De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
De geschiedenis van Poegatsjov
| |
[pagina 149]
| |
Kalmukken de steppen af en er werden patrouilles uitgestuurd van Goerjev tot Saratov en van Tsjorny Jar tot Krasny Jar. Poegatsjov had de middelen niet om zich te bevrijden uit de netten waarin hij steeds verder verstrikt raakte. Zijn handlangers, die enerzijds de onvermijdelijke ondergang voorzagen en anderzijds hoopten op vergiffenis, begonnen samen te zweren en besloten hem uit te leveren aan de regering. Poegatsjov wilde naar de Kaspische Zee en hoopte op een of andere manier de Kazachse steppen te bereiken. De kozakken deden alsof ze hiermee accoord gingen. Ze zeiden dat ze hun vrouwen en kinderen mee wilden nemen en brachten hem naar Oezen, het gebruikelijke toevluchtsoord van misdadigers en vluchtelingen in die streek. Op 14 september arriveerden ze in de nederzettingen van de plaatselijke oudgelovigen. Hier vond het laatste beraad plaats. De kozakken die niet in handen van de regering wilden vallen, gingen er vandoor en verspreidden zich; de anderen gingen naar de tent van Poegatsjov. Poegatsjov zat in zijn eentje te peinzen. Zijn geweer hing naast hem aan de wand. Toen hij de binnenkomende kozakken hoorde, hief hij het hoofd en vroeg wat ze wilden? Ze begonnen te praten over hun wanhopige situatie, naderden Poegatsjov ondertussen langzaam en probeerden hem af te snijden van zijn aan de wand hangende geweer. Poegatsjov begon hen opnieuw te overreden om naar Goerjev te gaan. De kozakken antwoordden dat ze hem al heel lang gevolgd hadden en dat het nu zijn beurt was om hen te volgen. Wat nu? vroeg Poegatsjov, willen jullie verraad plegen aan jullie keizer? Wat doe je eraan? antwoordden de kozakken en stortten zich plotseling op hem. Poegatsjov slaagde er in hen van zich af te slaan. Ze deden een paar stappen terug. Ik heb jullie verraad al lang in de gaten, zei Poegatsjov. Hij riep zijn gunsteling, de Iletsk-kozak Tvorogov bij zich, strekte zijn handen naar hem uit en zei: boei me! Tvorogov wilde zijn armen op de rug binden, maar Poegatsjov stond dat niet toe. Ik ben toch geen bandiet? sprak hij kwaad. De kozakken zetten hem op een paard en voerden hem naar Jatsk. De hele weg bedreigde Poegatsjov hen met de wraak van een grootvorst. Een keer wist hij zijn handen te bevrijden, pakte een sabel en een pistool, verwondde met een schot een van de kozakken en riep dat de verraders geboeid moesten worden. Maar er luisterde niemand meer naar hem. Toen de kozakken in de buurt van Jaïtsk gekomen waren, stuurden ze iemand om de com- | |
[pagina 150]
| |
mandant hiervan op de hoogte te stellen. De kozak Chartsjev en sergeant Bardovski werden vanuit de vesting naar hen toe gestuurd. Ze namen Poegatsjov in ontvangst, sloegen hem in het blok en brachten hem naar de stad, regelrecht naar het huis van garde-kapitein Mavrin, een lid van de onderzoekscommissie. Mavrin onderwierp de usurpator aan een verhoor. Poegatsjov gaf meteen alles toe. Het was Gods wil, zei hij, om Rusland via mijn zondigheid te straffen. De inwoners kregen het bevel zich op het marktplein te verzamelen. Daar werden ook de in de boeien geslagen rebellen heengebracht. Mavrin bracht Poegatsjov naar buiten en toonde hem aan het volk. Allen herkenden hem; de rebellen bogen het hoofd. Poegatsjov begon hen op luide toon met verwijten te overladen, zeggende: Jullie hebben mij te gronde gericht; jullie hebben me een paar dagen achter elkaar overreed om de naam van wijlen de grote tsaar aan te nemen; ik weigerde lang, en nadat ik toegestemd had, geschiedde alles volgens jullie wil en instemming, maar jullie hebben vaak zonder mijn medeweten gehandeld en zelfs tegen mijn wil. De rebellen antwoordden met geen woord. Soevorov was intussen in Oezen gearriveerd, waar hij van in dit oord wonende kluizenaars hoorde dat Poegatsjov door zijn kornuiten geboeid was en dat ze hem naar Jaïtsk hadden gebracht. Soevorov haastte zich daarheen. 's Nachts verdwaalde hij en stuitte op kampvuren die in de steppe waren aangelegd door Kazachse rovers. Soevorov viel hen aan en verdreef hen; hierbij verloor hij een paar man, waaronder zijn adjudant Maksimovitsj. Een paar dagen later arriveerde hij in Jaïtsk. Simonov droeg Poegatsjov aan hem over. Soevorov ondervroeg de beroemde rebel nieuwsgierig over zijn militaire acties en bedoelingen en bracht hem naar Simbirsk, waar ook graaf Panin heen zou komen. Poegatsjov zat in een houten kooi op een tweewielige wagen. Een sterk detachement met twee kanonnen omringde hem. Soevorov bleef voortdurend in de buurt. In het op honderdvijftig kilometer van Samara gelegen dorp Mosty brak brand uit in de buurt van het huis waar Poegatsjov overnachtte. Men haalde hem uit de kooi en bond hem samen met zijn zoon, een levendige en dappere jongen, aan de wagen vast. Soevorov zelf bewaakte hem de hele nacht. 's Nachts en bij stormachtig weer stak Soevorov in Kosporja, tegenover Samara, de Wolga over en arriveerde begin oktober in Simbirsk. Poegatsjov werd regelrecht naar het huis van graaf Panin | |
[pagina 151]
| |
gebracht die hem, omringd door zijn staf, op het bordes tegemoet trad. ‘Wie ben jij?’ vroeg hij de usurpator. Jemeljan Ivanovitsj Poegatsjov, antwoordde deze. Hoe durfde jij, dief, je voor tsaar uit te geven,’ vervolgde Panin. Ik ben geen raafGa naar eind1., repliceerde Poegatsjov, spelend met woorden en zich volgens zijn gewoonte allegorisch uitdrukkend, Ik ben het ravenjong en de raaf vliegt nog. Men moet weten dat de Jaïk-kozakken om het gerucht dat overal de ronde deed te ontzenuwen op hun beurt het gerucht in omloop hadden gebracht dat zich onder hen inderdaad een zekere Poegatsjov bevond, maar dat hij met de keizer Peter III die hen aanvoerde, niets gemeen had. Toen Panin merkte dat de brutaliteit van Poegatsjov indruk maakte op het volk dat zich rond het huis verzameld had, sloeg hij de usurpator tot bloedens toe op zijn gezicht en rukte een pluk uit zijn baard. Poegatsjov viel op zijn knieën en smeekte om genade. Hij werd onder strenge bewaking gesteld, geboeid aan armen en benen, met om zijn middel een ijzeren ring die met een ketting aan de muur vastzat. De academist Rytsjkov, de vader van de gedode commandant van Simbirsk, zag hem hier en beschreef hun ontmoeting. Poegatsjov at vissoep uit een houten bord. Toen hij Rytsjkov zag, zei hij tegen hem: ‘Welkom’, en nodigde hem uit om met hem het middagmaal te gebruiken. ‘Waaruit,’ zo schrijft de academist, ‘ik zijn laaghartige geest leerde kennen.’ Rytsjkov vroeg waar hij het lef vandaan had gehaald om zulke grote misdaden te begaan? Poegatsjov antwoordde: Ik ben schuldig tegenover God en de keizerin, maar ik zal proberen voor al mijn schuld te boeten. En hij bekrachtigde zijn woorden met een vloek (uit laaghartigheid, merkt Rytsjkov opnieuw op). Toen hij over zijn zoon sprak, kon Rytsjkov zijn tranen niet bedwingen en Poegatsjov begon, naar hem kijkend, zelf ook te huilen. Uiteindelijk stuurde men Poegatsjov naar Moskou, waar over zijn lot beslist moest wordenGa naar eind2.. Men vervoerde hem in een winter-huifkar met regelmatig verwisselde burgerpaarden. Garde-kapitein Galachov en kapitein Povalo-Sjvejkovski, die een paar maanden daarvoor nog krijgsgevangene was geweest van de usurpator, begeleidden hem. Hij was geboeid; soldaten voedden hem uit hun handen en zeiden tegen de kinderen die zich om zijn huifkar verdrongen: Vergeet niet, kinderen, dat jullie Poegatsjov gezien hebben. Oude mensen vertellen nog steeds over zijn gedurfde antwoorden op de vragen van passerende edelen. De hele reis was hij vrolijk en rustig. In Moskou werd hij begroet door de talrijke menigte die | |
[pagina 152]
| |
kort geleden nog met ongeduld op hem wachtte en nauwelijks tot bedaren gebracht was door de arrestatie van de afschrikwekkende boosdoener. Hij werd vastgezet op de Munt, waar twee maanden lang van 's morgens vroeg tot 's avonds laat nieuwsgierigen de aan de muur geketende en in zijn machteloosheid nog steeds ontzagwekkende opstandeling konden zien. Men vertelt dat veel vrouwen flauw vielen door zijn vurige blik en dreigende stem. Voor het gerecht legde hij een onverwachte kleinmoedigheid aan de dagGa naar eind3.. Men was gedwongen hem geleidelijk aan voor te bereiden op het aanhoren van het doodvonnis. Poegatsjov en Perfiljev werden veroordeeld tot vierendeling, Tsjika tot onthoofding, Sjigajev, Padoerov en Tornov tot de galg en achttien anderen tot bestraffing met de knoet en verbanning naar Siberië voor het verrichten van dwangarbeid. De terechtstelling van Poegatsjov en zijn kornuiten werd op 10 januari 1775 in Moskou voltrokken. Van de ochtend af liep een grote menigte te hoop op het terrein dat het Moeras genoemd wordt. Hier was een hoog schavot opgericht, waarop beulen zaten die in afwachting van de slachtoffers wijn dronken. Rond het schavot waren drie galgen opgericht. Enige infanterieregimenten stonden in slagorde hier omheen. De officieren droegen vanwege de hevige kou pelsmantels. De daken van de huizen en winkels waren bezaaid met mensen, en het laaggelegen deel van het plein en de naburige straten stonden vol met rijtuigen. Plotseling geraakte alles in beweging, men riep: ‘Daar komt ie, daar komt ie!’ Achter een detachement kurassiers reed een slee met een hoge bank; hierop zat Poegatsjov met ontbloot hoofd en tegenover hem een geestelijke. Ook een ambtenaar van de geheime politie bevond zich op de slee. Tijdens de hele rit boog Poegatsjov naar beide kanten. De slee werd gevolgd door de menigte van de overige veroordeelden en ook nog door een ruiterij-eenheid. Een ooggetuige, die in die tijd de kinderjaren nog nauwelijks ontgroeid was en nu een met dichtersroem overladen grijsaard en staatsman isGa naar eind4., beschrijft het bloedige schouwspel op de volgende manier: ‘De slee stopte voor het trappetje van het schavot. Nauwelijks hadden Poegatsjov en zijn gunsteling Perfiljev, vergezeld van een geestelijke en twee ambtenaren, het schavot betreden of er weerklonk een commando: Presenteer het geweer, en een van de ambtenaren begon een manifest voor te lezen waarvan ik bijna ieder woord kon verstaan. Toen de voor- en achternaam van de voornaamste boosdoener | |
[pagina 153]
| |
werden voorgelezen, alsook de naam van de kozakkennederzetting waar hij geboren was, vroeg de hoofdcommissaris van politie hem luid: Ben jij de Donkozak Jemelka Poegatsjov? Waarop hij even luid antwoordde: Ja, heer, ik ben de Donkozak Jemelka Poegatsjov uit de nederzetting Zimovejsk. Daarna, zolang het manifest werd voorgelezen, keek hij naar de kathedraal en bekruisigde zich vaak. Zijn medestrijder Perfiljev, een tamelijke grote, pokdalige man met een kromme rug en een woest uiterlijk, bleef onbeweeglijk staan en keek naar de grond. Na de voorlezing van het manifest sprak de geestelijke enkele woorden tot hen, zegende hen en verliet het schavot. Degene die het manifest had voorgelezen, volgde hem. Toen maakte Poegatsjov, zich bekruisigend en zich naar de kerken wendend, enkele diepe buigingen. Vervolgens begon hij gehaast afscheid te nemen van het volk; hij boog naar alle kanten en sprak met brekende stem: Vergeef me, rechtgelovig volk; vergeef me wat ik jullie heb aangedaan... vergeef me, rechtgelovig volk! Bij dat laatste woord gaf de executeur een teken en wierpen de beulen zich op de veroordeelde om hem te ontkleden, trokken hem zijn witte pelsjas van schapevacht uit en scheurden de mouwen van zijn zijden, karmozijnrode korte kaftan open. Poegatsjov hief zijn handen ten hemel, viel achterover, en in een oogwenk hing zijn bebloede hoofd al in de lucht, bij de haren omhoog gehouden door de beul. De executeur had het geheime consigne gekregen om het lijden van de misdadigers te bekortenGa naar eind5.. Het lijk werden door de beulen de handen en voeten afgehakt en deze werden op de vier hoeken van het schavot getoond; later werd het hoofd op een hoge paal gespietst en eveneens getoond. Perfiljev bekruisigde zich, ging met zijn gezicht naar beneden op de grond liggen en bleef onbeweeglijk liggen. De beulen tilden hem op en stelden hem op dezelfde manier terecht als Poegatsjov. Sjigajev, Padoerov en Tornov vertoonden aan de galg al hun laatste stuiptrekkingen. Op dat moment rinkelde er een belletje; men bracht Tsjika naar Oefa, waar zijn terechtstelling zich moest voltrekken. Hierna begonnen de openbare tuchtigingen. De mensen verspreidden zich en er bleef slechts een kleine groep nieuwsgierigen staan bij de paal waaraan de tot de knoet veroordeelden de een na de ander werden vastgebonden. De afgehakte ledematen van de gevierendeelde opstandelingen werden bij de Moskouse stadspoorten tentoongesteld en enkele dagen later samen met de lijken verbrand. De beulen verstrooiden de as in de wind. De opstandelingen aan wie gra- | |
[pagina 154]
| |
tie was verleend, werden de dag na de terechtstellingen tot voor het Granieten Paleis gebracht, waar hun in het openbaar vergiffenis werd geschonken en hun in aanwezigheid van een talrijke menigte de boeien werden afgedaan. Zo eindigde een door een handvol ongehoorzame kozakken begonnen opstand die door de onvergeeflijke nalatigheid van de overheid steeds krachtiger geworden was en het rijk van Siberië tot Moskou en van de Koeban tot de wouden van Moerom aan het wankelen had gebracht. Het zou nog lang duren voor de rust zich volledig hersteld had. Panin en Soevorov bleven het hele jaar in de gepacificeerde gouvernementen om daar de verzwakte macht van de regering te bevestigen, de verwoeste steden en vestingen te herstellen en de laatste sporen van de beëindigde opstand uit te wissen. Eind 1775 werd een algemene amnestie afgekondigd en werd bevolen de hele zaak voor altijd te vergeten. Catharina, die de herinnering aan dit verschrikkelijke tijdperk wilde vernietigen, schafte de oude naam af van de rivier welker oevers getuige waren geweest van de opstand. De Jaïk-kozakken werden omgedoopt tot Oeral-kozakken, en hun stadje kreeg de naam Oeralsk. Maar de naam van de verschrikkelijke rebel weergalmt nog steeds in de streken waar hij heeft huisgehouden. Onder het volk leeft nog steeds de herinnering voort aan de bloedige tijd die het - zo veelzeggend - Poegatsjovsjtsjina heeft genoemd. |
|