De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
De buurman
| |
[pagina 112]
| |
jonge weduwe hiernaast en ons heeft bespied tussen de latten van haar jaloezieën en ons afgeluisterd van achter de struiken bij het hek wanneer hij haar tuin staat te sproeien? Je praat toch anders ook zo zachtmoedig en met wijsheid en overtuiging, zeg ik, op die manier zijn we toch ook man en vrouw geworden, jij was aan het praten en ik luisterde en toen heb ik gedacht: er zou me wel iets ergers kunnen overkomen in mijn leven en het moet wel leiden tot geluk en tot mazzel en zo is het sindsdien ook geweest. Maar als ik had gedacht: mijn vrouw zal eindelijk eens ophouden over die buurman als ik zo met haar in alle liefde praat, dan was dat wat je noemt een illusie. Ze richt zich juist tot mij en zegt dat iemand als de buurman veel eerder zal reageren op een man en ik moet er niet voor terugschrikken als het leven me een gewichtige taak oplegt en ik moet de uitdaging aannemen en niet altijd alles op haar afschuiven en willen dat mijn vrouw voor mij in de bres springt en ik zeg: goed, ik zal zelf in de bres springen en zien of de buurman reageert op mijn goedheid en vriendelijkheid. En ik stel me voor dat ik om te beginnen naar hem toe ga wanneer hij weer eens achter de struiken bij het hek staat en ons afluistert en ik zal hem vragen hoe het is gekomen dat hij destijds is ingetrokken bij de jonge weduwe en of het toeval is geweest of dat hij misschien, zoals men dat noemt, een opdracht heeft gehad. En de volgende keer toen ik op ons terras zat en zo'n gekraak en geritsel hoorde in de struiken bij het hek, ben ik opgestaan en erheen gegaan en ik heb gezegd: fijn dat ik u tref en ik heb hem gevraagd hoe het is gekomen dat hij destijds is ingetrokken bij de jonge weduwe en of het toeval is geweest of dat hij misschien, zoals men dat noemt, een opdracht heeft gehad, maar hij heeft alleen de sproeier van zijn tuinslang omhooggestoken alsof de sproeier een bajonet was en heeft me aangekeken alsof ik een stuk stront was onder zijn laars of een vetvlek op zijn das en heeft zich omgedraaid en weg was-ie. En mijn vrouw die de ontmoeting vanuit ons keukenraam heeft gadegeslagen, zei: je moet geduld hebben, geduld lost alles op en je mag niet opgeven direct al bij je eerste poging. Zo is mijn vrouw, altijd positief. Maar voor mij was de buurman niets dan een chosj, een echte chosj, bokkig en niet goed bij z'n hoofd, en waarom, vraag ik aan mijn vrouw, moet ik zoveel moeite doen voor een chosj als hij me toch alleen maar last bezorgt? Maar wat doet God die niet wil dat mijn vrouw en ik blijven | |
[pagina 113]
| |
ruziën over onze buurman? God maakt dat ik bericht krijg van het grote kantoor dat genoemd is naar de achtenswaardige dienaar van God, de heer jeugdpredikant Gauck, bij wie in beheer zijn de papieren en stapels stukken van het voormalig ministerie voor Staatsveiligheid, en in het bericht staat dat in hun kantoor papieren zijn aangetroffen die misschien van belang zouden kunnen zijn voor mij en mijn vrouw en als we naar het voormalig ministerie voor Staatsveiligheid zouden komen waar nu de achtenswaardige dienaar van God zit in zijn oppermachtigheid en met zijn apparatsjiks, zou dat voor mij wel eens een verrassing kunnen worden. En dus zijn we ernaartoe gereden, mijn vrouw en ik, naar het voormalig ministerie voor Staatsveiligheid en een gozer heeft ons vier of vijf dikke mappen gebracht en toen ik een van die mappen had opengeslagen, zag ik een grote tekening, zo een van een architect, en mijn vrouw keek er ook naar en zei tegen me of ik zag wat dat was en ik zei: dat is wat je noemt een plattegrond, en mijn vrouw vroeg: een plattegrond van wat, en ik zei: van twee huizen, en mijn vrouw vroeg: maar van welke twee huizen, en ik zei: nou, van het onze en van het huis van de jonge weduwe en op het huis van de jonge weduwe staat geschreven: observatie-steunpunt. En mijn vrouw keerde zich naar de gozer die ons al die mappen had gebracht en vroeg hem: wat wil dat zeggen, observatie-steunpunt? En de gozer zei: observatie-steunpunt wil zeggen dat er een kamer is in dat huis die het ministerie voor Staatsveiligheid mocht gebruiken voor zijn observaties en waar een waarnemer was van het ministerie met zijn apparatuur om af te luisteren en te kijken en voor van alles. En ik zei: maar wie hij heeft geobserveerd staat er niet bij en mijn vrouw zegt: nou, wie denk je dat hij heeft geobserveerd: jou en mij, jou omdat je altijd onafhankelijk bent blijven denken en je gedachten hardop hebt uitgesproken in plaats van braaf te zijn en nederig, en mij omdat je constant op me hebt ingepraat, hoewel ik je steeds heb gezegd: sst! hou eindelijk je mond, misschien luistert er iemand. En ik zeg tegen mijn vrouw: en dan wil je nog steeds dat ik met de buurman ga praten om bij hem de gevoelige snaar te treffen waar hij reageert op goedheid en vriendelijkheid? Jij bent de psycholoog van de familie. Ga zelf met hem praten. En mijn vrouw zegt, goed, ik ga met hem praten en je zult zien dat hij reageert op goedheid en vriendelijkheid. | |
[pagina 114]
| |
Zo is mijn vrouw, altijd vol hoop en vertrouwen. En dan wachten we tot zich misschien een gelegenheid aandient voor haar om met hem te praten. En na een tijd zeg ik tegen haar: en, heb je de buurman gesproken en wat heeft-ie gezegd? Dan kijkt ze me aan en zegt tegen mij met alle goedheid en vriendelijkheid die ze op hem had willen richten: je hebt toch gezien hoe ik hem heb gadegeslagen en hem heb opgewacht buiten op straat en achter de struiken bij het hek, maar hij heeft zich niet laten aanspreken door mij tot op de dag van vandaag. En ik zeg: maar je moet met hem praten als je wilt dat hij een goede buur wordt. En zij zegt: maar hij rent zijn huis in als hij ziet dat ik hem opwacht achter de struiken bij het hek of buiten op straat; en ik zeg: misschien is-ie bang en zij zegt, hoezo, als ik toch de goedheid zelve ben en niets dan vriendelijkheid voor hem voel. En ik zeg: misschien juist daarom en wil hij beslist niet dat je hem vraagt of hij is ingetrokken bij de jonge weduwe omdat hij waarnemer moest zijn in het observatie-steunpunt, en waarom hij nu niet van zijn pensioen geniet en ontspannen leeft en in zielerust sinds het ministerie voor Staatsveiligheid niet meer in bedrijf is, maar nog steeds staat te gluren tussen de latten van de jaloezieën van de jonge weduwe en noteert of we in de tuin zitten op de schommelbank of aan tafel op het terras om thee te drinken. God beware, zegt ze, ik ga hem toch niet zulke dingen vragen. Hij is een arme drommel die werkloos is geworden sinds het ministerie voor Staatsveiligheid niet meer in bedrijf is en hij heeft nu alleen nog ons als bezigheid om, zoals je dat noemt, fit te blijven. Nou, zeg ik, hij is een vakman en een vakman blijft een vakman, vooral iemand die was ingezet in een observatie-steunpunt, eentje dat zo voordelig was, en misschien is hij wel overgegaan, zoals dat heet, naadloos van het ene ministerie voor Staatsveiligheid naar een ministerie voor andere Staatsveiligheden en leidt hij alweer een nuttig leven. Maak geen gekheid, zegt mijn vrouw, je maakt geen gekheid over de psyche van buren die misschien wel denken dat het jouw schuld is dat ze werkloos zijn omdat jij altijd onafhankelijk bent blijven denken en je gedachten hardop hebt uitgesproken in plaats van braaf te zijn en nederig. Moet je eens kijken naar die wallen onder zijn ogen en hoe scheef zijn mond staat en vertrokken sinds hij niets meer te doen heeft behalve ons te observeren vanuit zijn observatie-steunpunt; misschien pakt hij wel op een dag een knup- | |
[pagina 115]
| |
pel om jou je hersens in te slaan samen met al die onafhankelijke gedachten erin, of hij giet benzine voor onze voordeur en houdt er een lucifer bij, waarom zouden alleen buitenlanders huizen in brand steken en skinheads? En ik zeg, ik weet 't, hij is een chosj, maar hij zal toch, God beware, niet gewelddadig worden en mijn vrouw zegt: nu moet ik zeker met hem praten en telkens vliegt ze ons huis uit als ze nog maar nauwelijks de deur heeft zien bewegen in zijn huis en ze loopt hem tegemoet met een goeiendag! en hoe gaat het? en wat je zo zegt als je wilt dat iemand met je in gesprek raakt en telkens komt ze terug en zegt: weer niks, behalve dat zijn kop nog rooier werd dan vorige keer en zijn mond nog meer vertrokken en ik vat ten slotte moed en zeg dat ze haar pogingen maar eens moet staken, haar vergeefse progingen, en dat je mensen niet kunt dwingen tot goede nabuurschap, ook niet met de grootste goedheid en vriendelijkheid, maar zij komt met een wedervraag: wat ik wel denk dat ze kan kopen voor mijn goeie raad, die moet ik maar voor me houden. Maar diezelfde dag maakt God dat we op ons terras zitten, mijn vrouw en ik, en thee drinken heel vredig en de buurman komt langs buiten op straat en weer kijkt hij naar ons of we een stuk stront zijn onder zijn laars of een vetvlek op zijn das en mijn vrouw wil al opspringen en naar hem toe rennen om met hem te praten, dan plotseling krimpt hij in elkaar als door de bliksem getroffen en ik wenste al dat-ie 'm zou treffen eindelijk, en zijn gezicht wordt niet rood zoals anders maar blauw en hij rukt onze tuindeur open en stormt ons terras op en begint te schreeuwen tegen mijn vrouw dat ze moet ophouden hem te beloeren en achter hem aan te rennen: ze zal hem nog gek maken en dan zal hij d'r nek omdraaien en dan raakt-ie buiten adem en staat daar alleen nog te hijgen. Nou, iedereen weet dat ik een bangerd ben en dat ik liever mijn mond hou en me terugtrek als ik zie dat er bonje is, maar toen hij zo mijn eigen vrouw bedreigde, groeide ik uit tot wat je noemt groot formaat, ging pal voor hem staan en riep luid en duidelijk: wat betekent dat: mijn vrouw maakt u gek, terwijl u toch allang mesjogge bent! Toen keek hij me aan, maar niet alsof ik een stuk stront was onder zijn laars of een vetvlek op zijn das, maar helemaal van zijn stuk, en keerde zich om en weg was-ie. En ik zei tegen mijn vrouw: je hebt gelijk gehad, zoals je altijd gelijk hebt, natuurlijk, ieder | |
[pagina 116]
| |
mens heeft een gevoelige snaar waar je hem kunt treffen en waar hij reageert op goedheid en vriendelijkheid, je hoeft maar één ding een klein beetje te zijn: een psycholoog. | |
Nawoord van de vertalerHet verhaal is geschreven in een stijl die door woordvolgorde en veelvuldig gebruik van het perfectum het Jiddisch suggereert, terwijl er maar weinig echt Jiddische woorden in voorkomen. Ik heb getracht van beide kenmerken iets te behouden voor de sfeer van het verhaal. Voor de Nederlandse lezer kan die stijl niet onverkort worden gehandhaafd, omdat het op den duur ‘onnatuurlijk’ zou werken. Door de Duitstalige lezer zal het joodse karakter van de tekst gemakkelijker herkend worden. Een vertaling moet eigenlijk voor zich spreken, maar de suggestie dat dit verhaal zich hier zou kunnen afspelen, ligt niet voor de hand. En zo komen we weer terecht bij de uitspraak van Schleiermacher over die Fremdheit des Fremden. Die zal de lezer in het bovenstaande verhaal enigszins aantreffen. E.v.L. |
|