De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Het geheugen van ShakespeareGa naar voetnoot*
| |
[pagina 119]
| |
Ik zal de plaats noch de datum noemen; ik weet maar al te goed dat dergelijke preciseringen eigenlijk vaagheden zijn. Belangrijker dan het gezicht van Daniel Thorpe dat mijn gedeeltelijke blindheid mij helpt te vergeten, was zijn notoire rampspoed. In de loop der jaren kan men veel dingen leren voorwenden, maar geluk niet. Daniel Thorpe ademde een welhaast tastbare melancholie. Na een lange sessie vond de nacht ons in een willekeurige taveerne. Om ons in Engeland te voelen (waar wij al waren) sloegen wij lauw en donker bier uit rituele tinnen kroezen achterover. ‘In de Punjab,’ zei Barclay, ‘wees men mij op een bedelaar. Een Islamitische traditie schrijft aan koning Salomon een ring toe die hem in staat stelde om de taal van de vogels te verstaan. De faam wilde dat de bedelaar de ring in zijn bezit had. De ring was zo kostbaar dat hij hem nooit kon verkopen, en hij stierf in een van de patio's van de moskeeën van Wazil Khan, in Lahore.’ Ik bedacht dat Chaucer de fabel van de wonderlijke ring had gekend, maar daar iets van zeggen zou de anekdote van Barclay hebben verpest. ‘En de ring?’ vroeg ik. ‘Die raakte zoek, zoals dat pleegt te gaan met magische voorwerpen. Wie weet ligt hij nu in een donker hoekje van de moskee of zit hij aan de hand van een man die ergens woont waar geen vogels zijn.’ ‘Of waar er zo veel zijn,’ merkte ik op, ‘dat wat zij zeggen niet meer te onderscheiden is. Uw relaas, Barclay, heeft iets van een parabel.’ Het was toen dat Daniel Thorpe het woord nam. Hij deed dit op onpersoonlijke wijze, zonder ons aan te kijken. Hij sprak het Engels eigenaardig uit, hetgeen ik toeschreef aan zijn langdurige verblijf in het Oosten. ‘Het is geen parabel,’ zei hij, ‘en als het dat wel is, is ze waar. Er zijn dingen die zo kostbaar zijn dat ze niet verkocht kunnen worden.’ De woorden die ik tracht te reconstrueren maakten minder indruk op mij dan de overtuiging waarmee Daniel Thorpe ze uitsprak. Wij dachten dat hij meer ging zeggen, maar plotseling zweeg hij, als had hij spijt van zijn woorden. Barclay nam afscheid. Getweeën keerden wij terug naar ons hotel. Het was al laat, maar Daniel Thorpe stelde voor het gesprek in zijn kamer voort te zet- | |
[pagina 120]
| |
ten. Na enkele onbenulligheden zei hij me: ‘Ik bied u de ring van de koning aan. Uiteraard hanteer ik een metafoor, maar wat achter deze metafoor schuilgaat is niet minder wonderbaarlijk dan de ring. Ik bied u het geheugen van Shakespeare aan, vanaf zijn jongste jaren tot aan de eerste dagen van April 1616.’ Ik kon geen woord uitbrengen. Het was of mij de zee werd aangeboden. Thorpe vervolgde: ‘Ik ben geen bedrieger. Ik ben niet gek. Ik verzoek u om uw oordeel op te schorten tot u mij gehoord heeft. Barclay zal u gezegd hebben dat ik legerdokter ben, of ben geweest. Het relaas kan in weinig woorden worden gedaan. Het vangt aan in het Oosten, in een veldhospitaal, bij dageraad. De precieze datum doet er niet toe. Een soldaat eersteklas, Adam Clay, die door twee geweerkogels geraakt was, bood mij kort voor zijn einde, met zijn laatste adem, het onschatbare geheugen aan. De doodsstrijd en koortsaanvallen zijn inventief; ik aanvaardde het aanbod zonder er geloof aan te hechten. Daarbij komt dat er niets vreemds is na een veldslag. Hij had amper de tijd om mij de zonderlinge voorwaarden van zijn gift uiteen te zetten. De bezitter dient het geschenk hardop aan te bieden en de ander dient het te aanvaarden. De gever verliest het voor altijd. De naam van de soldaat en de pathetische scène van de overdracht kwamen mij voor als literair, in de slechte zin van het woord. Ietwat geïntimideerd vroeg ik hem: ‘U bezit nu het geheugen van Shakespeare?’ Thorpe antwoordde: ‘Vooralsnog bezit ik twee geheugens. Mijn eigen geheugen en dat van de Shakespeare die ik ten dele ben. Liever gezegd, twee geheugens bezitten mij. Er is een zone waar zij verward raken. Er is een gelaat van een vrouw waarvan ik niet weet aan welke eeuw ik het moet toeschrijven.’ Ik vroeg hem: ‘Wat heeft u met het geheugen van Shakespeare gedaan?’ Er viel een stilte. Toen zei hij: ‘Ik heb een biografische roman geschreven die de minachting van de critici en een zeker commercieel succes in de Verenigde Staten en de koloniën opgeleverd heeft. Ik geloof dat dat alles is. Ik heb u gewaarschuwd dat mijn gift geen sinecure is. Ik wacht nog op uw antwoord.’ Ik verviel in gepeins. Had ik niet mijn leven - niet minder kleurloos dan zonderling - gewijd aan de zoektocht naar Shakespeare? | |
[pagina 121]
| |
Was het dan niet rechtvaardig, dat ik hem aan het eind van de dag zou vinden? Ieder woord zorgvuldig articulerend, zei ik: ‘Ik aanvaard het geheugen van Shakespeare.’ Ongetwijfeld gebeurde er iets, maar ik voelde het niet. Nauwelijks het begin van een wellicht denkbeeldige vermoeidheid. Het staat mij helder voor de geest dat Thorpe mij zei: ‘Zijn geheugen is al in uw bewustzijn binnengedrongen, maar u zult het moeten ontdekken. Het zal in uw dromen opduiken, en in uw wakende uren, bij het doorbladeren van een boek of bij het omslaan van een hoek. Wees niet ongeduldig, verzin geen herinneringen. Het toeval kan het bevorderen of ophouden, op zijn eigen raadselachtige manier. Naarmate ik ga vergeten, zult u gaan herinneren. Ik kan u geen termijn beloven.’ Wat van de nacht restte, besteedden wij aan de discussie over het personage Shylock. Ik omzeilde het vraagstuk of Shakespeare persoonlijke omgang met joden had gehad. Ik wou niet dat Thorpe zou denken dat ik hem aan een proeve onderwierp. Ik stelde vast - met opluchting of verontrusting, dat weet ik niet - dat zijn opvattingen even academisch en even conventioneel waren als de mijne. Ondanks de doorwaakte nacht kon ik de daarop volgende de slaap niet vatten. Ik ontdekte, zoals ik zo vaak had ontdekt, dat ik een lafaard was. Uit angst om teleurgesteld te worden gaf ik mij niet over aan de gulle verwachting. Ik probeerde te denken dat het geschenk van Barclay illusoir was. Onweerstaanbaar zegevierde de verwachting. Shakespeare zou van mij zijn zoals niemand ooit van iemand geweest was, noch in de liefde, noch in de vriendschap, noch zelfs in de haat. In zekere zin zou ik Shakespeare worden. Ik zou de tragedies niet schrijven, noch de gekunstelde sonnetten, maar ik zou mij het ogenblik herinneren waarop mij de heksen, die ook de schikgodinnen zijn, mij geopenbaard werden, alsook dat andere waarop mij de onmetelijke regels gegeven werden:
And shake the yoke of inauspicious stars
From this worldweary flesh.
Ik zou mij Anne Hathaway herinneren zoals ik mij die reeds rijpe vrouw herinner die mij, zo veel jaren geleden ondertussen, de liefde leerde kennen in een appartement te Lübeck. (Ik probeerde mij haar voor de geest te halen en kon mij slechts het vergeelde | |
[pagina 122]
| |
behang en het licht dat door het raam binnenviel herinneren. Deze eerste mislukking zou mij op alle volgende hebben moeten voorbereiden.) Ik was ervan uitgegaan dat de beelden van het wonderbaarlijke geheugen bovenal visueel zouden zijn. De werkelijkheid was anders. Dagen later, onder het scheren, sprak ik tot de spiegel enige woorden die mij verbaasden en die, zoals een collega mij verduidelijkte, deel uitmaken van An ABC van Chaucer. Op een middag, bij het verlaten van het British Museum, floot ik een eenvoudige melodie die ik nooit gehoord had. De lezer zal het gemeenschappelijke kenmerk opgevallen zijn van deze eerste openbaringen van een geheugen dat, ondanks de schittering van sommige metaforen, veeleer auditief dan visueel was. De Quincey stelt dat het menselijk brein een palimpsest is. Ieder nieuw geschrift bedekt het voorafgaande en wordt door het volgende bedekt, maar het almachtige geheugen kan iedere afdruk blootleggen, hoe kortstondig deze ook geweest is, als het maar voldoende stimulans krijgt. Afgaand op zijn testament was er in het huis van Shakespeare niet één boek aanwezig, zelfs geen bijbel, maar iedereen weet welke auteurs hij het liefste las. Chaucer, Gower, Spenser, Christopher Marlowe. De Kroniek van Holinshed, de Montaigne van Florio, de Plutarchus van North. Ik bezat het geheugen van Shakespeare in latente vorm; het lezen, dat wil zeggen het herlezen van deze oude banden zou de stimulans zijn die ik zocht. Ik herlas ook zijn sonnetten, die zijn meest directe werk zijn. Ik stuitte meer dan eens op de duiding of op de vele duidingen. Goede verzen dwingen ons hardop te lezen; na enkele dagen hervond ik moeiteloos de rollende r en de open vocalen van de zestiende eeuw. Ik schreef in het Zeitschrift für germanische Philologie dat sonnet 107 naar de heugenswaardige nederlaag van de Onoverwinnelijke Armada verwijst. Ik herinnerde mij niet dat Samuel Butler, in 1899, deze hypothese reeds geformuleerd had. Zoals te voorzien was bleek een bezoek aan Stratford-on-Avon vruchteloos. Later deed zich de geleidelijke transformatie van mijn dromen voor. Mij waren niet, zoals De Quincey, luisterrijke nachtmerries vergund, noch genadige allegorische visioenen, op de wijze van zijn leermeester Jean Paul. Onbekende gezichten en vertrekken | |
[pagina 123]
| |
betraden mijn nachten. Het eerste gezicht dat ik identificeerde was dat van Chapman; vervolgens dat van Ben Jonson en dat van een buurman van de dichter, die niet in de biografieën vermeld wordt, maar die Shakespeare geregeld gezien zal hebben. Wie een encyclopedie aanschaft, schaft niet elke regel, elke alinea, elke pagina en elke afbeelding aan; hij verschaft zich slechts de mogelijkheid om enkele van deze dingen te leren kennen. Als dit al het geval is met een entiteit die, gegeven de alfabetische volgorde van de onderdelen ervan, concreet en betrekkelijk eenvoudig is, wat zal er dan niet gebeuren met een abstracte en variabele entiteit, ondoyant et divers, zoals het magische geheugen van een dode? Het is niemand gegeven in één enkel ogenblik de volkomenheid van zijn verleden te overzien. Noch Shakespeare, voor zover ik weet, noch mij, zijn gedeeltelijke erfgenaam, was deze gave vergund. Het geheugen van een mens is geen optelsom; het is een wanorde van onbepaalde mogelijkheden. Als ik mij niet vergis, spreekt Augustinus van de paleizen en grotten van het geheugen. De tweede metafoor is de meest correcte. In deze grotten trad ik binnen. Zoals het onze bevatte het geheugen van Shakespeare gebieden, uitgestrekte gebieden, van duisternis, door hem vrijwillig verworpen. Niet zonder ontstemming herinnerde ik mij dat Ben Jonson hem Latijnse en Griekse hexameters had laten reciteren waarbij zich het oor, het onvergelijkelijke oor van Shakespeare, herhaaldelijk had vergist, tot groot vermaak van zijn gezelschap. Ik leerde gemoedstoestanden van geluk en van somberte kennen die de gangbare menselijke ervaring overstijgen. Gedurende een week van raadselachtig geluk ging ik bijna geloven dat ik Shakespeare was. Zijn werk hernieuwde zich voor mij. Ik weet dat de maan voor Shakespeare veeleer dan de maan Diana was, en veeleer dan Diana dat duistere en talmende woord: moon. Ik maakte een notitie van weer een andere ontdekking. De schijnbare laksheden van Shakespeare, die absences dans l'infini waarvan Hugo apologetisch spreekt, waren opzettelijk. Shakespeare tolereerde ze, of integreerde ze, opdat zijn discours, bestemd voor het toneel, spontaan en niet te gepolijst of gekunsteld (nicht allzu glatt und gekünstelt) zou overkomen. Deze zelfde overweging bracht hem ertoe zijn metaforen door elkaar te halen: | |
[pagina 124]
| |
my way of life
Is fall'n into the sear, the yellow leaf.
Op een ochtend onderscheidde ik een zonde in de diepten van zijn geheugen. Ik zal deze niet proberen te definiëren; Shakespeare heeft haar voor eens en voor altijd begaan. Laat ik ermee volstaan te verklaren dat er in deze zonde geen perversiteit school. Ik begreep dat de drie vermogens van de menselijke ziel, geheugen, verstand en wil, geen scholastisch verzinsel zijn. Het geheugen van Shakespeare kon mij niets anders openbaren dan Shakespeare's omstandigheden. Het is duidelijk dat deze niet de uitzonderlijkheid van de dichter uitmaken; waar het om gaat, is het werk dat hij met dit vluchtige materiaal vervaardigd heeft. Zoals Thorpe had ik mij in mijn argeloosheid voorgenomen, een biografie te schrijven. Het duurde niet lang eer ik begreep dat dit literaire genre een schrijftalent vereist dat mij vreemd is. Ik ben geen verteller. Ik kan niet eens mijn eigen verhaal vertellen, dat veel uitzonderlijker is dan dat van Shakespeare. Bovendien zou het boek nutteloos zijn. Het toeval of het lot schonk Shakespeare de triviale en gruwelijke dingen die ieder mens kent; hij wist deze om te zetten in fabels, in veel levendigere personages dan de grijze man die ze droomde, in verzen die de generaties niet zullen loslaten, in verbale muziek. Waartoe dit weefsel ontrafelen, waartoe het bouwwerk ondergraven, waartoe de klank en de furie van Macbeth reduceren tot de overzichtelijke proporties van een documentaire biografie of een realistische roman? Goethe vormt, zoals bekend, de officiële cultus van Duitsland; inniger is de Shakespeare-cultus, die wij niet zonder nostalgie belijden. (In Engeland vormt Shakespeare, die zo veraf staat van de Engelsen, de officiële cultus; het boek van Engeland is de bijbel.) In de eerste fase van het avontuur ervoer ik het geluk Shakespeare te zijn; in de laatste, de beklemming en de ontzetting. Aanvankelijk mengden de twee geheugens hun wateren niet. Na verloop van tijd begon de grote rivier van Shakespeare mijn bescheiden beekje te bedreigen en bijna te overspoelen. Vol schrik stelde ik vast dat ik de taal van mijn vaderen aan het vergeten was. Aangezien de persoonlijke identiteit in het geheugen gegrondvest is, begon ik voor mijn verstand te vrezen. Mijn vrienden kwamen mij soms opzoeken; het verbaasde mij dat zij niet in de gaten hadden dat ik in de hel verkeerde. | |
[pagina 125]
| |
Ik begon de alledaagse dingen die mij omringden (die alltägliche Umwelt) niet te begrijpen. Op zekere ochtend raakte ik verdwaald tussen grote metalen, houten en glazen vormen. Gefluit en geroep brachten mij van mijn stuk. Pas na een ogenblik, dat mij eeuwig toescheen, herkende ik de locomotieven en wagons van het station van Bremen. Naar gelang de jaren verstrijken, heeft ieder mens de plicht te berusten in het groeiende gewicht van zijn geheugen. Ik moest er twee torsen, die soms met elkaar verward raakten: dat van mij en het andere, onverwoordbare. Alle dingen willen blijven wat zij zijn, heeft Spinoza geschreven. De steen wil een steen zijn, de tijger een tijger, ik wilde weer Hermann Soergel zijn. Ik ben de datum vergeten waarop ik besloot mij te bevrijden. Ik koos de eenvoudigste methode. Ik draaide willekeurige telefoonnummers. Kinderstemmen of vrouwenstemmen antwoordden. Het leek mij dat het mijn plicht was, ze te respecteren. Ten slotte trof ik de stem van een geschoold man. Ik vroeg hem: ‘Wilt u het geheugen van Shakespeare hebben? Ik weet dat ik u een zware last aanbied. Denk er goed over na.’ Een ongelovige stem antwoordde: ‘Dat risico durf ik te lopen. Ik aanvaard het geheugen van Shakespeare.’ Ik zette de voorwaarden van de gift uiteen. Paradoxalerwijs voelde ik een nostalgie naar het boek dat ik had moeten schrijven en dat mij niet vergund was te schrijven, en tegelijkertijd de vrees dat mijn gast, de geestverschijning, mij nooit zou verlaten. Ik hing op en herhaalde hoopvol deze gelaten woorden: Simply the thing I am shall make me live. Ik had allerlei disciplines verzonnen om het oude geheugen tot leven te wekken; ik moest andere zoeken om het uit te wissen. Eén van de vele was de studie van de mythologie van William Blake, een rebelse discipel van Swedenborg. Ik stelde vast dat deze minder complex dan gecompliceerd was. Deze en andere wegen bleken nutteloos; zij voerden mij alle terug naar Shakespeare. Ten slotte stuitte ik op de enige oplossing om het wachten mee te vullen: de gestrenge en onmetelijk weidse muziek: Bach.
P.S. 1924 - Ik ben nu reeds een mens onder de mensen. Wanneer ik wakker ben, ben ik de emeritus hoogleraar Hermann Soergel, | |
[pagina 126]
| |
die een kaartsysteem bijhield en erudiete onbenulligheden schreef, maar in de vroege ochtend weet ik soms dat degene die droomt de ander is. Af en toe word ik bezocht door kleine en vluchtige herinneringen die wellicht authentiek zijn. |
|