De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Interview | |
[pagina 100]
| |
Karel van het Reve:
| |
[pagina 101]
| |
Karel van het Reve. Een geweldig specialist, auteur van Rusland voor beginners, Geschiedenis van de Russische literatuur (van Vladimir de Heilige tot Anton Tsjechov), Siberisch dagboek en vele andere boeken. Oprichter van het Herzen Fonds.
‘Ik ben geboren in 1921, hier in Amsterdam. Mijn vader was journalist en schrijver. Hij werkte bij de krant van de Communistische Partij Nederland en heeft een paar boeken op zijn naam staan. In het begin van de jaren dertig vertrok hij bij de krant en daarna, vermoedelijk in 1935, werd hij secretaris van de Vereniging van Vrienden van de Sovjet-Unie. Hij was redacteur van het blad Rusland vandaag; in die tijd had je zulk soort bladen ook in Frankrijk, Engeland en Duitsland. In 1938 of daaromtrent werd hij ontslagen. Daarna kwam de bezetting. In 1941, de Duitsers waren inmiddels in oorlog met de Sovjet-Unie, wilden ze hem arresteren. Maar hij was niet thuis. Hij was toen al uit de partij gezet, alleen wisten wij daar niets van. Maar plotseling begonnen alle kennissen ons te mijden, zodat het heel moeilijk werd om een onderduikadres voor mijn vader te vinden. Wij kenden eigenlijk alleen maar communisten en niemand van de vroegere kameraden wilde hem in huis hebben. Dus dook hij onder bij niet-communisten. Hij kwam bij mensen terecht die te maken hadden met de ondergrondse krant Het Parool, hij werd daar redakteur, in Den Haag, en na de oorlog is hij een tijdje hoofdredakteur geweest van de regionale uitgave van Het Parool in Enschede. Wij hadden eerst ook ondergedoken gezeten; later, in oktober 1941, werden mijn broer en ik opgepakt door de SD, maar die liet ons na drie dagen weer gaan, omdat er geen enkel bewijs tegen ons was. Ze waren op zoek naar mijn vader; zijn kinderen lieten ze verder met rust. Ik was toen twintig, ik had gymnasium gedaan en begon een cursus Russisch aan de Universiteit van Amsterdam. Dat was toeval: dat kwam omdat professor Bekker uit Petersburg mij wel beviel. Bekker was hoogleraar geweest aan de Leningradse universiteit en was in 1920 voor een studiereis naar Nederland gekomen, in verband met zijn onderzoek naar de Nederlandse schrijver Coornhert. Coornhert, een groot pleitbezorger van tolerantie, had een rol gespeeld tijdens de Tachtigjarige Oorlog, en hier in Nederland bevonden zich manuscripten van Coornhert, en diverse | |
[pagina 102]
| |
documenten. Bekker kwam hier en is nooit meer naar Rusland teruggekeerd; hier kreeg hij een aanstelling als professor in de Russische taal en geschiedenis. ‘Ik wist niet veel van de Russische literatuur, al had ik wel, uit het Duits, de roman Kara-Boegaz van PaustovskiGa naar eind5 vertaald. Wij lazen thuis Russische boeken in Duitse en Engelse vertalingen. Er waren voor de oorlog wel vertalers die rechtstreeks uit het Russisch vertaalden, maar dat waren er niet veel.’
Een gezin dus, waarvan de vader communist was, een ‘vriend van de Sovjet-Unie’, waar de kinderen opgroeiden in een ‘pro-sovjet’-atmosfeer, maar uitgroeiden tot notoire anti-sovjets. Hoe is dat zo gekomen? ‘Dat is een langdurig proces geweest. Het is heel moeilijk vast te stellen wanneer ik precies ben opgehouden communist te zijn. Ik werkte als bibliothecaris op het Russische instituut, ik kocht boeken, ik las boeken, ik hield mij met het land bezig... Het is sowieso een onmogelijke zaak om slavist, Ruslandkenner te zijn, en tegelijkertijd communist; dat komt zelden voor. Onder de studenten Slavistiek in Amsterdam had je aanzienlijk minder communisten dan bijvoorbeeld bij de studenten Frans. Want de Pravda lezen en communist blijven, dat is vrij gecompliceerd. Ik studeerde heel laat af, pas in januari 1951, geloof ik. Maar ik moest geld verdienen voor ons levensonderhoud; Jozien en ik hadden samen gestudeerd en waren in juli 1945 getrouwd. Wij leefden van vertalen en lesgeven. In 1948 was het Russisch instituut van de Universiteit van Amsterdam opgericht, en ik kreeg daar een baan. Daarna werd ik in Leiden aangenomen, daar heb ik gewerkt van 1983 tot aan mijn pensioen.’
In 1967 had de krant, waar Van het Reve's vader tijdens de oorlog voor gewerkt had, het Amsterdamse Parool, een correspondent nodig in Moskou. Karel van het Reve nam een jaar verlof van de universiteit en ging naar Moskou. Hij schreef wekelijkse bijdragen voor zijn krant, die later werden gebundeld in: Met twee potten pindakaas naar Moskou. ‘Ik vond het interessant, ik was heel weinig in Rusland geweest: eerst een week, een jaar later nog eens twee weken, en ik wilde er een heel jaar doorbrengen. Ik was geen professioneel journalist, maar het was niet moeilijk om Moskou-correspondent te zijn. | |
[pagina 103]
| |
Nieuws was er niet, en wij vertaalden gewoon artikelen uit de Sovjetpers. In januari 1968 kwam ik voor het eerst met dissidenten in contact. Ik kende een Poesjkinist, Julian OksmanGa naar eind6, en via hem maakte ik kennis met Arkadi BelinkovGa naar eind7. In die tijd liep het Proces tegen de VierGa naar eind8. Het was ontzettend koud, wij mochten de zaal niet in, maar ze lieten ons wel binnen in de gang van het gerechtsgebouw, zodat we niet op de stoep hoefden blijven staan. Daarna begonnen ze foto's van ons te nemen, maar de verlichting was vrij beroerd en de dag erop kwamen er mensen met ladders, die de lampjes vervingen door sterkere. Daar heb ik Amalrik ontmoet. Amalrik had zelf een visitekaartje gemaakt, dat hij aan mij gaf, en ik wilde hem mijn kaartje geven, maar het was heel moeilijk iets onopgemerkt door te geven. Als je over dat soort zaken in detectives leest, denk je er niet aan dat het in de praktijk toch wel iets moeilijker gaat. Een week later belde hij me op en nodigde me uit bij hem thuis. Hij woonde op de Vachtangovstraat, vlakbij het Vachtangovtheater. Hij was bevriend met LitvinovGa naar eind9 en die ontmoette ik daar toen ook en ik kreeg allerlei materiaal van hem. Destijds was het moeilijk om over dit soort zaken in westerse kranten te schrijven; veel redacteuren geloofden niet eens dat ze bestonden, die dissidenten, ze dachten dat ze een verzinsel waren van de KGB. De eerste vraag die Nederlandse journalisten mij stelden na mijn terugkeer naar Nederland was of dissidenten echt bestonden. Het belangrijkste document dat ik in die tijd in handen kreeg, was het memorandum van Sacharov Overpeinzingen over de vooruitgang, over vreedzame coëxistentie en intellectuele vrijheid. Ik wist helemaal niets van die Sacharov, en had hem ook niet in Moskou ontmoet. Maar ik had de Kleine Sovjet-Encyclopedie bij me, en daarin stond een artikel over hem. Met dat memorandum lag het wat ingewikkeld, omdat het voor een krant veel te lang was. Een tekst van een dergelijke lengte paste alleen in de New York Times, want die hadden het motto: All the news that's fit to print. Ik had in die tijd de volgende gewoonte ontwikkeld: ik kreeg protestbrieven en nieuws over arrestaties van dissidenten, en probeerde ervoor te zorgen dat die berichten niet alleen in mijn krant verschenen, maar ook in de grote West-Europese en Amerikaanse kranten. Ik gaf dat materiaal door aan de New York Times, | |
[pagina 104]
| |
maar zorgde er wel voor, dat mijn artikel op hetzelfde moment verscheen als de publikatie in de New York Times. Dus gaf ik ook een exemplaar van het memorandum van Sacharov aan de New York Times.’
Dit gedrag was ongewoon voor een journalist, maar Karel van het Reve was dan ook een ongewone journalist: ‘Aan de ene kant had ik de verplichting als journalist de krant te voorzien van materiaal en daarover niet met anderen te spreken. Maar ik had ook nog een hogere, maatschappelijke plicht tegenover de hele wereldgemeenschap; ik mocht mij niet tot Nederland beperken bij het bekendmaken van dat soort zaken. Ik was dus gedwongen te wachten tot de correspondent van de New York Times in Moskou, Ray Anderson, het artikel vertaald had; hij kende de Russische taal goed en werkte zonder vertaler. Op een dag belde hij me op en zei: mijn vertaling is af, we willen hem morgen in de krant zetten. Maar ik had nog maar de helft van dat memorandum vertaald, en gaf dat toen mee aan een Nederlander die naar Amsterdam ging. Wij hadden Nederlandse postzegels bij ons, en hij kon de envelop gewoon op Schiphol in de brievenbus gooien. Ik beval het artikel aan bij de redactie, en zei dat het heel belangrijk was. Zij hadden geen flauw idee wie Sacharov was en als ik met de redactie telefoneerde, noemde ik de naam Sacharov niet. Desalniettemin besloten ze de tekst in de zaterdagkrant te publiceren en de tweede helft de week daarop. Maar zo'n postiljon naar Amsterdam, dat kwam zelden voor, en de gewone post zou er te lang over doen, afgezien van het feit dat de brief geconfisqueerd kon worden. Dus gaf ik de tweede helft per telefoon door. Er zaten 's avonds altijd meisjes op de redactie, die stukken op de band opnamen of stenografeerden. Een half uur lang zat ik te schreeuwen door de telefoon, naar Amsterdam. Maar ik heb er geen moeilijkheden door gekregen. Later, toen ik al terug was in Nederland kwam ik Joeri Kornilov, de correspondent van het persagentschap TASS in Den Haag tegen. Hij kwam naar me toe en zei: Karel, wilt u mij een geheim onthullen: heeft u dat memorandum van de New York Times gekregen, of kreeg de New York Times het van u? En ik antwoordde hem dat mij helaas niet meer bijstond hoe de zaak precies in elkaar had gestoken.’ | |
[pagina 105]
| |
Sacharov schrijft hierover in zijn memoires: ‘... in die tijd was er al een paar keer geprobeerd mijn manuscript mee te geven naar het buitenland, via de correspondent van de New York Times. Die wilde niet, omdat hij bang was voor falsificaties of provocaties; vervolgens gaf Andrej Amalrik in juni het manuscript aan de correspondent van een Nederlandse krant, Karel van het Reve. Toen ik 10 juli de radio aanzette om naar de BBC te luisteren hoorde ik mijn naam noemen...’ De correspondent van de New York Times wou het manuscript van Sacharov niet aannemen, maar hij accepteerde het wel uit handen van een ‘eigen’ westerse journalist. Het idee achter het later opgerichte Herzen Fonds was juist om gerespecteerde, onafhankelijke personen te laten bemiddelen tussen dissidenten en hun manuscripten, en de wantrouwende westerse journalisten: ‘Voordien ging het als volgt: de dissidente stukken werden gedrukt in uitgaven van emigranten, met een voorwoord van die emigranten. De dissidenten beschikten niet over een neutrale instantie die hun werk in het Westen opnieuw kon laten drukken. Wij schreven geen voorwoord, aangezien wij officieel een neutrale organisatie waren. Wij drukten alles wat interessant was. Wij drukten ook communisten, Grigorenko bijvoorbeeld. En wij zaten voortdurend in angst dat het manuscript van een of andere nationalist bij ons terecht zou komen: volgens onze statuten waren wij verplicht geweest ook dat te publiceren. Maar zoiets heeft zich nooit voorgedaan. Peter Reddaway en ik werkten nauw samen. Hij was een typische Engelsman die sprak met een Oxford-accent, maar hij had ook een tijdje in Rusland gezeten en begreep alles.’
In Amsterdam doen legendes de ronde over Karel van het Reve: dat hij bij zijn vertrek uit Moskou bijna een ton aan Samizdat-materiaal had meegenomen; dat de KGB uit wraak een bom in zijn auto zou hebben geplaatst... ‘Misschien dachten ze hier dat het om mijn auto ging, omdat ik erover geschreven had. Maar in werkelijkheid was het de auto van het hoofd van de Associated Press. Bovendien nam ik het samizdat-materiaal niet zelf mee; ik had het voor die tijd aan andere mensen meegegeven. We kregen voortdurend bekenden op bezoek uit Nederland, of toeristen die kennis wilden maken. Tegen sommigen zei ik bijvoorbeeld dat ik | |
[pagina 106]
| |
in verband met de verjaardag van de heilige Sint Nicolaas mijn dochter, die in Amsterdam was achtergebleven, een cadeau wilde sturen. Een pakje in mooi cadeaupapier, met een lintje erom. Zij namen dat mee en gaven het aan mijn dochter, die ons dan belde met de mededeling dat ze het pakje had ontvangen. Dat was enigszins gewetenloos tegenover die toeristen: die wisten immers niet wat ze bij zich hadden. Maar misschien was het zo zelfs beter, omdat ze niet zenuwachtig waren en zo ook geen verdenking op zich laadden. Ik heb daarna nog vaak zo dingen verstuurd. Wij stelden ons in Moskou heel rustig en voorzichtig op: wij spraken thuis nooit over onze kennissen, noemden nooit namen, en als ik een ontmoeting had, schreef ik dat op een papiertje dat ik Jozien liet lezen, zodat zij er pas achter kwamen dat ik wegging op het moment dat ik de deur uitging. Je kon er maar beter niet te veel aan denken dat zij brieven openden en afluisterden, want dat leidde tot de meest vreselijke psychoses. Om die reden moesten Nederlandse diplomaten in Moskou verplicht hun vakanties buiten het grondgebied van de Sovjet-Unie doorbrengen, om zich te kunnen ontspannen. Het was natuurlijk wel gevaarlijk; de dissidenten zelf waren in gevaar en je moest voorzichtig handelen, om hen niet te compromitteren.’
Karel van het Reve keerde terug naar Nederland. Hij pakte het lesgeven aan de universiteit weer op, hij stond aan het hoofd van het Leidse seminarie voor vertalers - ze vertaalden daar Het schot van Poesjkin, gedichten van Brodski (‘voor mij is hij de beste Russische dichter,’ zei Karel van het Reve, terwijl hij mij op het boekje met de vertalingen wees, ‘voorlopig is er niemand die zich met hem meten kan...’). Ondertussen bleef er materiaal uit Moskou komen. Het werd meegebracht door studenten van de universiteit van Leiden die van hun professor het adres van Amalrik hadden gekregen (en na de emigratie van Amalrik weer andere adressen) met de benodigde instructies. In tegenstelling tot de toeristen wisten zij heel goed wat ze meenamen, maar ze wisten ook dat zij veel minder riskeerden dan diegenen wier manuscripten zij bij zich hadden. In geval van ontdekking door de douane konden ze op de ‘zwarte lijst’ komen, zodat ze niet meer naar de USSR mochten. Maar dat was in Nederland, zoals ze konden zien aan Karel van het Reve, eigenlijk een eervolle positie. | |
[pagina 107]
| |
Vanwege de oprichting van het Herzen Fonds werd Van het Reve voor Moskou persona non grata. Maar daar deed hij heel luchtig over. Toen in 1970 het boek Met twee potten pindakaas naar Moskou verscheen, schreef hij voor de grap een recensie over zichzelf voor het dagblad De Waarheid, en liet die op de achterflap zetten. Daar werd onder meer gesproken van ‘het door de FBI gefinancierde Parool’ en ‘het met FBI-geld opgerichte Herzen Fonds’. Maar in het verre Rusland werd die grap serieus opgevat en een paar maanden later schreef de journalist V. Strepetov in het artikel Het boosaardige spinneweb: ‘Onlangs is in Nederland een nieuw anti-communistisch centrum opgezet door vooraanstaande Nederlandse Sovjetdeskundigen. Om de aandacht af te leiden heeft het centrum zich de naam “Alexander Herzen” toegeëigend. De opvallendste figuur in deze nieuwe anti-communistische organisatie is Karel van het Reve, auteur van anti-sovjet-paskwillen die in het Westen zijn verschenen. Hij staat bekend als een van de ijverigste agenten van de FBI.’ ‘Daarnaast ging ik door met schrijven over Russische zaken in Het Parool... Ik heb twee keer geprobeerd om in Rusland te komen, maar daarna gaf ik het op; het had geen enkele zin. Maar toen in de jaren tachtig, tijdens het begin van de perestrojka, een student uit Leiden op de Sovjet-ambassade in Den Haag was, vroeg men aan mij door te geven dat er een visum voor mij klaarlag. Dat heb ik niet opgehaald. We zijn pas in 1988 gegaan, als gasten van de Nederlandse ambassadeur.’
De rustige stem van deze man heeft een betoverende uitwerking, en ik stel hem de vraag die ik gewoonlijk niet durf te stellen: Was u dan niet bang om met dissidenten om te gaan, om met de samizdat door Moskou te slepen? ‘Angst heb ik nooit gehad. Ik was natuurlijk wel bezorgd, zolang die pakketten onderweg waren. Want ze konden wegraken. Maar dat was geen angst. Ik stelde me wel eens voor natuurlijk dat ik gearresteerd kon worden, maar dat zou heel interessant zijn: gearresteerd worden, in de Lefortovo zitten. Daar boeken lezen. Of Jevgeni Onegin vertalen. Niemand die je lastig valt, geen radio, geen tv, geen gasten. Dat joeg me geen angst aan, nee. Ik had immers vijf jaar onder de Duitsers geleefd, en dat was veel gevaarlijker. De laatste twee jaren van de bezetting was ik lid van een verzetsgroep die joden en andere mensen hielp die door de Duitsers gezocht | |
[pagina 108]
| |
werden; als onderduiker door de straten van Amsterdam lopen met een vals paspoort, terwijl er razzia's plaatsvonden, was een stuk gevaarlijker dan door de straten van Moskou lopen met materiaal voor de samizdat.’
Hij had dus zijn gewoonte uit de oorlog om mensen te redden voortgezet. Waarschijnlijk is niemand in staat na te gaan hoeveel levens Karel van het Reve gered heeft door gedichten, proza, artikelen of materiaal over rechtszaken te publiceren. Want het enige waar de communisten bang voor waren, was openbaarmaking. Publicatie in het Westen betekende: leven... |
|