Het terminale stadium
Wim Reilingh
‘Wat een pracht en praal,’ zei mijn moeder. Ze wierp het hoofd in de nek om de metalen galerijen met hangende tuinen en de kunstig gecomponeerde facetten van het glazen dak te kunnen bewonderen. ‘Het lijkt wel 'n paleis... Dus dit is waar Veugeltje is geboren.’
Ik knikte. We liepen de galerij door, gingen de hoek om en namen de lift naar de vierde verdieping.
‘Ze doen tegenwoordig ook alles voor die zieke mensen,’ vervolgde ze. ‘Ik heb vaak genoeg in 't gasthuis gelegen, maar zoiets moois heb ik nog niet eerder gezien.’
‘Ze hebben niet op een dubbeltje gekeken,’ zei Ronald.
‘Nee, dan waren die oude toestanden toch ontzettend, als je dit ziet. Wel tienmaal ben ik onder 't mes geweest in dat oude Katholieke Ziekenhuis. God, wat een vieze, vervallen troep. Je herinnert je toch nog wel, jong, hoe ik daar wanhopig in bed lag te roepen: ‘was ik maar dood, was ik maar dood!’
Ik herinnerde het me nog. Het was geen tafereel dat je snel vergat.
‘Ze hebben nooit wat bij me kunnen vinden. Wij wéten het niet, zeiden de artsen, hier staat de medische wetenschap machteloos. 't Is psychisch mevrouw, zeiden ze, en ja, dat mijn lijden geestelijk was viel niet te ontkennen, maar ik heb de moed nooit opgegeven, nooit!’
‘Bravo mevrouw,’ zei Ronald, ‘zo hoort het.’
‘Liefde! Liefde! Dáár heeft het me altijd aan ontbroken! Alles heb ik voor ze opgeofferd! Altijd was ik in de weer om het ze naar de zin te maken, maar wat was de dank voor mijn goedheid? Nog geen kus, geen lief woordje heeft er ooit vanaf gekund.’
‘We zijn boven mevrouw,’ zei Ronald.
‘Liften had je ook nog niet in die tijd,’ zei ze. ‘Al lagen je benen eraf, dan nóg nam je de trap.’
Ik liep vooruit door de antroposofisch verlichte gang in de richting van Agatha's kamer, opende de brede deur net zo ver als nodig was om me naar binnen te kunnen wurmen en liet hem geruisloos weer dichtveren. Gerrit, mijn andere zwager, zat aan een perspex tafel. Hij stak zijn hand op toen hij me zag.