De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Kreeft schransen
| |
[pagina 131]
| |
kunt zeggen wat je wilt - práát je toch gewoon niet over een volle maag? Hij vertelt mij dit allemaal wanneer ik hem van zijn kantoor op de Viktualienmarkt kom afhalen voor onze lunchafspraak, en wij naar beneden lopen en de uitgestalde waren bekijken van de kooplieden - de exotische groenten, Franse wijnen, Israëlische vruchten, Mexicaanse kruiden, enzovoort. Wij hebben nog geen speciaal stalletje in gedachten waar wij zullen gaan eten, maar slenteren eerst nog wat rond. Die lui in het Oosten, gaat hij verder, hebben geen gevoel voor de fijnere dingen des levens, en dat kan ook niet, want ze kennen ze niet. Gek eigenlijk, hoewel - ergens ook weer niet, want in het Westen is het immers net zo gegaan: in de jaren vijftig telde een dikke buik, in de jaren zestig een dikke wagen, in de jaren zeventig een eigen huis, en pas in de jaren tachtig begonnen ze hier te beseffen dat je ook van dure wijn verschillende soorten hebt, wat de fijne keuken is, enzovoort. ‘Die moeten zich eerst nog door de auto- en huizenmarkt heen werken voor ze aan de Viktualienmarkt toe zijn,’ zegt hij lachend. Wij blijven staan voor een groot aquarium, waarin zich een massa kreeften bevindt. Ze liggen over elkaar heen, alsof ze uit een zak zijn gevallen, en daartussen borrelen zuurstofbelletjes naar de wateroppervlakte. Ze bewegen een beetje. Er zijn een paar beschadigde bij, een afgebroken voelspriet, een kapotte schaar. ‘Daar gaan wij er nu eens twee van aan de haak slaan,’ zegt hij, en ik vind het bijna een blijk van moed als ik daarmee instem. De kok, een sympathieke, dikke vent met een propere witte koksmuts waaronder hij een beetje transpireert, haalt twee kreeften uit het water, met elke hand één. Hij doet het snel, want hij wil niet gebeten worden. Hopla! - daar heeft hij in elke hand een kreeft, houdt ze voor ons op en vraagt: ‘Zijn deze goed?’ Wij knikken. Mijn metgezel zegt dat ze aan de flinke kant zijn, geen giganten, maar ook geen scharminkels. Vorig jaar zomer, zegt hij, was hij in Maine, in de Verenigde Staten, en daar heeft hij Maine lobster gegeten. Dat is natuurlijk heel iets anders. ‘Zùlke kanjers. Daarbij vergeleken lijken dit wel rivierkreeften. Zùlke kanjers, met zùlke scharen!’ De kok neemt de deksel van een roestvrijstalen pan met kokend water en doet de levende kreeften erin. Een langgerekte, langzaam | |
[pagina 132]
| |
wegstervende fluittoon wordt hoorbaar. De kok geeft mij een vriendelijk knipoogje. ‘Het klinkt alsof ze gaan gillen,’ zegt mijn metgezel, ‘maar dat leggen wij mensen er natuurlijk alleen maar in. In werkelijkheid ontstaat dat gepiep doordat het eiwit stolt en de lucht uit ze ontsnapt. Ze voelen geen pijn.’ ‘Nee, natuurlijk niet!’ beaam ik stoer. ‘Goed, in Maine dus,’ gaat hij verder, ‘hebben ze van die ongelooflijke kanjers. Je krijgt ze geserveerd op een houten plank met een houten hamertje en met een liter ijskoud bier erbij. We hebben daar gewoon waanzinnig zitten schransen, jongen. Heel eenvoudig, maar uit de kunst. Je raakt het overzicht totaal kwijt en merkt helemaal niet dat je aan je taks zit, omdat die beesten zo dermate vers zijn... zo vers krijg je ze nergens. Zoiets’ - hij tikt op de glazen wand van het aquarium - ‘hebben die beesten daar nooit van binnen gezien. Maar je moet wel oppassen,’ zegt hij. Hij had drie of vier lobsters gegeten, misschien wel meer. Iedereen had hem voor gek verklaard. 's Nachts had hij zo'n hoge koorts gekregen als hij nog nooit van zijn leven had gehad, en toen had hij alles er weer uitgekotst, ‘al die vier Maine lobsters, of God weet hoeveel het er waren’, zegt hij lachend. Zo beroerd was hij er lang niet meer aan toe geweest, maar de dokter daar had er niet echt van staan kijken, die had dat natuurlijk al vaker meegemaakt met die toeristen. Hij zei dat het een eiwit-shock was, dat had iedereen daar wel eens, en dat kwam gewoon doordat die Maine lobster zo goed was. ‘Kun je nagaan, zelfs als je ziek wordt van die beesten, is dat nog reclame voor ze.’ De kok zet de kreeften voor ons neer. Mijn metgezel laat mij zien hoe je de schaal moet openbreken, hoewel ik dat eigenlijk al weet. Wij laten het ons smaken. Na een tijdje zegt hij peinzend: ‘In het Oosten ontbreekt het ze gewoon aan ideeën. Op het Mecklenburger merenplateau zouden ze net zoiets kunnen kweken als in Maine. Tuurlijk, het klimaat is anders, maar ze zouden die kreeften heel goed in kweekvijvers kunnen fokken. Daar komen ze nou gewoon niet op. Maar wie weet, misschien gebeurt dat nog.’ |