dering van een tweetal, in het Russisch gesteld. De twee uitzonderingen waren in het Frans en bevatten, als ik het me nog goed herinner, mededelingen van nogal zakelijke aard, aankomsttijden of vermelding van een recensie. Ik was dus gauw uitgelezen en bekeek daarom de kaarten maar, echte ansichtkaarten waarvan er een opviel omdat hij een foto afbeeldde van een auto die een bocht nam langs een grote donkere helling. De kleuren van de verschillende onderdelen waren, vermoedelijk vanwege de schemering, zo homogeen dat het tafereel een schilderij van Hopper geleek.
Behalve dit is alleen de naam van Mme Sjachovskaja me nog bijgebleven en toen ik in het Nabokov-nummer van De Tweede Ronde (winter 1998, maar aan het begin van dit jaar verschenen om Nabokov's eeuwfeest luister bij te zetten) de bijdrage van Jean Paul Hinrichs las, begreep ik waarom Nabokov juist dit deel van zijn correspondentie voor het publiek had vrijgegeven. Tevens logenstraffen ze de juistheid van het tweede citaat dat Hinrichs uit haar mond optekent, namelijk dat Nabokov zijn brieven aan haar, wanneer zij ze aan hem zou hebben geschonken, zou hebben vernietigd ‘omdat ze iets te openhartig zijn pro-Amerikaanse bestaan onthulden en hem in het algemeen zouden demystificeren.’ Dat zou dan toch ook voor de vele kaarten hebben moeten gelden? Sjachovskaja's bittere toon komt voort uit een persoonlijke teleurstelling. Als zij hem, decennia na hun intensieve contacten in de jaren dertig, weer ontmoet tijdens een receptie in 1959 in Parijs (Gallimard had een grootscheepse ontvangst georganiseerd en tweeduizend mensen uitgenodigd om de auteur van Lolita te ontmoeten) en zij hem wil omhelzen, weigert hij haar te herkennen en reageert koeltjes met ‘Bonjour, madame.’
Dit zou passen in de opvatting van Sjachovskaja dat Nabokov na het succes van Lolita een andere persoon zou zijn geworden die liever niet herinnerd werd aan zijn arme emigrantenbestaan, maar, genesteld in het prestigieuze Montreux Palace en afgeschermd door zijn vrouw Véra (met wie hij, aldus Sjachovskaja, alleen maar in schijn een uitzonderlijk harmonieus huwelijk had) het image opbouwde van een ‘ongenaakbare, onfeilbare auteur.’
In de biografie van Brian Boyd kunnen we de ware toedracht lezen. Inderdaad heeft Nabokov geweigerd zich door Sjachovskaja te laten omarmen en haar als een vreemde behandeld. (Die omhelzing keert later terug als Sjachovskaja's broer, een Oudrussische aartsbisschop, hem daarmee probeert te begroeten, wat ook dit-