De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Essay
Kavafis, schets door G.J. Dimos (april 1939)
| |
[pagina 51]
| |
Twee notities
| |
[pagina 52]
| |
Het hier vertaalde gedicht ‘I Ghali’, ‘De kat’, is geschreven in de strenge puristentaal en dat in een tijd dat het demotische, of Volksgrieks in de poëzie eigenlijk allang het pleit gewonnen had. Hoewel Kavafis in de loop der tijd steeds duidelijker voor het demotische Grieks zal kiezen, heeft hij elementen van de puristentaal nooit opgegeven; daarvoor was deze taaisoort toch te veel drager van overgeleverde beschavingsnormen die zich niet zomaar zonder slag of stoot in de volkstaal lieten integreren. Voor wie dit als Grieks klinkt de volgende korte uitleg: Het demotische Grieks kan men beschouwen als de rechtmatige erfgenaam van het klassieke Grieks, de taal zoals die zich heeft ontwikkeld in de volksmond. Het puristische Grieks probeert zich zo veel mogelijk te houden aan het klassieke en Byzantijnse Grieks, dat zelf al zeer sterk verschilde van de volkstaal van die periode. Men stelle zich voor dat in Italië de ‘officiële’ taal van wetenschap, filosofie, jurisprudentie en ambtenarij, kerk en journalistiek nog steeds Latijn zou zijn en men heeft enig idee van hoe de zaken tot voor kort in Griekenland waren. Hoe pak je nu de vertaling aan van een gedicht dat geheel geschreven is in die puristentaal? In zijn nawoord bij de recente uitgave van Kavafis' poëzie in Nederlandse vertaling (Warren en Molegraaf, 1984) schrijft Hans Warren naar aanleiding van de puristische elementen in de taal van de dichter: ‘Te proberen [die] weer te geven door een overeenkomstig Nederlands taalgebruik zou tot groteske effecten leiden. We hebben daartoe dan ook geen poging gedaan.’ Ik ben geneigd de vertalers hierin bij te vallen, al gaat het nog steeds niet helemaal van harte. Er is een tendens niet meer zo zwaar te tillen aan die puristische bestanddelen in Kavafis' taal, die ook bij de nieuwere Engelse vertalingen van Keeley en Sherrard steeds duidelijker is geworden. ‘Eigenlijk,’ zo wil die tendens, ‘is het Grieks van Kavafis veel demotischer dan we tot nu toe aannamen.’ Ik weet het nog niet zo. Seferis, die weet waar hij het over heeft, rangschikt Kavafis onder de grote dichters die ‘geen Grieks’ kenden en dat weegt zwaar. Ik denk dat wat er met Kavafis' Grieks gebeurd is hierop neerkomt: zijn gedichten zijn nu zo bekend geworden, zo zeer bezit van grote lezerskringen, dat er een vorm van gewenning aan zijn taalgebruik is gegroeid, waardoor dit niet meer als ‘vreemd’ wordt ervaren, maar als vertrouwd. Wat een triomf voor een dichter, die er niet over peinsde zijn verworvenheden uit een lang verleden op te offeren aan de heersende | |
[pagina 53]
| |
taaltendensen van zijn tijd. Hoeveel van al die gedichten in het ‘rechtmatige’ Grieks van zijn tijd zijn nu nog te lezen? Ik denk hierbij aan de Russische dichter Vladislav Chodasévitsj, wiens taal bij zijn leven ook als reactionair werd uitgekreten. De tijd blijkt, na meer dan een halve eeuw, ook op zijn gedichten geen vat te hebben gekregen. Beide dichters doen tijdloos aan in hun beste werk. ‘Grotesk’ of niet, in mijn vertaling van ‘De kat’ heb ik geprobeerd wel degelijk iets te behouden van het ‘taalaroma’ van het origineel, dat iets wegheeft van de aanstelleritis die ook de vroege gedichten van Louis Couperus aankleeft. Wel voeg ik er voorzichtigheidshalve aan toe dat de puristische elementen in Kavafis' latere poëzie dit ietwat aanstellerige niet hebben. In ‘De kat’ geeft Kavafis zich over aan een vorm van precieusheid die vrij algemeen was bij de ‘decadenten’ van die periode in heel Europa. ‘De kat’ lijkt me als gedicht niet slechter dan veel van wat Kavafis later heeft verworpen, eerder beter, omdat het onverbloemd uiting geeft aan een mentaliteit waarvoor hij later altijd zal uitkomen, zijn ‘naturel aristocratique’. Ik heb niet geprobeerd het rijm van het origineel te volgen. Het is van de oninteressantste soort. Ik verving het door andere poëtische middelen. Tot slot: een aardige tijdpassering is het om te gissen wat er in de ontbrekende regels van de eerste strofe zou hebben kunnen staan. Voor interessante conjecturen houd ik me graag aanbevolen. | |
Bij de vertaling van Vayenás' gedicht ‘La forza del destino’Ga naar eind2In het prachtige halfjaarlijkse tijdschrift in boekvorm Píisi (Poëzie) no. 3 trof ik twee nieuwe gedichten van Vayenás aan, die mij om uiteenlopende redenen fascineerden. Eén ervan heb ik inmiddels vertaald. 1) Ze bevestigen me in het gevoel dat Vayenás zich meer en meer in de richting van een soort poésie pure lijkt te ontwikkelen en niettemin kans ziet binnen zijn karakteristieke thema's te blijven en deze zelfs te verdiepen en uit te breiden. 2) Ze zetten de tendens voort naar een steeds grotere muzikaliteit (natuurlijk een eerste kenmerk van poésie pure), die zijn uitdrukking vindt in het gebruik van rijm. In het eerste gedicht komt zelfs een rijmslag voor die ik Majakovskiaans durf noemen: | |
[pagina 54]
| |
fénete / pente. Het tweede gedicht, drie vierregelige strofen, is zelfs opgebouwd op maar twee rijmen, ditmaal technisch loepzuivere. Hoezeer het hem ernst is met het rijm als uitdrukkingsmiddel, maak ik op uit het feit dat hij zich niet ontziet het klassiek Griekse piména te laten rijmen met het niet-Griekse aréna. Het effect op mij is uitermate kittelend. Helaas acht ik het gedicht onvertaalbaar. 3) De muzikaliteit wordt nog benadrukt door een andere voortgezette tendens in zijn werk: het gebruik van aan de muzikale wereld ontleende termen. Het eerste gedicht heeft als ondertitel aria en de titel is ontleend aan Verdi's opera La forza del destino, een typisch Vayenás-gegeven. Het tweede gedicht heet ‘Obbligato’, wat obligaatpartij in een muziekstuk betekent en me bovendien een duidelijke verwijzing lijkt naar rime obbligate, een gedicht op opgegeven rijmen, zoals hij al eerder gebruikte als ondertitel bij zijn gedicht ‘De rerum natura (con rime obbligate)’ (Biografie en andere gedichten, Amsterdam 1990, blz. 65). Het fascinerende is dat een dichter die het rijm tot kort geleden beschouwde als een achterhaald poëtisch middel, hoogstens bruikbaar voor het uitdrukken van ironie, het rijm nu als een integrerend bestanddeel van de poëzie hanteert. Dat doet me denken aan componisten als Stravinski en Prokóvjev, die naar een zeker klassicisme terugkeerden zonder een grein aan ‘eigentijdsheid’ in te boeten. Net zomin als hun ‘klassicistische’ muziek in een eerdere periode had kunnen ontstaan, is dit het geval met deze gedichten van Vayenás. Het fenomeen Vayenás wordt er alleen maar boeiender door. | |
Brief aan VayenásGa naar eind3Dear Nasos! Hydra, July 7 1994
I prologi telos! [‘Voorwoord genoeg zo’ - uit Barbaarse oden] In medias res. I'll do the usual thing, an attempt at literal translation of the Dutch [zie onder Vertaalde poëzie in deze DTR] into English and my comments.
Under trees, under branches, for no light penetrable
the northwind bares you with its fingers.
In the (region of the) heart of the wood, among leaves
the wind blows and undoes your hair.
| |
[pagina 55]
| |
Hair with the smells of maple and fennel.
But when your breast shines than it is not only
that what shows itself, as the moon too is not
what she pretends to be, that, of which you see it exists.
Something that is (there), also when her disk is invisible,
like often there is five instead of ten.
Like ground can show itself in the bottom of heaven.
Like (there) is black in the depth of the green.
In the depths of green you wait naked untill
you have plucked bare the daisy of fate.
I can see you climb the walls in utter despair. So let me tell you that the Dutch rhymes are fine and at times ingenious. The hardest was the beginning, because there I had to deviate from the obvious simplicity of the poem, although the doordringbaar is quite normal Dutch, nothing excessive about it. There's nothing that conflicts with the meaning of the lines. In line 3 I have the feeling that stin kardiá means just what it can mean also in English, ‘in the middle, the center of’, if I'm right. The streek in hartstreek is just an embellishment I think I'll remove it. In het hart van 't bos, temidden van de blaren, / waaien winden aan: the aan is rather suggestive, can maybe rendered by something like ‘winds come blowing’. Ontbindt is more like ‘unties’, a bit more solemn and poetic than the sober maakt los, ‘loosens’. I have also this version:
Tussen het gebladerte, in het hart van 't bos,
maakt het woelen van de wind je haren los:
Among the foliage, in the heart of the wood,
the tossing (?) of the wind loosens your hair. I prefer the other.
By some divine miracle on Hydra a month ago fennel turned up at the marketplace, but the manávis [groenteboer] didn't know what to call it and accepted my finocchio, so that was what it became... Then I read your poem, and now even the Hydrei know that the | |
[pagina 56]
| |
Hellenic is márath(r)o. My shares must have risen... For venkel Dutch has only four rhymes. So I had to introduce the notion only, enkel, certainly the first time this couple appears in Dutch. I think it fits in beautifully, though also an absolute imbecile would have come up with the same idea. But now the real difficulties loom: the old philosophical twins appearance and essence, Schein und Sein, schijn en wezen. To get it out of that arid controversion. I recurred to more colloquial language, without any rigidity, as phainetai and einai are, usable both in philosophy and common speach. 7: dat wat zich voordoet: ‘that what appears etc.’ wat zij voorgeeft wat zij is... This is slightly more tricky, usually a bit more negative, ‘professes’, ‘pretends’. We call the phases of the moon schijngestalten, which to my distress I could not use here. An additional difficulty in Dutch is that schijnen means both lámpo [schijnen, stralen] and phainomai [fénome, schijnen te zijn], so from every angle I was really in the turn of the screw! The doublé rhyme maan niet / bestaan ziet in 7/8 is very effective. In 9/10 I deliberately introduced schijf as an internal rhyme with vijf (disk / five). The maanschijf, lunar disc, is common Dutch. I hope the sense of line 10 is not lost by the reversal of the numbers five and ten. The only real problem awaits at the end - in cauda venenum. Here again I used a very effective double rhyme, but I introduced a really conflicting element in the use of modus and tempus. I fear I have to renounce that beautiful rhyme. Nothing justifies my intervention in the Greek. The way I put it, it means that the woman addressed remains, waits in the green untill she has stripped the daisy, and then can come out again, which would imply that Fate is not omnipotent. But I thought of the minimal escape offered in ‘Preludio’ of Várvares odhés [Barbaarse oden]... It would be a great relief for me if my version were acceptable, but don't show any mercy, all I have to do is to find another solution, but I'll never find one that has the crucial word in the same place as eimarménis [noodlot]! It's translators Fate to suffer, not the poems! I saw Katerina Angelaki-Rooke [Griekse dichteres] of late. She called your odhés your finest book so far. I myself think you're more and more developing in the direction of poésie pure. What comes as a relief to me is the absolute absence of this thrice cursed ‘grécité’ of so many Greek poets, this constant being busy with being Greek, that sups up 90% of the energy of this nation, to the point | |
[pagina 57]
| |
where I shun any intercourse with them. When you did it in Biography it was not to glorify a non-existing Greece. We haven't been hearing much of each other over the last years. There was very little uplifting for me to communicate to you. The finishing of my Mayakovsky, a very strenuous task (800 pages) almost was finishing me too. I was completely blocked for 15 months, sick in body and mind, when all of a sudden it passed. I thought I was finished forever. Not even my second nomination for the EU Aristeion Award could cheer me up. Then, when I felt suddenly well again, I found myself awarded a State Honorary Allowance for the rest of my life. May it be long and in good health, so the money does not go to athlitismós [sport] and weaponry! I am revising some 900 pages of Bulgakov I did between 1967 and '70, for the prestigious Russian Library, in which also the beautiful bibleprint Mayakovsky appeared. Furthermore I am working on a volume of 100 poems by Marina Tsvetáyeva, that tragic and inexhaustible font of poetry, together with four highly gifted female translators from Leiden and Amsterdam. And then I have to revise and edit a collection of my prose-writings, so I hope that honorary allowance can keep me going for a while. (...) Geiá, Xará [Ya, chará: Gezondheid en vreugde]! Markos
N.B. In een begeleidend briefje meldt M.F. nog: ‘Nasos was zeer ingenomen met zijn “Forza del destino” in het Katochorees, het Lagelands [van Kato Chores, Nederlanden]. Bezwoer me geen woord te veranderen. Hij kent me dus nog steeds niet... Had geen bezwaar tegen het aspect van w.w. aan slot.’ |
|