De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Vier verhalen
| |
[pagina 133]
| |
Er kwam geen antwoord, dus met maandag ging het helemaal soepel. Een telegram was voldoende: ‘Maandag ook uitgesloten.’ Nu had ik zeven dagen per week vrij en ik was trots op mijn revolte. (l'Homme revolté, Albert Camus, 1913-1960). Maar na enige tijd merkte ik op dat een week slechts zeven dagen telt en dat ik daarom niet meer dan zeven vrije dagen per week kan hebben. Een dergelijke beperking van mijn vrijheid leek mij onaanvaardbaar. Dus stuurde ik een telegram naar meneer God: ‘Onmiddellijk achtste dag scheppen.’ Hij antwoordde niet, wat mij in mijn mening sterkte dat Nietzsche gelijk had (Friedrich Nietzsche 1844-1900): God bestaat niet. Maar als dat het geval is, wiens schuld is het dan dat de week slechts zeven dagen telt en dat ik niet meer dan zeven dagen per week vrij kan hebben? Ik nam een knuppel en verschool me bij de trap. Als de buurman voorbij zou komen, zou hij ervan langs krijgen. Iemand moest toch verantwoordelijk zijn voor het mij aangedane onrecht. | |
HamletDe directeur heeft me geroepen en zei: ‘Gefeliciteerd! Wij hebben besloten dat u de geschiktste kandidaat bent voor de rol van Hamlet.’ Zoals elke acteur heb ik er altijd van gedroomd deze rol te spelen. Dus was ik buiten mezelf van vreugde. Ik bedankte de directeur uitgebreid en beloofde hem dat ik mijn uiterste best zou doen om mijn taak naar behoren te vervullen. De repetities zouden bijna beginnen, toen de directeur mij ten tweeden male bij zich riep. Hij scheen zich ongemakkelijk te voelen. ‘Er hebben zekere ontwikkelingen plaatsgevonden. Het gezelschap vindt dat een individu wordt bevoordeeld, als u de rol van Hamlet krijgt.’ ‘Dus dat betekent dat iemand anders Hamlet zal spelen?’ ‘Nee, dat zou ook bevoordeling van een individu zijn. Maar wij hebben een oplossing gevonden. Hamlet zal door u en nog acht andere acteurs gespeeld worden. Meer dan negen toneelspelers die Hamlet zouden kunnen zijn, heb ik gelukkig niet in ons gezelschap.’ | |
[pagina 134]
| |
‘Ik begrijp het. Dat betekent dus ik en nog acht anderen, om de beurt.’ ‘Nee, allemaal tegelijkertijd.’ ‘Hoe kan dat, tegelijkertijd? Toch niet in dezelfde voorstelling?’ ‘Ja, in dezelfde, iedere avond.’ ‘Dat is toch onmogelijk! Negen Hamlets in één Hamlet?!’ ‘Inderdaad!’ ‘Aha, dus dat betekent dat de eerste afgaat en de tweede opkomt, tot die afgaat en de derde opkomt, enzovoort.’ ‘Nee, want dan komt het probleem van de volgorde naar voren, met als gevolg het verkrachten van gelijke rechten. Niemand hoort eerste, tweede of negende te zijn. U vergeet dat iedereen gelijke kansen behoort te krijgen, meneer.’ ‘Maar hoe dan?!’ ‘In koor.’ Ik liet me op de stoel vallen. De directeur stond op, kwam achter zijn bureau vandaan en legde zijn hand op mijn schouders. ‘Kop op! Wij doen goed werk voor de gemeenschap en ook op artistiek vlak kan het een geweldige prestatie worden. We hebben al een regisseur die dat op zich zal nemen. Zeer interessant experiment, avantgardistisch. Het opsplitsen van Hamlet in negen persoonlijkheden, begrijpt u wel.’ ‘Ik begrijp het. Dieptepsychologie.’ ‘Dat brengt u uitstekend onder woorden.’ Daarna boog hij voorover en voegde er met zachte stem aan toe: ‘Onder ons gezegd, niemand zal u verbieden om wat luider te spreken dan de andere Hamlets.’ De repetities begonnen. Het was een beetje druk in de kleedkamer en op het podium struikelden wij weliswaar over elkaar, maar niettemin ontstond er een sterke collectieve geest. Zo ging het tot aan de première. Het eerste bedrijf verliep redelijk, maar toen wij bij de scène op het kerkhof kwamen, bleek dat ik zonder schedel van Yorick stond, door een vergissing van de productieassistent, die slechts voor acht schedels had gezorgd. Gezien deze omstandigheden wilde ik de schedel van mijn linker collega afpakken, maar die liet dit niet toe en we vielen samen in het graf. Tegelijkertijd begonnen de anderen met elkaar te vechten, want onze schedel was op het toneel blijven liggen, dus waren er nog steeds acht schedels en ze waren met z'n zevenen en ieder wilde die tweede schedel voor zichzelf hebben. | |
[pagina 135]
| |
Negen liepen letsel op, er waren vijf gevallen van gezichtsverwondingen en drie slachtoffers met steekwonden. Wie zei ook alweer dat Hamlet de tragedie van één individu is? | |
Nacht in het hotelIk stond al op het punt in slaap te vallen toen er aan de andere kant van de muur een plof klonk. O ja, nu begint het, dacht ik. Wat nu volgt is een bekend verhaal. Een buurman trok zijn schoen uit en liet die op de grond vallen. Nu zal ik niet kunnen slapen, totdat hij zijn andere schoen heeft uitgetrokken en daar kan ik lang op wachten. Groot was mijn opluchting toen vrijwel meteen de tweede plof volgde. Weer was ik bijna ingeslapen toen achter de muur voor de derde maal een plof klonk, waardoor ik van mijn slaap beroofd werd. Dit had ik niet verwacht. Zou mijn buurman drie benen hebben? Onmogelijk! Zou hij dan een schoen opnieuw aangetrokken en weer uitgetrokken hebben? Onwaarschijnlijk. Blijkbaar had ik dus twee buren. En toen begon mijn kwelling, precies zoals ik verwacht had. Het enige wat mij gaande hield, was de hoop dat hij toch ooit de tweede schoen zou moeten uittrekken. Hoe dan ook, de nacht schreed voort en je kon wachten zolang je wilde, zonder dat de tweede, dus de vierde plof kwam. Ik heb geen oog dicht gedaan en 's ochtends ging ik totaal uitgeput naar beneden om te ontbijten. Daar kwam ik mijn buurman tegen. Ik keek rond of ik de andere zag, maar er was geen andere, alleen die ene. De tweede is zeker dronken in slaap gevallen en ligt nu nog te snurken met één schoen aan. ‘Heeft u muizen op uw kamer?’ knoopte mijn buurman een gesprek aan. ‘Want bij mij zitten ze wel. Ze gingen zo tekeer dat ik er een schoen heengooide om ze te laten ophouden.’ Sindsdien ben ik gestopt met logisch denken. Eén stomme muis is sterker dan de hele logica en logica leidt alleen maar tot slapeloosheid. | |
[pagina 136]
| |
WaarschuwingOp straat ontmoette ik iemand die ik jaren geleden van nabij heb leren kennen, wat mij betreft bij toeval en zelfs tegen mijn zin. Ik wilde niet met hem praten en stak de straat over. Maar hij stak ook over en sneed mij de pas af. ‘Goed dat ik je zie!’ riep hij vrolijk. ‘Ik heb belangrijk nieuws voor je.’ ‘Wat dan?’ want mijn nieuwsgierigheid was toch gewekt. ‘Een sensatie! Als iemand anders het je vertelde zou je het niet geloven. Maar nu hoor je het van mij. Uit de eerste hand, zogezegd.’ ‘Vertel het nou maar.’ ‘Kan jij je nog herinneren dat ik je ooit bestolen heb?’ ‘Er staat me iets bij. Hoezo?’ ‘Nou, daar heb ik nu een gewetensconflict over.’ ‘Bedoel je dat je het geld wilt teruggeven?’ ‘Nee, maar ik lijd eronder. Ik heb me als de grootste schurk misdragen, als een Judas. Wat vind jij daarvan?’ ‘Dan kan je misschien dat geld teruggeven?’ ‘Laten we het niet over details hebben. De ethische gevoelens zijn het belangrijkst. Wat mij betreft zitten die goed.’ ‘Echt waar?’ ‘Je kunt je niet voorstellen hoe zwaar ik eronder lijd. Ik heb je geruïneerd, je ging eraan kapot. Mijn hart breekt als ik eraan denk.’ ‘Dat spijt me.’ ‘Ach ja. Niets is erger dan een gewetensconflict. En kan jij je nog herinneren dat je mij hebt aangegeven wegens diefstal en dat jij toen werd veroordeeld wegens valse beschuldigingen? Mijn zwager, God hebbe zijn ziel, was toen minister van justitie. Tegenwoordig zie ik 's nachts in mijn dromen steeds mijn zwager, die hoofdschuddend zegt: “Dat was niet best”.’ ‘Ach, je zwager overdrijft.’ ‘Ik kan het mezelf nooit vergeven. En kan je je nog herinneren dat ik er met je vrouw vandoor ben gegaan?’ ‘Een moment van zwakte.’ ‘Het was geen moment. Ik deed het met voorbedachten rade. Ik dreigde dat jij tien jaar gevangenisstraf zou krijgen in plaats van vijf, als zij mij niet ter wille was. Het was pure chantage.’ | |
[pagina 137]
| |
‘Ach, een kleinigheid.’ ‘Hoe bedoel je, kleinigheid?’ ‘Het komt wel vaker voor. Het is niets bijzonders.’ ‘Is het niets bijzonders?’ ‘Nee, trek het je niet aan. Jij bent gewoon overgevoelig. En nu vaarwel. Neem me niet kwalijk. Ik heb geen tijd voor trivialiteiten.’ Hij kwam achter me aan, pakte me bij mijn revers en riep: ‘Jij smeerlap! Ik zit hier met een dramatisch gewetensconflict en jij zegt dat het een trivialiteit is? Dat het niks is, niks bijzonders? Respecteer je het drama van mijn conflict soms niet?’ Hij hief zijn hand op. Als ik me niet snel had losgerukt en was weggerend, zou hij mij helemaal in elkaar geslagen hebben. Gewetensconflicten moet men respecteren, anders kunnen ze gevaarlijk worden. |
|