De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
De antieke fallus
| |
[pagina 84]
| |
was het een gewond kind. Het marmeren gevaarte leek maar heel lichte beschadigingen te hebben opgelopen. Ook de hals was volledig intact, evenals de schouders, maar het grootste gedeelte van het lichaam stak diep in de aarde. Omdat hij bang was dat hij het zou beschadigen, liet hij het verder met rust. Hij bedekte het hoofd en de borst met een jasje dat hij altijd bij zich had voor het geval dat het slecht weer zou worden, zette zijn tractor in beweging en vertrok enigszins duizelig. Het was de eerste keer dat hij oog in oog stond met een antieke vondst en hij brak zich het hoofd over wat hem te doen stond. Hij wist wat sommige van zijn dorpsgenoten gedaan hadden. Op de televisie had hij uitzendingen gezien over diefstal van oudheden, compleet met achtervolgingen en moorden. Hij was echter alleen maar een paar bomen gaan planten en had er geen enkele behoefte aan verstrikt te raken in een affaire die zijn reputatie van eerzaam burger zou kunnen schaden. Hij wist al wat hij zou doen. Diezelfde middag nog belde hij de politie, terwijl zijn vrouw, die naast hem zat, zich ongerust afvroeg wat er aan de hand was. Een paar dagen later zou diezelfde vrouw er trots op zijn dat haar echtgenoot een actieve rol speelde in de geschiedenis die hun dorp beroemd maakte. Hijzelf zou dan echter al vergeten zijn. Wel werd hij in de cafés bespot om zijn sentimentele gebaar, zijn vaderlandsliefde, en anderen scholden hem eenvoudigweg uit, omdat hij zoveel geld tussen zijn vingers door had laten glippen. Nu nam de hele geschiedenis echter een nieuwe wending, vanaf het moment dat er een archeoloog met een paar assistenten arriveerde om het werk van deze ontdekking te voltooien. En zo groeven zij op hun eigen manier, die van de wetenschap, twee hele dagen rondom het beeld; ze vorderden zo langzaam dat de arme boer die het ontdekt had al meende dat hij er verkeerd aan had gedaan met één beweging het halve beeld uit te graven. De volgende dag zou het hele dorp gonzen van opwinding, want degenen die bij de opgraving hadden toegekeken verspreidden het bericht dat het beeld een naakte man voorstelde, met van voren datgene wat iedere man heeft. En nog wel in een ongehoord stoutmoedige stand - dat wil zeggen: in erectie. Vanaf dat moment waagde niemand zich meer in de buurt van het beeld, met uitzondering van een paar scholieren die hielpen bij het overbrengen naar het gemeentehuis. Het vervoer geschiedde met een open bestelwagen en de jongens hielden het beeld vast op | |
[pagina 85]
| |
de laadbak, alsof het een mens betrof die naar het ziekenhuis moest worden gebracht. Het gemeentehuis was een schitterend vrijstaand gebouw met vier vertrekken, waarvan er een als uitleenbibliotheek fungeerde. In dat vertrek werd het beeld opgesteld, rechtop, fier, en schoongemaakt. Er waren nog wat kleine aanvullende maatregelen nodig, maar ook die zouden niet lang op zich laten wachten. De gemeentesecretaris van het dorp, juffrouw Aliki, nam de taak op zich met een emmer water en een stuk zeep het marmer te wassen. Rondom haar konden de burgemeester en andere nieuwsgierigen ternauwernood hun lachen bedwingen terwijl ze toekeken of juffrouw Aliki werkelijk elk deel van het beeld zou reinigen. Maar zij draaide zich hooghartig om en zei: ‘Dit is ons historisch erfgoed. Het is als het lichaam van Christus dat wij op Goede Vrijdag van het kruis nemen, en bovendien valt er niets te lachen.’ Het scheelde niet veel of ze kreeg ruzie met hen - overigens maakte ze al haar hele leven ruzie met die ‘boeren’, zoals zij hen te pas en te onpas noemde, en ze had met niemand veel omgang. Twintig jaar geleden was ze naar het dorp gekomen om de gemeentelijke administratie op orde te brengen, en ze was er gebleven. Op haar werk had niemand iets aan te merken: ze kon in een paar minuten certificaten te voorschijn toveren, eigendomstitels veiligstellen en in een oogwenk gegevens over kavels verstrekken. Het gemeentearchief was voor haar als een stukgelezen boek. Niettemin kon niemand haar haar hooghartige houding vergeven. Ze weigerde met een man uit het dorp een verbintenis aan te gaan. ‘Met een boer? Dat nooit,’ placht ze te zeggen. Maar ook een verhouding met iemand uit de stad, die ze volgens de geruchten had, liep op niets uit, en dus zou juffrouw Aliki, die nu tegen de veertig liep, voor altijd de titel ‘juffrouw’ blijven dragen. Van belang is dat ze er nog bijzonder goed uitzag en dat de mannen vanuit de cafés 's morgens als ze voorbijkwam nog net zo naar haar keken als twintig jaar geleden, terwijl ze hun ochtendkrant lieten zakken of genietend van hun koffie slurpten. Zij stak dan het plein over, onberispelijk gekleed, het hoofd geheven, zich zeer wel bewust van hun brandende begeerte daar achter de wazige, berookte ramen. Wellicht hield die anonieme begeerte haar ook ‘gevangen’ in haar huis wanneer zij van haar werk kwam; ze zat daar urenlang te kantklossen of bekeek ontelbare videofilms, voornamelijk van | |
[pagina 86]
| |
sentimentele aard. Ja, juffrouw Aliki had niets met die ongelikte boeren te maken en dat zou ze hun eens goed duidelijk maken nu hun spotzucht en hun dagelijkse krenkingen een mikpunt hadden gevonden in een wonderlijk beeld. Het eigenaardige karakter van het beeld stelde overigens niet alleen de dorpsgemeenschap voor raadsels, maar vooral de archeologen. Twee dagen later deed een eerzuchtig publicist, leraar klassieke talen, een poging de gedaante van het kunstwerk chronologisch en esthetisch te klassificeren. Hij schreef dat het beeld niet tot de archaïsche periode van de kouroi behoorde, met hun platte, compacte lichaamsbouw, maar ook niet tot de latere perioden, toen de beeldhouwkunst de plastische vorm vervolmaakt had. Ook schreef hij dat men rekening moest houden met de periode, de stijl van die periode en beïnvloeding van buitenaf. Misschien was de fallus dus van zuiver dionysische herkomst, aangezien ginds in de hoge bergen de bakermat van die mythologie had gestaan. Dat artikel was nog maar het begin. Er volgden vele andere in de belangrijkste kranten van Thessaloníki, en ook Athene begon belangstelling te tonen. Een probleem ontstond toen er een stroom geïnteresseerden op gang kwam die het beeld wilden zien, en uiteraard had niemand het recht hun dat te weigeren. Eindeloze discussies vonden plaats over de vraag of het moest worden tentoongesteld zoals het was. De notabelen van het dorp - de priester, de onderwijzers, de raadsleden - bespraken de kwestie en eenieder had zijn eigen visie. De oplossing kwam weer van juffrouw Aliki, die voorstelde het beeld in de hoek van de bibliotheekzaal, die ze al helemaal ontruimd had, neer te zetten met op een kleine afstand ervoor een blauw kamerscherm, dat het omstreden lid zou verbergen. Iedereen die de deur binnenkwam zou dus het hele beeld zien, behalve het gebied van de lendenen. Als hij het meer gedetailleerd wilde bekijken, hoefde hij alleen maar op eigen initiatief en risico voorbij het scherm te lopen. Zelf had ze spotjes in het plafond laten monteren die het lichaam verlichtten, dat in deze mondaine setting een nieuwe glans en levensechtheid kreeg. De schoonheid van het gezicht maakte eenieder sprakeloos. Natuurlijk bleven de vrouwen bij de deur staan, terwijl de mannen achter het scherm keken en begonnen te gnuiven; alleen de jonge jongens konden hun marmeren dorpsgenoot onbekommerd en tot in de details bespreken en bestuderen. | |
[pagina 87]
| |
Na een week arriveerde ook de eerste touringcar. Die had weliswaar als aanvankelijke bestemming het antieke theater van Philippi, dat aan de andere kant van de vlakte lag, zo'n vijftien kilometer verderop, maar had nu ook het kleine dorpje in het excursieprogramma opgenomen. Tegelijkertijd stroomden de cafetaria, de café's en de straten vol met vreemdelingen, met als onmiddellijk gevolg dat het dorp levendiger werd en de plaatselijke economie opbloeide. De mannen lachten vrolijk om de ... en bezigden eigentijdse Nieuwgriekse fallische uitdrukkingen. Het beeld had zich in aller bewustzijn een plaatsje veroverd als een geliefde kwajongen, aangezien hij voortdurend ‘onrustig’ was, zoals de vrouwen - kuiser, met een glimlach - tegen hun vriendinnen zeiden. De scherpzinnigheid van juffrouw Aliki kende geen grenzen. Zij verwaarloosde haar taken als gemeentesecretaris en gaf rondleidingen in de kleine zaal, waarbij zij historische wetenswaardigheden over de streek vertelde en details aanhaalde uit alle artikelen die intussen waren verschenen. Die had ze geordend in een ordner, waarin ze alle meningen las, die soms onderling zo strijdig waren dat er met geen mogelijkheid een logische conclusie uit te trekken viel. De jongste opvatting luidde dat het beeld was vervaardigd uit marmer uit het Pangaiongebergte - wat door niemand in twijfel werd getrokken -, maar dat de kunstenaar in de Romeinse tijd had geleefd en oudere stijlen had geïmiteerd. Dat zou een verklaring kunnen zijn, maar daarmee verloor het beeld zijn Grieksheid en zijn authenticiteit. En natuurlijk zouden anderen zich weer tegen die opvattingen te weer moeten stellen. Voorts had de aanwezigheid van de fallus geen precedent bij soortgelijke beelden, maar alleen bij kleine godenbeeldjes, die in hun plastische uitbeelding de anatomie van het menselijk lichaam verre te buiten gingen. Weliswaar waren op vazen tientallen nog gewaagdere afbeeldingen te vinden, maar daar ging het om tekeningen en die worden, zoals iedereen weet, nog steeds achter slot en grendel gehouden in de depots van onze grote musea. Juffrouw Aliki had drie verschillende kleurenfoto's van het beeld laten drukken, die ze in de zaal verkocht of via de kiosken op het plein verspreidde. De eerste toonde het beeldhouwwerk ten voeten uit en werd in een envelop verkocht, de tweede toonde alleen het bovenlichaam en de derde uitsluitend het hoofd. Juffrouw Aliki dacht aan alles en verbeterde de tentoonstellingsomstandigheden | |
[pagina 88]
| |
en de verlichting zozeer, dat het provinciaal archeologisch museum er jaloers op zou zijn. Ook had ze een brochure in het Engels laten drukken, met twee van de drie foto's van de antieke jongeling. De vertaling had ze zelf gemaakt, met hulp van de lerares Engels van de middelbare school. En zij was het ook die de zaal aanveegde en de lichten uitdeed, en ze werkte tot laat in de avond op het gemeentehuis aan de gemeentezaken, waar ze de laatste tijd niet zo aan toegekomen was. Ze had nu weer iets teruggewonnen van haar reputatie, die in de loop der jaren aan slijtage onderhevig was geweest, want allen erkenden hoe actief zij was; bovendien buitte nu het hele dorp de aanwezigheid van het beeld duchtig uit en allen hadden iets belangwekkends in hun saaie leven. Uiteraard ontbrak het daarnaast ook niet aan spottend commentaar in de trant van ‘heeft ze eindelijk een vrijer’ en ‘nou, aan die vent heeft ze tenminste houvast’ en ‘alleen met zo een kan ze het uithouden’, en de scène van juffrouw Aliki die de antieke jongeling met een spons afnam kreeg de status van een nieuwe legende. Ook waren er vrouwen die zeiden: ‘Waarom maakt ze niet een kanten onderbroekje voor hem?’ en meer van dat fraais, dat juist bedacht wordt om een mensengemeenschap die tot voor kort obscuur en onbestemd was te doen overleven.
Zodra ook Athene passende aandacht aan deze ontdekking ging schenken, begonnen de eerste problemen in de gemeente. In de loop van talrijke discussies werd geopperd dat het beeld overgebracht moest worden naar de ateliers van de universiteit, waar het vollediger kon worden bestudeerd en gekopieerd, waarna het op reguliere wijze in een museum kon worden tentoongesteld. Die gedachten spleten het dorp in twee kampen en leidden onmiddellijk tot verhitte discussies, zowel in het openbaar als achter de schermen. Degenen die wensten dat het beeld zou vertrekken waren de priester en de trouwe kerkgangers, die op grond van hun eigen taxaties het beeld als afgoderij beschouwden, een duivelse schandvlek en een voorbode van groot onheil. Preutsheid ging in dit geval hand in hand met burgermansfatsoen; de onschendbare echtelijke slaapkamer ontdekte met vrees en beven dat iemand haar deur had opengezet voor vergelijkingen op fallisch gebied. De apotheker van het dorp stelde vast dat de verkoopcijfers van bepaalde kalmerende middelen stegen; de kopers waren voorna- | |
[pagina 89]
| |
melijk pasgetrouwde paartjes. Eén verloving was al verbroken, naar men zei, op de dag dat het meisje een blik achter het kamerscherm had geworpen. Aan de andere kant hadden alle mannen die het beeld vereerden zich ook vergelijkenderwijs vóór de omvang van de fallus uitgesproken. Wij zijn rechtstreekse afstammelingen, luidde hun commentaar, en ze wendden zich weer tot hun kaarten of hun ouzo. De jeugd bleef gelukkig haar eigen koers varen en maakte zich vrolijk over de belachelijke tweespalt in het dorp. Tijdens de laatste openbare vergadering van de dorpsbewoners in de voormalige bioscoop was voorgesteld handtekeningen te verzamelen van voor- en tegenstanders van de aanwezigheid van het beeld. Juffrouw Aliki was opgestaan en had hen allen uitgemaakt voor ongeciviliseerde boeren, zonder historisch besef en behept met allerlei seksuele frustraties. Een paar dames die haar al jaren een paar kibbelpartijen nadroegen, grepen de kans aan en vielen over haar heen; ze overlaadden haar met beledigende opmerkingen. Geleidelijk gingen de beledigingen over in gejoel, en ze kon zelf niet meer onderscheiden welke aantijging van wie afkomstig was. Het leek wel een massale demonstratie die jaren had moeten wachten alvorens zich te kunnen ontladen. Alle denkbare scheldwoorden voor een hoer of slet, met of zonder seksuele kwaliteiten, met een gerichtheid op vrouwen of een overdreven lust naar mannen, werden haar naar het hoofd geslingerd. Alle verdrongen emoties van het dorp kreeg zij over zich uitgestort, en juffrouw Aliki barstte in huilen uit en verliet de vergadering met de ordner in haar armen geklemd. De volgende dag verscheen ze niet op het gemeentehuis, en de zaal met het beeld bleef die dag gesloten. Een paar toeristen die het wilden bezoeken deden navraag, maar niemand op het plein durfde de ware oorzaak te vertellen. ‘Onze gids is ziek,’ zei de bode van het gemeentehuis. De daaropvolgende dag echter stak juffrouw Aliki het plein weer over, met fier geheven hoofd en mooier dan ooit. Blijkbaar had deze crisis haar moreel gesterkt en voedsel gegeven aan haar besef van geestelijke superioriteit. Deze keer had zij een zwart koffertje bij zich, en naast haar liep een jongen die een videocamera droeg. In de cafés was het een ogenblik stil. De video! Zij mochten dan openlijk alle mogelijke films bekijken, de gedachte dat een vrouwalleen 's avonds in haar huis hetzelfde deed choqueerde hen. | |
[pagina 90]
| |
Iedereen had altijd al geweten wat voor films zij bekeek. Iedereen had haar wel banden zien huren waarvan alleen ontaarde ogen de inhoud aankonden. Maar nu was het bewijs geleverd. Wat voerde juffrouw Aliki nu weer in haar schild? De inkomsten van de gemeente namen toe. Dat kwam doordat ze entree voor de zaal ging heffen en de ansichtkaarten verkocht, en nu ging ze kennelijk een videoband maken. Daarin vergisten ze zich niet. Juffrouw Aliki bracht uren in gezelschap van het beeld door, niemand mocht de zaal binnen terwijl zij het lichaam vanuit alle gezichtshoeken filmde. Op een gegeven moment vroeg ze om een trapleer om shots van boven te kunnen maken, en het scheelde niet veel of ze was ter aarde gestort. Ze knielde op de vloer en ging languit voor en achter het beeld liggen om vanuit elke denkbare hoek opnamen te kunnen maken. Met langzame, geregisseerde bewegingen vulde ze een band van twee uur. Ze vertelde de burgemeester dat ze er opnamen van het dorp aan zou toevoegen en interviews en hem vervolgens naar een filmmaatschappij zou sturen voor de montage en de vermenigvuldiging, waarna men de band zou kunnen verkopen. En dat alles in het belang van de gemeente. De burgemeester antwoordde geroerd dat zíj eigenlijk burgemeester zou moeten zijn en dat ze er allemaal verkeerd aan hadden gedaan haar zo te kwetsen. Maar juffrouw Aliki had een groot hart en vergaf hen allen, zoals ze overigens al die jaren had gedaan, en ze maakte van de gelegenheid gebruik om tientallen voorbeelden van pesterijen, gemene opmerkingen en laster op te sommen. Ze wist zelf maar al te goed dat ze in het dorp een Fremdkörper was, dat ze niet geïntegreerd was, en daarom deed ze al het mogelijke om zich te onderscheiden. Ze bleef haar kleren in de grote stad kopen, bij de duurste zaken. Ze had zich nu ook een nieuw kapsel laten aanmeten. Haar gezicht begon met de dag meer te stralen - iets wat de kapster deed opmerken: ‘Nee maar, juffrouw Aliki, u ziet er mooier en jonger uit dan ooit.’ Een mogelijke verklaring voor die verandering zou kunnen zijn dat er een gunstige wending in haar leven was gekomen, een man bijvoorbeeld, maar iedereen begreep wel dat dat niet het geval was. Nee, juffrouw Aliki verwijderde zich geen ogenblik uit het dorp. Integendeel, vanaf de dag dat de geschiedenis met het beeld was begonnen had ze zich als geen ander aan de zorg daarvoor gewijd. | |
[pagina 91]
| |
Ze liet de zaal een nieuw verfje geven, hing een ander gordijn op om een betere achtergrond te krijgen en zette links en rechts van het beeld een paar planten. Geleidelijk verwierf het beeld een organische positie in het dorp en voortaan was dat levenloze lichaam, dat andere Fremdkörper in het dorp, voor haar het meest vertrouwde, het meest bevriende. | |
IIWanneer de avond valt over het dorp, weet juffrouw Aliki - al vele jaren - precies wat zij gaat doen. Afgezien van wat korte bezoekjes en een paar telefoongesprekken doet zij dan haar deuren op het nachtslot, steekt alle lampen aan begint met haar eigen programma. Juffrouw Aliki heeft in zekere zin zelf de weg gekozen die ertoe leidde dat zij juffrouw bleef. Wat anderen mazzel noemen, bleek voor haar een grote pech: alleen een paar foto's heeft ze eraan overgehouden, die nu liggen te vergelen in de laden van haar nachtkastje, terwijl zij een onaangename ervaring met een indiscrete buurman nooit zal vergeten. Dat was toen ze hem vanaf het dak aan de overkant naar haar zag kijken, als een spook in de nacht. Ze heeft het aan niemand verteld. Ze wilde niet dat iemand erachter kwam dat zij het slachtoffer was geworden van zo'n voyeur. Ze beschikte over grote voorraden persoonlijke waardigheid. Sindsdien sloot zij echter elke avond de luiken en trok de lange, zware gordijnen dicht, als waren het toneelgordijnen. Vervolgens nestelde zij zich in de kussens in haar kleine zitkamer, die met dozijnen kantwerken versierd was; zelfs de ‘schilderijen’ aan de muren waren niets anders dan kantwerken in allerlei patronen, die zij simpelweg had ingelijst. Ze had al haar goede smaak in dit huis gelegd en het was haar grote trots. Wanneer ze niet kantkloste, loste ze wel eens een kruiswoordpuzzel op, maar de laatste tijd had de videorecorder elke andere activiteit verdrongen. In de loop van de avond bekeek ze ten minste twee films, waarvan ze na afloop de titels opschreef in een schriftje, en van tijd tot tijd drukte ze haar waardering uit met een systeem van een tot vijf sterretjes. Dikwijls zag ze zich genoodzaakt een sterretje uit te gummen of toe te voegen, omdat een nieuwe film telkens haar relatieve waardering van de voorafgaande in de war stuurde. In het kleurige schijnsel van het scherm beleefde juffrouw Aliki alle avonturen waarvan haar leven verstoken was en naar alle waarschijnlijkheid verstoken zou blijven. Ze had voldoen- | |
[pagina 92]
| |
de besef van haar mogelijkheden nu zij een rijpe leeftijd had bereikt, een leeftijd die haar toonde als volmaakte vrouw, vlak voor het aftellen zou beginnen. Maar ook zijzelf merkte de metamorfose op die zich kortelings in haar had voltrokken. De ontdekking van het beeld had het evenwicht in haar leven verstoord. Het opduiken van die onbekende uit het verleden, dat kille mannelijke symbool in al zijn glorie, had haar duchtig dooreengeschud. Nu hoefde ze op de videorecorder nog maar één enkele band af te spelen. Een band die ze eigenhandig had opgenomen en die van begin tot eind niets anders vertoonde dan zijn lichaam, nu eens in zijn geheel, dan weer detail voor detail. Híj was het, bij daglicht, in beelden die begonnen bij zijn hoofd en eindigden bij de moeilijk te onderscheiden tenen. Een film van twee uur, waarbij de camera minutenlang stilhield bij het middel, de oren, de borst, de benen en op een gegeven ogenblik ook bij de fallus, die iedereen zoveel kopzorgen had bezorgd. Precies daar had ze, met behulp van de zoomlens, een heen en weer gaande beweging gecreëerd, die minutenlang aanhield. In die ogenblikken, haar volstrekt particuliere ogenblikken, gaf juffrouw Aliki zich over aan dat beeld dat zij zelf had geënsceneerd en verloor zich in zijn en haar eigen lichaam. Nog nooit had iemand haar zo'n intens erotisch genot verschaft en haar tot zo'n heftig orgasme gebracht. Terwijl dat lichaam zo sensueel over het scherm bewoog, ontdekte zij haar eigen lichaam en ze kronkelde in de matte weerschijn van het witte marmeren lichaam van haar verre geliefde. 's Ochtends keerde ze naar hem terug en maakte de zaal in orde. Ze verdeelde haar werkdag tussen hem en de gemeentelijke administratie. Ze had nu haar bureau bij de deur gezet, zodat ze door de opening de tors van de antieke man kon zien. Onder het werk hief ze van tijd tot tijd haar hoofd op om haar blik op hem te laten rusten, een blik vol verering en liefde voor haar zwijgende metgezel. 's Middags, kort voor ze alle lampen doofde, deed ze haastig de deur op slot, kwam naderbij en betastte teder zijn voorhoofd. Vervolgens gleed haar hand naar beneden en raakte elk hoekje van zijn lichaam aan. Met een laatste blik sloot ze de deur achter zich en ze ging rustig naar huis. Daar wachtte haar zijn andere, gefilmde beeld. | |
[pagina 93]
| |
IIIHaar geluk zou echter niet van lange duur zijn. De overweldigende publiciteit over de kwestie van het beeld bracht vele bezoekers, maar ook slecht nieuws. Het beeld moest, zo zei de Archeologische Dienst, worden overgebracht naar het museum, waar het beter beschermd zou zijn, en ze herhaalden hun aanbevelingen. Haar eerste protesten verdronken in een stortvloed van telegrammen en nutteloze ambtelijke documenten, waarin gedetailleerde instructies stonden met betrekking tot de verpakking van het beeld en zijn overbrenging uit het dorp naar de stad. Reeds was er een datum van overdracht vastgesteld. Juffrouw Aliki kreeg geen woord meer over haar lippen. Ze sloeg overdreven hard op de toetsen van haar schrijfmachine en haar blik werd starend en melancholiek. De burgemeester probeerde haar te troosten en zei dat ze het zich niet zo moest aantrekken, waarbij hij alleen dacht aan het touwtrekken over de exploitatie van de vondst en de daarmee gepaard gaande publiciteit, en natuurlijk niet aan haar hartstocht, die van dag tot dag groeide. De laatste nacht die het beeld in het gemeentehuis zou doorbrengen bleef zij daar ook. Ze ging voor het beeld zitten, deed alle lampen uit en liet een kiertje schemerlicht door de gordijnen naar binnen vallen. Het was al laat en stilte heerste in het dorp. Ze kwam naderbij. Nu zou ze geen genoegen meer nemen met een eenvoudige aanraking. Ze kwam nader en omhelsde het lichaam, dat haar volstrekt niet kil toescheen. Daarna kleedde ze zich langzaam uit, beklom de trapleer en verenigde zich met hem. Ze huilde, kreunde en schreeuwde. Haar bewegingen, die allengs ongecontroleerder werden, brachten blijkbaar het provisorisch opgestelde beeld aan het wankelen en deden het, samen met haar, ter aarde storten. Het zware marmeren gevaarte viel boven op haar hoofd. De volgende dag staarden allen verbijsterd naar de bloederige scène die ze daar aantroffen. Het meest schokkende was echter dat het beeld geen fallus meer had, want die was tijdens de val afgebroken en was op het eerste gezicht nergens te vinden. Juffrouw Aliki had wraak genomen. Ze had het beeld zijn uniciteit betwist door het te beroven van uitgerekend zijn fallus en die mee te nemen. De archeologen zouden moeite hebben de fallus weer op zijn plaats te bevestigen, want daarvoor zouden ze hem diep in het lichaam van de ongelukkige Aliki moeten zoeken. | |
[pagina 94]
| |
Daarom gaven ze er de voorkeur aan het beeld te exposeren zoals het nu was, en zonder dat het moeilijkheden zou veroorzaken zoals bij zijn vorige expositie. Vandaag de dag, wanneer iemand het antieke theater in die streek bezoekt, kan hij ook even een kijkje nemen op de begraafplaats van het dorp. Daar rijst, op haar graf, een kopie van het beeld op. Statig, zwijgend en ontmand. En daaronder, in de aarde, wacht een authentiek stukje marmer op de dag van zijn opgraving, in een andere tijd wellicht.
Xanthi, 1986 |
|