Stilte
L.H. Wiener
Er zijn weinig letterkundigen in wier aanwezigheid men de literaire authenticiteit als een atmosferies drukverschil ondergaat. Ik kende er drie. Nu nog twee, want Marko Fondse is dood.
De ware literator leeft vergroeid met zijn noodlot, verslingerd aan zijn onmacht en in onmin met zijn talent.
Voor vertalers geldt dit mechanisme wellicht in nog sterkere mate dan voor schrijvers, aangezien zij, alvorens uit hun taaireservoir te kunnen kiezen, de keuze van de schrijver helder voor ogen moeten hebben.
Vertalers van poëzie worden in dit opzicht wel het meest op de proef gesteld.
Ziedaar het noodlot van Marko Fondse.
Maar ziedaar ook zijn talent!
Over de Russiese literatuur is een sluier neergedaald.
Dit voor het nageslacht: hij was rijzig en rank. Tenger, bij het breekbare af. Zijn innerlijke gespannenheid uitte zich in onwillekeurige spiertrekkingen rond zijn mond. Meestentijds vertoonde hij zich in stropdas en kostuum, al zou een witte Griekse toga hem beter tot zijn recht doen komen. Zijn vingers waren muzies, slank en lang.
Eenmaal in de twintig jaar kuste hij je onverwacht bovenop je hoofd. Mij overkwam dat ongeveer tien jaar geleden in Mulliner's Wijnlokaal, aan de Lijnbaansgracht te Amsterdam, tijdens de lancering van een der nummers van DTR. Het was een merkwaardige manier om aan te geven dat hij je werk waardeerde.
Op 26 juli 1999 heb ik hem voor het laatst gezien en gesproken. Dat was in een ziekenhuis te Amsterdam. Wij waren daar alleen en hij was toen zo zwak dat hij me vroeg of ik het gesprek gaande wilde houden, aangezien hem daartoe de kracht ontbrak. Liever was hij alleen geweest, maar nog liever weer niet. Dat dacht ik te merken.
Aanvankelijk vond ik hem op een bijzondere manier verheven,