die voorbij is.

Achtergelaten hier als
iets nietigs of een litteken
onder de lamp van de zon.
Geruisloos gloeit het duister
verteert mijn bomen en mijn soort.

Dit alles
wordt ergens bij opgeteld of ergens van afgetrokken.

Οἱ μέρες ϰ᾽ οἱ νύχτες μου

Οἱ μέρες ϰ᾽ οἱ νύχτες μου
ϰι ὅλος ὁ χρόνος ποὺ πέρασε.

Α᾽φημένος ἐδῶ
ἕνα τίποτε ἤ ἓνα σημάδι
ϰάτω ἀπ᾽ τὸ γλόμπο τοῦ ἥλιου.
Καίει τὸ σϰοτάδι ἀθόρυβα
ϰαταναλώνει τὰ δέντρα ϰαὶ τὴ φυλή μου.

Ο῞λα τοῦτα
προστίθενται ϰάπου ἢ ἀφαιροῦνται!

Zondag

Een straaltje licht op je schouders - als stof
toch ga je door de knieën.

Namiddag
de woningen zomaar wat
boven op elkaar.

Vrouw Goed voert de kippen
vanaf de zevende verdieping.
Ze vloekt de groene Fiat uit,
die heeft ze weer aan het schrikken gemaakt.

Κυριαϰή

Ολίγο φῶς στοὺς ὤμους - σὰ σϰόνη
ϰαὶ σὲ γονατίζει.

Α᾽πόγευμα
ὅπως ὅπως τὰ σπίτια
τὸ ἕνα πάνω στὸ ἄλλο.

Η῾ ϰυρὰ Καλὴ ταζει τὶς ϰότες
ἀπ᾽ τὸν ἕβδομο ὄροφο.
Καταριέται τὸ πράσινο Φίατ,
τὶς τρόμαξε πάλι.

[p. 132]

Geheugenverlies

Elke dag veegt als een vlakgom
de vorige uit, voorgoed.
Soms veegt hij de volgende uit,
ook wel eens een hele week.

Regens hennner ik me en vogels
en verhalen die ik nooit heb meegemaakt.

's Nachts wordt mijn toekomst geschreven,
de geduchte details van de volgende dag,
en om zeven uur moet ik opstaan,
als een gek mijn ronde doen,
om de opdrachten af te kunnen werken.

Sneeuw herinner ik me en bergen
en verbanningen die ik nooit heb meegemaakt.

Mijn eigen ouders ben ik vergeten,
hoe, wie, met hoeveel ze waren.
Ik bekijk brieven, foto's,
haal doden en levenden door elkaar.
Oude mannen en vrouwen en kinderen,
ongelukkige vijftigers.

Ogen herinner ik me en stemmen,
gezichten die ik nooit heb gekend.

Ἀμνησία

Ἡ ϰάθε μέρα σάν τή γομολάστιχα
σβήνει τήν προηγούμενη ϰαί πάει.
Ἄλλοτε σβήνει τήν ἑπόμενη,
ϰαμιά φορά ὁλόϰληρη βδομάδα.

Βροχές θυμᾶμαι ϰαί πουλιά
ϰαί ίστορίες πού δέν ἔζησα ποτέ μου.

Τίς νύχτες γράφεται τό μέλλον μου,
τά φοβερά ϰαθέϰαστα τῆς ἑπομένης,
ϰαί πρέπει νά ξυπνάω στίς ἑφτά,
μέ τήν ψυχή στά δόντια νά γυρίζω,
γιά νά προλάβω τίς παραγγελίες.

Χιόνια θυμᾶμαι ϰαί βουνά
ϰαί ἐξορίες πού δέν ἔζησα ποτέ μου.

Λησμόνησα τούς ἴδιους τούς γονεῖς μου,
πῶς ἤτανε ϰαί ποιοί ϰαί πόσοι.
Κοιτάζω γράμματα, φωτογραφίες,
δέν ξεχωρίζω ζωντανούς ϰαί πεθαμένους.
Γριές ϰαί γέροι ϰαί παιδιά,
μεσήλιϰες θλιμμένοι.

Μάτια θυμᾶμαι ϰαί φωνές,
πρόσωπα πού δέ γνώρισα ποτέ μου.