Bij de dood van Marko
Peter Verstegen
Marko was al vijftien maanden erg ziek en het ging de laatste weken steeds slechter, toch ben je er niet op voorbereid hoe hard de klap van zijn dood aan zou komen. Marko was iemand voor wie een woord als ‘ziele-adel’ kon zijn uitgevonden. Zijn talent voor vriendschap, zijn geestdrift voor literatuur en muziek, zijn overrompelende charme, zijn generositeit, het maakte hem tot de bijzonderste mens die ik heb gekend. Daarbij was hij een van de bijzonderste vertalers die Nederland heeft gekend. Als men een lijst zou aanleggen, niet van de mooiste Nederlandse gedichten, maar van de mooiste gedichten in het Nederlands, via vertaling, dan zouden er heel wat van Marko's hand op te vinden zijn: van Majakovski, Chodasevitsj en Tsvetajeva bij de Russen, maar ook van Heine, Housman, Emily Dickinson, Montale, Vayenas. Hij vertaalde vanuit verwantschap; het vertalen van een gedicht omschreef hij als ‘een onontkoombaar stuk geestesgoed geestelijk demonteren en in de eigen taal weer in elkaar zetten’, en het voornaamste woord is hier ‘onontkoombaar’. Het was voor hem ook onontkoombaar dat hij Russisch ging studeren nadat hij in Belgrado Majakovski had gelezen in een Servische vertaling. Niet zo heel veel jaren later leverde hij zijn eerste eigen Majakovski-vertaling, het befaamde lange gedicht ‘Wolk in broek’, waarvoor hij beloond werd met de Nijhoffprijs. Het meest trots was hij bij die gelegenheid op het felicitatietelegram van Lili Brik, Majakovski's geliefde, die hij in Moskou had ontmoet.
Als vertaler wilde hij, zoals hij eens zei, ‘het hele varken van de taal’ gebruiken, van verfijnd tot grof, van teder tot afstotend, van stadhuistaal tot schuttingtaal, en soms moest hij jaren wachten voor hij in een Majakovski-vertaling een juweeltje van schuttingtaal kon gebruiken dat hij had opgevangen toen twee hoeren bij hem in de Koestraat elkaar in de haren vlogen. Maar ook was zijn woordenschat zoveel groter dan die van de late twintigste eeuw. Door zijn fascinatie voor negentiende-eeuwse dichters, vooral Staring, was het vocabulaire van de vorige eeuw hem totaal eigen, en daarbij kwam nog zijn kennis van bargoens en streektaal. In een Majakovski-vertaling gebruikte hij het woord ‘tiengeboden’ in de